Locomotorisch OL Flashcards

1
Q

4 botten van het bekken

A
Sacrum (het heiligbeen)
Os coccygis (het staartbeen)
Ossa coxae (de twee heupbeenderen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

os coxae bestaat uit

A

os ilium (darmbeen) met de crista iliaca (bekkenkam), os ischii (zitbeen) met het tuber ischiadicum (zitknobbel) en het os pubis (schaambeen), die samen lateraal het acetabulum (heupkom) vormen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

heupgewricht (articulatio coxae)

A

is een kogelgewricht dat wordt gevormd door het acetabulum en het caput femoris (heup- of femurkop). Het acetabulum is verdiept door een lip van vezelig kraakbeen (labrum acetabulae). Het gewrichtskapsel wordt versterkt door zeer sterke gewrichtsbanden (ligamenten).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Inspectie van bekkengordel en heup

A
  1. Ventrale zijde
    Bekkenstand aan de hand van de positie van de spinae iliacae anteriores superiores (SIAS)
    M. quadriceps femoris
  2. Laterale zijde
    Stand van de heup, knie en enkel (trek een loodlijn door de trochanter maior, fibulakop en malleolus lateralis).
    M. tensor fasciae latae en de tractus iliotibialis
  3. Dorsale zijde
    Lumbale lordose (en eventueel scoliose) en m. erector spinae
    Stand van het bekken aan de hand van de cristae ilacae
    Bilcontouren en -plooien (gluteus maximus)
    Hamstrings
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Anatomische structuren bekkengordel en heup

A
  1. In staande houding
    Cristae iliacae
    Spina iliaca anterior
    Spieren:
    m. quadriceps femoris
    m. tensor fasciae latae en de tractus iliotibialis
    m. erector spinae
    m. gluteus maximus
    hamstrings
    adductoren
  2. In zijlig (onderste been gestrekt en bovenste been gebogen met knie op de onderzoekstafel en de voet achter het onderste been)
    Trochanter major (aanhechting mm. gluteus medius en minimus)
    Bursa trochanterica (electieve drukpijn bij bursitis)
  3. In buiklig
    Tuber ischiadicum (aanhechting hamstrings)
  4. In ruglig
    Liesstreek
    Os pubis met symfysis pubica (aanhechting buikspieren en adductoren)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

flexie van de heup spieren

A

m. rectus femoris en m. iliopsoas

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

abductie van de heup spieren

A

m. tensor fasciae latae en m. gluteus medius

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

adductie van de heup spieren

A

m. adductor longus, brevis en magnus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

extensie van de heup spieren

A

m. gluteus maximus en hamstrings

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Specifieke testen van de heup

A
  • Teken van Trendelenburg
  • Triade van de adductorentendinopathie
  • handgreep van Thomas
  • bursitis trochanterica (opsporen in zijlig)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Teken van Trendelenburg

A

De patiënt staat recht op. Vraag de patiënt op één been te gaan staan met het andere been geheven in 90° flexie heup en 90° flexie knie. Als de heup van het geheven been begint uit te zakken (bilplooi geheven been lager dan steunbeen) duidt dit op een verzwakking van de heupabductoren van het steunbeen (m. gluteus medius). Hierdoor kan de patiënt de aangedane heup (van het steunbeen) niet stabiliseren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Triade van adductoren tendinopathie

A

In ruglig met knie in flexie en voet tegen mediale zijde van de contralaterale knie

DRUKPIJNLIJKHEID Spoor drukpijnlijkheid op thv. de insertie aan het os pubis van de adductoren (m. adductor longus en magnus)
WEERSTANDSTEST Fixeer met de handpalm de binnenzijde van de knie en geef weerstand tegen adductie
ELONGATIETEST Beweeg in dezelfde houding de knie maximaal naar de tafel toe (abductie en exorotatie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Handgreep van Thomas

A

De patiënt ligt in ruglig, een hand wordt ter hoogte van de lumbale lordose onder de rug geplaatst.
De normale heup wordt met de andere hand in flexie gebracht tot de lumbale lordose verstrijkt.
In deze positie mag de andere heup niet in flexie gaan en moet de dij contact met de tafel behouden, anders wijst dit op een verkorting van de heupflexoren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Kniegewricht

A
  • wordt gevormd door femur, tibia en patella
  • bestaat uit twee gewrichten: patellofemorale gewricht en het tibiofemorale gewricht die een gezamenlijk gewrichtskapsel hebben.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Articulatio tibiofibularis

A

De fibula ligt buiten het kniegewricht. De articulatio tibiofibularis is een (bijna) onbeweeglijk gewricht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Mediale meniscus

A

is halvemaanvormig en vergroeid met het ligamentum collaterale mediale en het gewrichtskapsel, en is daardoor weinig beweeglijk. Dit verklaart dat de pathologie van de mediale meniscus het frequentst is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Laterale meniscus

A

is bijna rond en niet vergroeid met het ligamentum collaterale laterale of het gewrichtskapsel en daardoor beweeglijker.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Kruisbanden

A

dienen vooral voor het onderhouden van het contact tussen femur en tibia bij draaibewegingen. Deze banden liggen intracapsulair maar zijn extra-articulair. De voorste kruisband (ligamentum cruciatum anterius) en de achterste kruisband (ligamentum cruciatum posterius ) draaien tijdens een exorotatie van de tibia t.o.v. de femur uiteen en komen dan min of meer parallel te liggen; bij endorotatie draaien de kruisbanden in elkaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Patellofemoraal gewricht

A

De patella wordt omvat door de pees van m quadriceps femoris. De V-vormige achterzijde (de facies articulares) is bekleed met kraakbeen en schuift hiermee in de trochleaire groeve (de facies patellaris) van de femur, naar craniaal bij extensie en naar caudaal bij flexie van de knie. Bij flexie heeft de patella de neiging zich naar lateraal te verplaatsen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

genua vara

A

O benen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

genua valga

A

X benen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Patella stand

A
  • zelfde hoogte (patella alta)

- stand t.o.v. de middellijn (kissing patellae)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Musculus quadriceps femoris

A

m. vastus medialis en lateralis en m. rectus femoris (m vastus intermedius

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Laterale inspectie van de knie

A

Genu flexum/recurvatum: de normale stand is volledige extensie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Dorsale inspectie knie

A

Knieplooien
Hamstrings (m. biceps femoris lateraal en m. semimembranosus en semitendinosus mediaal)
Knieholte (zwelling)
M. gastrocnemius

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Oppervlakte anatomie knie

A
1. Ventraal: strekapparaat
M. quadriceps femoris
Patella
Recessus suprapatellaris
Bursa prepatellaris
Patellapees (ligamentum patellae)
Tuberositas tibiae
2. Mediaal
Femur: condylus medialis
Tibia: condylus medialis
Mediale gewrichtsspleet
Ligamentum collaterale mediale
Pezen van de m semitendinosus en m semimembranosus
3. Lateraal
Femur: condylus lateralis
Tibia: condylus lateralis (aanhechting tractus iliotibialis)
Laterale gewrichtsspleet
Ligamentum collaterale laterale: plaats de buitenenkel van het te onderzoeken been op de tibia van het contralateraal been met knie in flexie en heup in exorortatie = cijfer 4. Palpeer het fibulakopje en palpeer verdere richting craniaal. Het LCL is koordvormig duidelijk te palperen.
Pees m. biceps femoris
Caput fibulae
Tractus iliotibialis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Flexoren van de knie

A

hamstrings,
m gracilis,
m sartorius en
m gastrocnemius

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Extensoren van de knie

A

m quadriceps femoris

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Geef de drie groepen specifieke knietesten

A
  • strekapparaat
  • kniegewricht
  • stabiliteitstesten van de knie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Geef de specifieke testen van het strekapparaat van de knie

A
  • Patellofemorale testen (passieve mobilisatie van de patella, palpatie van de patellaire facetten, pattellacompressie test/teken van Zohlen, test voor patelladislocatie(subluxatie/luxatie) en unipodaalstand)
  • meten van bovenbeenomtrek
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Passieve mobilisatie patella

A

Beweeg bij gestrekte knie de patella tussen duim en wijsvinger naar mediaal en lateraal en naar proximaal en caudaal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Palpatie patellaire facetten

A

Patient in ruglig met gestrekt been. Eleveer de mediale rand door lateraaldruk uit te oefenen met de duim op de laterale rand waardoor de patella zich maximaal naar mediaal verplaatst. Met de vingertoppen van de andere hand palpeer je het mediale facet. Nadien eleveer je de laterale rand door mediaaldruk uit te oefenen met de vingertoppen op de mediale rand waardoor de patella maximaal naar lateraal verplaatst. Met de vingertoppen of de duim van de andere hand palpeer je het laterale facet.

De test is positief bij pijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Teken van Zohlen

A

= Patellacompressie test.

  1. Patiënt in ruglig met gestrekte knie. Plaats de handpalm over de patella en druk deze in de trochleaire groeve.
  2. Plaats uw hand onder de kniekuil en vraag de patiënt de knie te strekken waarbij de m. quadriceps wordt opgespannen. De quadriceps oefent een proximale trekkracht uit op de patella waardoor deze in de trochleare groeve geperst wordt

​Deze testen zijn positief bij pijn en/of crepitaties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Test voor patelladislocatie (subluxatie-luxatie)

A

Met de knie in 30° flexie en ontspannen spieren wordt met beide duimen de patella maximaal naar lateraal bewogen: test is positief bij pijn en kan zelfs een patellaluxatie uitlokken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Unipodaalstand

A

Test voor patellatendinopathie (o.a. jumper’s knee): de patiënt staat op één been met de knie in 15° flexie. De test is positief bij pijn t.h.v. de patella (bovenpool, onderpool) of t.h.v. de tuberositas tibiae.

36
Q

Test voor patellatendinopathie (oa. jumper’s knee)

A

= Unipodaalstand:
de patiënt staat op één been met de knie in 15° flexie. De test is positief bij pijn t.h.v. de patella (bovenpool, onderpool) of t.h.v. de tuberositas tibiae.

37
Q

Meten bovenbeenomtrek

A

patiënt zit met gestrekte en ontspannen benen op tafel.
Meet de omtrek van het bovenbeen proximaal van de patellabovenrand (vastus medialis) en voer een tweede meting uit 18 cm hoger (grootste volume m. quadriceps). Vergelijk links en rechts (1 cm omtrekverschil is normaal = dominante been)

38
Q

Specifieke testen van het kniegewricht

A
  • Patelladans (hydropstest = vocht in kniegewricht)

- Testen voor de menisci (meniscusscheur): Test van Mc. Murray, vereenvoudigde Mc Murray test en Test van Apley

39
Q

Patelladans (hydropstest = vocht in kniegewricht)

A

De patiënt ligt met gestrekte en ontspannen knie op de onderzoekstafel. Met de handpalm wordt de recessus suprapatellaris naar distaal leeggestreken (om het vocht in de knie onder de patella te verzamelen). Met de wijsvinger van de andere hand wordt midden op de patella verticale druk uitgeoefend. De test is positief wanneer de patella een verende reactie geeft (patelladans).

40
Q

Test van Mc. Murray

A

= test voor meniscus
In ruglig met heup en knie in 90° flexie. Fixeer met duim en middenvinger van uw ene hand de gewrichtsspleet mediaal en lateraal. Omvat met de andere hand het calcaneum en voer repetitief krachtige endo- en exorotaties uit terwijl het been geleidelijk gestrekt wordt. De test is positief wanneer een (pijnlijke) klik kan gehoord of gevoeld worden t.h.v. de gewrichtsspleet.

41
Q

Vereenvoudigde Mc. Murray test

A

In ruglig met heup in 45° en knie in 90° flexie en de hiel op de tafel. Fixeer met uw ene hand t.h.v. de mediale kniezijde de knie tegen uw lichaam (buik). Omvat met uw andere hand de voorvoet in dorsiflexie terwijl de hiel op de tafel blijft en voer een krachtige en repetitieve endo- en exorotatie uit. De test is positief bij klik en/of pijn t.h.v. de gewrichtsspleet.

42
Q

Test van Apley

A

Patient in buiklig met de te onderzoeken knie in 90°flexie en de enkel/voet in dorsiflexie. Grijp met beide handen de enkel/voet en voer wisselend een endo- en exorotatie uit van het onderbeen terwijl je axiale druk uitoefent.

De test is positief als er pijn optreedt thv de gewrichtsspleet.

43
Q

Stabiliteitstesten van de knie

A
  • Testen voor de collaterale banden (valgustest voor ligamentum collaterale mediale, Varustest voor ligamentum collaterale laterale
  • Testen voor de kruisbanden (voorste schuifladetest, achterste schuifladetest, Lachman-test en alternatieve Lachman test: testen voor de voorste kruisbanden)
44
Q

Testen van collaterale banden

A
  1. Valgustest voor ligamentum collaterale mediale
    Omvat met uw ene hand het bovenbeen boven de knie en fixeer het been tegen uw lichaam met de knie in lichte (15-20°) flexie. Omvat met de andere hand de binnenenkel en voer een valgiserende beweging uit. De test is positief bij een toegenomen beweeglijkheid (vergelijk links met rechts).
  2. Varustest voor ligamentum collaterale laterale
    Omvat nu met uw andere hand de buitenenkel en voer een variserende beweging uit. De test is positief bij een toegenomen beweeglijkheid (vergelijk links met rechts).
45
Q

Voorste schuiflade test

A

Patient in ruglig met knie in 90° flexie en de voet plat op de tafel. Fixeer de voet door erop te gaan zitten. Omvat met beide handen het tibiaplateau met de duimen t.h.v. de tuberositas tibiae. Trek nu de tibia naar voor t.o.v. de femur. De test is positief voor een voorste kruisbandletsel wanneer er een toegenomen verschuiving optreedt van de tibia naar ventraal.

46
Q

Achterste schuiflade test

A

Vanuit dezelfde uitgangshouding kan de tibia ook naar dorsaal worden bewogen als test voor een achterste kruisbandletsel. Duw de tibia naar achter, waarbij de test is positief voor een achterste kruisbandletsel wanneer er een toegenomen verschuiving optreedt van de tibia naar dorsaal.

47
Q

Lachmann test

A

Patiënt in ruglig met knie in 20° flexie. Omvat met uw ene hand het distale bovenbeen en met uw andere hand het proximale onderbeen. Beweeg nu de femur naar dorsaal en de tibia naar ventraal. De test is positief wanneer er een toegenomen verschuiving optreedt tussen femur en tibia.

48
Q

Alternatieve Lachmann test

A

De test wordt uitgevoerd zoals hierboven beschreven maar de onderzoeker flecteert de knie van patiënt over zijn eigen knie die op de onderzoekstafel rust.

49
Q

Testen voor de kruisbanden

A
  • voorste schuiflade (voorste kruisband)
  • achterste schuiflade (achterste kruisband)
  • Lachmann (voorste kruisband)
  • alternatieve Lachmaan (voorste kruisband)
50
Q

bovenste spronggewricht, articulatio talocruralis

A

wordt gevormd door de talus (sprongbeen) en de onderbeenvork (distale uiteinden van de tibia en fibula met respectievelijk de malleolus medialis en lateralis).

51
Q

mediale gewrichtsband enkel

A

Aan de mediale zijde bevindt zich een brede en sterke band, het ligamentum deltoideum

52
Q

Laterale gewrichtsbanden enkel

A

an de laterale zijde drie gewrichtsbanden: het ligamentum talofibulare anterius, het ligamentum calcaneofibulare en het ligamentum talofibulare posterius.

53
Q

Onderste spronggewricht

A

wordt gevormd door de articulatio subtalaris tussen talus en calcaneum (achterste deel) en de articulatio talocalcaneonavicularis (voorste deel).

54
Q

Bewegingsmogelijkheden bovenste spronggewricht

A

dorsiflexie (20°) en plantaire flexie (50°) vanuit neutraalstand.

55
Q

Bewegingsmogelijkheden onderste spronggewricht

A

varus (5°) en valgus (5°).

56
Q

Voetskelet is te verdelen in

A
De achtervoet (voetwortel of tarsus) bestaat uit 7 beenderen.
De middenvoet (metatarsus) bestaat uit de 5 ossa metatarsalia.
De voorvoet bestaat uit de metatarsophalangeale gewrichten (MTP) en de articulationes interphalangeale gewrichten (IP).
De tenen of digiti worden gevormd door de phalangen
57
Q

De bewegingsmogelijkheden in de middenvoet zijn

A

draaibewegingen: pronatie en supinatie

58
Q

pronatie

A

heffen van de laterale voetrand

59
Q

Supinatie

A

heffen van de mediale voetrand

60
Q

De bewegingsmogelijkheden in de voorvoet zijn

A

flexie en extensie (metatarsophalangeaal en interphalangeaal).

61
Q

(mediale) lengtegewelf

A

de beenderen aan de mediale zijde evenals de fascia plantaris en de plantaire flexoren zorgen voor welving aan de mediale zijde van de voet: dit gewelf fungeert als schokdemper en geeft soepelheid.

62
Q

Het voorste dwarsgewelf (of dwarsgewelf van de voorvoet)

A

wordt gevormd door de kopjes van de metatarsalen.

63
Q

Eeltafzetting voet

A

bij een normale voet ziet men eeltvorming t.h.v. de hiel, de laterale voetrand en het metatarsophalangeaal I gewricht (de bal van de voet).

64
Q

Inspectie enkel en voet

A
Inspecteer dorsale, laterale en ventrale zijde met voeten in lichte spreidstand. Let hierbij ook op de knieën: genu varum, valgum, hoogte knieplooien.
m. gastrocnemius
Achillespees
Calcaneum
Valgushoek achillespees met calcaneum
Malleolus medialis
Malleolus lateralis
Lengtegewelf (pes rectus, cavus, planus): evalueer met uw vingers onder het lengtegewelf
65
Q

Oppervlakte anatomie enkel en voet

A
1. ​Mediale zijde van de voet
Achillespees
Malleolus medialis
Tuberositas os naviculare
Ligamentum deltoideum (mediale gewrichtsbanden)
Pees m. tibialis posterior
Metatarsaal I
Metatarsophalangeaal I gewricht
Hallux (hallux valgus)
Lengtegewelf
2. Voetrug
Anterieure zijde bovenste spronggewricht
Pees m. tibialis anterior
Pees m. extensor hallucis longus
Pees m. extensor digitorum longus
Metatarsalen I tot V
Metatarsophalangeale gewrichten
Teen I tot V (hallux valgus, hamerteen, spreidvoet)
3. Laterale zijde van de voet
Achillespees
Malleolus lateralis
Ligamentium talofibulare anterius, talofibulare posterius en calcaneofibulare (samen laterale gewrichtsbanden)
Pezen mm. peronei (brevis et longus)
Tuberositas metatarsaal V
Metatarsaal V
Metatarsophalangeaal V gewricht
4. Voetzool
Lengtegewelf
Dwarsgewelf
Eeltverdeling (cijfer 5)
Tuber calcanei
Aanhechting fascia plantaris (hielspoor)
Metatarsaalkoppen
66
Q

Inversie voet

A

MET VOET IN PLANTAIRE FLEXIE. Omvat met uw ene hand het calcaneum en breng het in varus. Omvat met uw andere hand de middenvoet en voer een supinatie uit (binnenkant voetzool naar omhoog).

67
Q

Eversie voet

A

MET VOET IN PLANTAIRE FLEXIE. Omvat met uw ene hand het calcaneum en breng het in valgus. Omvat met uw andere hand de middenvoet en voer een pronatie uit (buitenkant voetzool naar omhoog).

68
Q

Pronatie voet

A

MET VOET IN NEUTRAALSTAND. Fixeer met uw ene hand het calcaneum, omvat met uw andere hand de middenvoet en voer een pronatie uit (buitenkant voetzool naar omhoog).

69
Q

Supinatie voet

A

MET VOET IN NEUTRAALSTAND. Fixeer calcaneum en Voer nu een supinatie uit met middenvoet (binnenkant voetzool naar omhoog).

70
Q

Varus voet

A

MET VOET IN DORSIFLEXIE. Fixeer met uw ene hand het bovenste spronggewricht, omvat met de andere hand het calcaneum en voert de varusbeweging uit.

71
Q

Valgus voet

A

MET VOET IN DORSIFLEXIE. Fixeer met uw ene hand het bovenste spronggewricht, omvat met de andere hand het calcaneum en voer nu de valgusbeweging uit.

72
Q

Dorsie flexie voet spieren

A

m. extensor digitorum longus,
m. extensor hallucis longus,
m. tibialis anterior

73
Q

Plantaire flexie voet spieren

A

m. triceps surae (m. gastrocnemius en m. soleus),

m tibialis posterior

74
Q

Specifieke testen van de enkel en voet

A
  • bij inversietrauma
  • onderzoek van achillespees, hiel en voetzool
  • onderzoek van de metatarsophalangeale gewrichten
  • beenlengteverschil
75
Q

Inversietrauma enkel testen

A
  1. Drukpijnlijkheid opsporen t.h.v.
    het lig. talofibulare anterius, posterius en lig. calcaneofibulare, de achterrand van de malleolus lateralis
    en tuberositas metatarsaal V
  2. Inversietest (test voor het LTFA, LTFP en LCF)
    Patiënt zit met de voet over de tafelrand in plantaire flexie. Omvat met uw ene hand het calcaneum en breng het in varus. Omvat met uw andere hand de middenvoet en voer een supinatie uit (binnenkant voetzool naar omhoog).
  3. Voorste schuifladetest (Ligamentum talofibulare anterius)
    Patiënt zit met de voet over de tafelrand. Fixeer met uw ene hand de enkelvork tegen de tafel. Omvat met uw andere hand het calcaneum waarbij de voet in dorsiflexie rust tegen de onderarm. Oefen een opwaartse (naar ventraal) beweging uit. Vergelijk links met rechts. Toegenomen beweeglijkheid wijst op een ruptuur van het lig. talofibulare anterius.
76
Q

Inversietest voet

A
  • test voor het LTFA, LTFP en LCF
  • Patiënt zit met de voet over de tafelrand in plantaire flexie. Omvat met uw ene hand het calcaneum en breng het in varus. Omvat met uw andere hand de middenvoet en voer een supinatie uit (binnenkant voetzool naar omhoog).
77
Q

Voorste schuiflade test voet

A

Patiënt zit met de voet over de tafelrand. Fixeer met uw ene hand de enkelvork tegen de tafel. Omvat met uw andere hand het calcaneum waarbij de voet in dorsiflexie rust tegen de onderarm. Oefen een opwaartse (naar ventraal) beweging uit. Vergelijk links met rechts. Toegenomen beweeglijkheid wijst op een ruptuur van het lig. talofibulare anterius.

78
Q

Onderzoek achillespees, hiel en voetzool

A

palpatie met de patiënt in buiklig van:

  • Achillespees (drukpijn over het verloop van de Achillespees, palpatie nodules)
  • Insertieplaats achillespees t.h.v. het calcaneum (drukpijn bij insertietendinopatie)
  • Malleolus lateralis en medialis
  • Tarsal tunnel (tussen malleolus medialis en calcaneum) - n. tibialis (teken van Tinel)
  • M. tibialis posterior pees
  • Aanhechting fascia plantaris (drukpijn mediaal aan de achterzijde van de hiel bij fasciitis plantaris en hielspoor)
  • Teken van Thompson: de patiënt in buiklig, breng de knie in 90° flexie. Knijpen op de kuitspier lokt een plantairflexie van de voet uit. Bij een totale ruptuur van de achillespees is dit niet meer het geval.
79
Q

Tarsal tunnel

A

tussen malleolus medialis en calcaneum - n. tibialis (teken van Tinel)

80
Q

Aanhechting fascia plantaris

A

drukpijn mediaal aan de achterzijde van de hiel bij fasciitis plantaris en hielspoor

81
Q

Teken van Thompson

A

de patiënt in buiklig, breng de knie in 90° flexie. Knijpen op de kuitspier lokt een plantairflexie van de voet uit. Bij een totale ruptuur van de achillespees is dit niet meer het geval.

82
Q

onderzoek van MTP gewrichten

A
  • Palpatie
  • Teken van Morton: oefen transversale druk uit op de MTP gewrichten waarbij je de voetboog doet verstrijken. Bij een Morton neurinoom ontstaat pijn in het overeenkomend gebied (meestal tussen teen 3 en 4)
83
Q

Teken van Morton

A

oefen transversale druk uit op de MTP gewrichten waarbij je de voetboog doet verstrijken. Bij een Morton neurinoom ontstaat pijn in het overeenkomend gebied (meestal tussen teen 3 en 4)

84
Q

Beenlengteverschil testen

A
  • Inspectie: vergelijk links en rechts de hoogte van de SIAS, de crista iliaca, de bilpooien, de knieplooien
  • Meting: afstand tussen de SIAS en de malleolus medialis bij gestrekt been
  • Teken van Galleazi: Patient ligt neer op tafel met knieen in 90° flexie, de maleoli interna tegen elkaar en de voetzolen op de tafel. Normaal zijn beide knieen op hetzelfde niveau. Wanneer 1 knie hoger komt is ofwel de tibia van die kant langer of de tibia van de andere kant korter. Wanneer 1 knie zich meer voorwaarts projecteert is er lengteverschil in het bovenbeen.
85
Q

Teken van Galleazi

A

Patient ligt neer op tafel met knieen in 90° flexie, de maleoli interna tegen elkaar en de voetzolen op de tafel. Normaal zijn beide knieen op hetzelfde niveau. Wanneer 1 knie hoger komt is ofwel de tibia van die kant langer of de tibia van de andere kant korter. Wanneer 1 knie zich meer voorwaarts projecteert is er lengteverschil in het bovenbeen

86
Q

Ottawa rules (ankle)

A
  • bepalen of Rx voet nodig is bij inversietrauma (dd fractuur versus ligamentaire ruptuur)
  • Onvermogen de enkel te belasten (vier stappen te doen);
  • Pijn bij palpatie van:
    a) de distale 6 cm van de posterieure zijde van het scheenbeen of de knobbel van de binnenenkel;
    b) de distale 6 cm van de posterieure zijde van het kuitbeen of het uiteinde van de buitenste enkelknobbel;
    c) de basis van het voetwortelbeentje van de kleine teen;
    d) het os naviculare.
  • Bij het gebruik van de Ottawa ankle rules is de kans op het missen van een breuk (vals-negatieven) zeer laag.
  • doel terugdringen van Rx als diagnosticum
87
Q

Pes anserinus

A
  • aanhechtingsplaats van drie pezen aan de mediale tibiacondyl
  • m sartorius (vooraan) m gracilis (midden) en m semitendinosus (achteraan)
  • pes anserinus bursitis, kan optreden, met (druk)pijn mediaal en onder het kniegewricht, tgv ontsteking van de oppervlakkige bursa