Ronde 5 Flashcards

1
Q

Primaire controle

A

Inspanningen die zijn gericht op het aansturen van externe gebeurtenissen.

Westers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Straf

A

Een situatie (het aanbieden of verwijderen van een stimulus) die op een respons volgt en die de respons in frequentie doet afnemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Karaktertrek

A

Stabiel persoonlijkheidskenmerk waarvan men aanneemt dat het zich in het individu bevindt en dat in verschillende omstandigheden een leidraad vormt voor zijn of haar gedachten en handelingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Ontwikkelingsanalyseniveau

A

Onderzoekt in de ontwikkeling van het organisme veranderingen die op hun beurt mogelijk de motivatieprioriteit veranderen, bijvoorbeeld wanneer de seksuele belangstelling in de puberteit toeneemt onder invloed van hormonen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Vestibulair orgaan

A

Evenwichtsorgaan. Het vestibulair orgaan houdt nauw verband met het binnenoor en wordt naar de hersenen geleid via een vertakking van de gehoorzenuw.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Triarchische theorie

A

Sternbergs theorie over intelligentie.

De naam verwijst naar de combinatie van de drie hoofdvormen van intelligentie (praktische intelligentie, logisch redeneren en experimentele intelligentie).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Theorie van verwerkingsniveaus

A

(Craik en Lockhart, 1972)

Verklaring voor het feit dat informatie die grondig wordt gekoppeld aan betekenisvolle items in het langetermijngeheugen (zoals door elaboratie) beter herinnerd wordt dan oppervlakkig gekoppelde informatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Acute stress

A

Een tijdelijk, kortdurend, patroon van arousal als reactie op een stressor, met een duidelijk begin en een beperkte duur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Anterograde amnesie

A

Het onvermogen om herinneringen te vormen van nieuwe informatie (de tegenhanger van retrograde amnesie).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Volume

A

Sensorisch kenmerk van geluid dat wordt geproduceerd door de amplitude (intensiteit) van de geluidsgolf.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Prototype

A

Het ideale of meest typische voorbeeld van een conceptuele categorie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Artificieel concept

A

Concept dat gedefinieerd wordt door regels, zoals de betekenis van een woord of de inhoud van een wiskundige formule.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Expert

A

Iemand die goed georganiseerde bronnen van kennis op een bepaald vakgebied bezit, waaronder probleemoplossingsstrategieën.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Sociaal-cognitieve theorie

A

Dit type theorie accentueert het belang van het leren, de perceptie en de sociale interactie voor de persoonlijkheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Persoon-situatiecontroverse

A

Een theoretische discussie over de relatieve invloed van persoonlijkheidskenmerken en kenmerken van de omgeving op gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Leren

A

Een blijvende verandering in gedrag of mentale processen als gevolg van een bepaalde ervaring.

17
Q

Percept

A

Het betekenisvolle product van perceptie; dikwijls een beeld dat geassocieerd wordt met concepten, herinneringen aan gebeurtenissen, emoties en motieven.

18
Q

Experimentele intelligentie

A

STERNBERG
de vorm van intelligentie die mensen helpt om nieuwe relaties tussen concepten te zien. Heeft te maken met inzicht en creativiteit.

19
Q

Compassiemoeheid

A

Toestand van psychologische uitputting die verzorgers na langdurig contact met lijdende cliënten gestrest, verdoofd of onverschillig maakt.

20
Q

Opwaartse sociale vergelijking

A

Vergelijkingen tussen de eigen stressvolle situatie en die van anderen in een soortgelijke situatie die een effectievere wijze van coping hebben; het doel is van het voorbeeld van anderen te leren.

21
Q

Neerwaartse sociale vergelijking

A

Vergelijkingen tussen de eigen stressvolle situatie en die van anderen in een soortgelijke situatie die slechter af zijn; het gevolg is dat men een positiever perspectief op de eigen situatie krijgt.