Locomotorisch WZ Flashcards

1
Q

Beenderen van wervelkolom

A

7 cervicale, 12 thoracale en 5 lumbale wervels. De 5 wervels van het os sacrum zijn met elkaar vergroeid alsook de 3 of 4 wervels van het os coccygis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Tussenwervelschijven/ disci intervertebrale

A
  • opgebouwd uit een ringvormige bindweefselige annulus fibrosus waarbinnen zich de gelatineuse nucleus pulposus
  • schokbrekers en hebben een functie in de flexibiliteit.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Flexie in wervelkolom

A

kan in de gehele wervelkolom plaatsvinden doch het meest uitgesproken cervicaal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Extensie in wervelkolom

A

is het meest uitgesproken cervicaal en lumbaal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Lateroflexie in wervelkolom

A

is cervicaal, thoracaal, lumbaal in gelijke mate mogelijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Rotatie in wervelkolom

A

is vooral cervicaal en (hoog) thoracaal mogelijk en het minst lumbaal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Inspectie CWZ

A

Stand van het hoofd (hoofdscheefstand in frontale vlak)
Stand van de hals (torticollis, meestal t.g.v. m. sternocleidomastoideus)
Stand van de schouders
Lordose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Oppervlakte anatomie CWZ

A

Protuberantia occipitalis externa
Processus mastoideus
Processus spinosus C2: palpeer met de nek ontspannen in neutrale positie onder het occiput naar de diepte op de mediaanlijn. De eerste benige knobbel is processus spinosus van C2.
Processi spinosi C3 tot C6: te palperen bij retroflexie ( ontspannen van het ligamentum nuchae)
Processus spinosus C7: meest prominent bij anteflexie
Differentieer C6 en C7 door vingertoppen van wijsvinger en middenvinger t.h.v. de processi spinosi van C6 en C7 te plaatsen terwijl je lateraal van de patiënt staat. Voer een maximale retroflexie uit en de vingertop die in de diepte naar ventraal verdwijnt bevindt zich t.h.v. C6.
Ligamentum nuchae: een septum in de mediaanlijn van de nek, vanaf de protuberantia occipitalis externa tot de doornuitsteeksels van de onderste halswervels. Palpeer bij anteflexie.
M.trapezius : pars descendens
Paravertebrale musculatuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Specifieke testen CWZ

A
  • Compressiepijn (processi spinosi)

- Test van Spurling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Test van Spurling

A

= gecombineerde retroflexie-lateroflexie-rotatie met axiale compressie (test facettaire en radiculaire pathologie).

  • Sta ACHTER de ZITTENDE patiënt en voer met beide handen passief een lateroflexie, rotatie en extensie uit. Plaats dan één of twee handen op het hoofd van de patiënt en voer geleidelijk toenemend axiale druk uit.
  • Bij facettair lijden zal door dit manoeuver de druk facettair toenemen en de patiënt zal pijn krijgen of de bestaande pijn zal toenemen.
  • Tegelijkertijd worden ook de foraminae intervertebraliae door dit manoeuver met 20-30% vernauwd.
  • Voorafbestaande radiculaire pijn wordt uitgelokt of verergerd.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Inspectie TWZ

A

Stand van de schouders
Scapulae
Kyfose
Scoliose
Gibbus: bochel aan de convexe zijde van de scoliose
Spieren: m. trapezius, m. supraspinatus, m. infraspinatus, m. teres minor en maior, m. latissimus dorsi, m. erector spinae

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Gibbus

A

bochel aan de convexe zijde van de scoliose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Oppervlakte anatomie TWZ

A

scapulae met referentiepunten: spina scapulae en angulus inferior
Processus spinosus T3 en T7
Costovertebrale junctie (een duimbreedte lateraal van processi spinosi)
Paravertebrale musculatuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

actief en passief bewegingsonderzoek TWZ

A

Vraag patiënt de romp en schouders zo ver mogelijk naar links en rechts te roteren. Roteer voor het passief onderzoek met de ene hand op de voorzijde van de schouder en de andere op de achterzijde de romp van de patiënt maximaal naar links en rechts.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Specifieke testen TWZ

A
  • Compressiepijn (proc spinosi)
  • Kloppijn wervels
  • Meten thoraxexpansie en ademhalingsexcursie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Kloppijn wervels

A

De patiënt zit voorovergebogen met de kin op de borst. Sta naast de patiënt en klop met de ulnaire zijde van de vuist op de thoracale wervels van craniaal naar caudaal en herhaal van caudaal naar craniaal. De test is positief bij aangeven van pijn op een identieke thoracale wervel (spondylitis, metastasen, frakturen…).

17
Q

Meten thoraxexpansie en ademhalingsexcursie

A
  • Test voor de beweeglijkheid in de costovertebrale gewrichten!
  • De patiënt staat recht. Omvat de thorax met een meetlint ventraal en dorsaal op gelijke hoogte, bij de man t.h.v. de processus xyphoideus, bij de vrouw midsternaal. Vraag maximaal uit te ademen en nadien maximaal in te ademen en meet het verschil. De waarde dient 5 cm of meer te zijn.
18
Q

Inspectie LWZ

A

Stand cristae iliacae
Stand van bilplooien
Lordose (thoracolumbaal)
Scoliose

19
Q

Oppervlakte anatomie LWZ

A

Processus spinosus L1: t.h.v. onderrand onderste ribben
Overgang processi spinosi L4-L5: t.h.v. lijn tussen cristae iliacae
Overgang processi spinosi L5-S1
Processi spinosi L4 –L5 –S1
Spina iliaca posterior superior (SIPS): Orienteer via de ‘kuiltjes’ of palpeer naar dorsaal terwijl de crista iliacae gevolgd worden.
Processus spinosus S2: t.h.v. lijn tussen SIPS
Sacro-iliacale gewrichten: caudaal en anterieur van de SIPS (in de diepte, geen rechtstreekse palpatie mogelijk)
Facetgewrichten L4-L5 en L5-S1: Lokaliseer de tussenwervelruimte en ga 1 duimbreedte lateraal van de mediaanlijn.
Os sacrum
Os coccygis: Palpeer vanuit de bilnaad (alleen op indicatie, bij vermoeden van fractuur te combineren met een rectaal toucher).
Paravertebrale musculatuur

20
Q

Specifieke testen LWZ

A
  1. Compressie pijn (processi spinosi)
  2. Kloppijn wervels
  3. Test van Kemp
  4. Schöber index
  5. Worteltesten (indicatief voor uitval)
    Teenstand (worteltest S1)
    Hielstand (worteltest L5)
  6. Radiculaire testen in ruglig
    A. Teken van Lasègue (straight leg raising test)
    B. Test van Bragard
    C. Bowstringsign
21
Q

Test van Kemp

A
  • Gecombineerde retroflexie-rotatie-lateroflexie met axiale druk in LWZ (test facettaire en radiculaire pathologie).
  • Sta ACHTER de patiënt en begeleid hem in maximale rotatie, retro en lateroflexie met gestrekte benen. Ondersteun met de ene hand het bekken en voer axiale druk uit door aan de ARM van de patiënt te trekken. De test is positief bij pijn lumbaal.
22
Q

Shober index

A

Sta achter de patiënt. Markeer met een dermografisch potlood de tussenwervelruimte L4-L5, en markeer vervolgens een punt op de middellijn 2 cm distaal. Markeer dan vanaf dit punt een punt op de middellijn 10cm craniaal. Vraag de patiënt een maximale anteflexie uit te voeren en meet nu opnieuw de afstand tussen deze twee punten. Deze bedraagt normaal meer dan 13 cm.

23
Q

Teenstand

A
  • worteltest S1
  • Laat de patiënt een aantal passen uitvoeren op de tenen en zie of er motorische uitval optreedt (verminderen van plantaire flexie enkel en/of tenen).
24
Q

Hielstand

A
  • worteltest L5
  • Laat de patiënt een aantal passen uitvoeren op de hielen en zie of er motorische uitval optreedt (verminderen van dorsiflexie enkel en/of extensie tenen, dropvoet - klapvoet).
25
Q

Radiculaire testen LWZ in ruglig

A
  • Teken van Lasègue (straight leg raising test)
  • Test van Bragard
  • Bowstringsign
26
Q

Teken van Lasègue

A
  • straight leg raising test
  • Hef met de hand onder de hiel passief het gestrekte (pijnlijke) been verticaal op. De patiënt dient aan te geven wanneer deze beweging pijn doet. Het teken van Lasuègue is aanwezig als er uistralende pijn onder de knie optreedt (dezelfde pijn waar patiënt van klaagt). De hoek die het been op dat ogenblik maakt met de onderzoekstafel wordt gemeten.
  • wanneer positief doen dan ook test van Bragard
27
Q

test van Bragard

A

Laat bij een aanwezige Lasègue aansluitend het been een paar graden zakken tot de patiënt geen pijn meer voelt. Voer op dit moment een dorsiflexie uit van de voet (waardoor de tractie op de n. ischiadicus opnieuw toeneemt). De test is positief als dezelfde pijn terugkeert.

28
Q

Bowstring sign

A

Neem plaats op de onderzoekstafel en breng het pijnlijke geplooide been over uw schouder. Palpeer met beide duimen diep tussen de koppen van de hamstrings en geef daardoor diepe druk t.h.v. de n ischiadicus. De test is positief als er lokale en/of uitstralende pijn optreedt.