semi-aucilliaires Flashcards
Ze was net teruggekeerd van een congres in Frankrijk.
Elle venait de rentrer / retourner d’un congrès en France.
Ik ben bijna van de trap gevallen
J’ai failli tomber de l’escalier.
Zij kan zich vergissen.
Elle peut se tromper.
Mijn collega is bijna verongelukt.
Mon collègue a failli mourir dans un accident / se tuer dans un accident.
Ik ging net een bad nemen toen ik een ontploffing hoorde.
J’étais sur le point de prendre un bain quand / lorsque j’ai entendu une explosion.
Ik heb het hem toch juist gezegd.
Je viens de le lui dire.
Het kind heeft zijn been gebroken en kan nu niet meer lopen.
L’enfant s’est cassé la jambe et ne peut plus marcher maintenant.
Ik heb een schoonheidsvlakje laten wegnemen.
J’ai fait enlever une tache de beauté.
Hij begint te verouderen.
Il commence à vieillir.
Blijf glimlachen.
Continue / continuez à sourire.
Ne cesse / cessez pas de sourire.
Ik laat ze maar betijen / bezig.
Je les laisse faire.
We hebben eerst goed nagedacht.
Nous avons commencé par bien réfléchir.
Uiteindelijk hebben we “ja” gezegd.
Nous avons fini par dire “oui”.
Ze heeft zich laten opereren.
Elle s’est fait opérer.
We zullen je zeker op de hoogte houden.
Nous ne manquerons pas de vous tenir au courant. (