Ronde 2 Flashcards

1
Q

Narcolepsie

A

Verstoring van de REM-slaap, waardoor overdag plotselinge REM-slaap optreedt, die meestal gepaard gaat met cataplexie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Geheel-lerenmethode

A

Mnemoniek waarbij je het materiaal eerst ‘als geheel’ benadert, zodat je je een globale indruk vormt van de betekenis. Later kun je de details aan die algemene indruk ‘ophangen’.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Behoeftehiërarchie

A

Maslow

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Selffulfilling prophecy

A

Gedrag dat of observaties die worden veroorzaakt door verwachtingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Mnemoniek

A

Techniek om het geheugen te verbeteren, in het bijzonder door verbindingen te leggen tussen nieuw materiaal en informatie die al in het langetermijngeheugen ligt opgeslagen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Expliciete herinnering

A

Een herinnering die met aandacht verwerkt is en bewust kan worden teruggehaald.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Negatieve straf

A

Het weghalen van een aantrekkelijke stimulus na een respons.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Kalmerend middel

A

Drug die de psychische en lichamelijke activiteit afremt of vertraagt doordat deze het transport van zenuwimpulsen in het centrale zenuwstelsel belemmert.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

ZDT

A

Deci & Ryan

competentie
verbondenheid
autonomie

De tendens van het lichaam om lichaamswaarden op een bepaald niveau te handhaven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Grond

A

Dat deel van een patroon dat geen aandacht trekt; de achtergrond.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Perceptuele blindheid

A

Waarnemingsfout die plaatsvindt omdat het mensen vanwege selectieve aandacht niet lukt om iets waar te nemen; hun aandacht is er niet op gericht, of ze verwachten het niet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Timbre

A

Sensorisch kenmerk van geluid. Het timbre wordt bepaald door de complexiteit van de golf (combinatie van zuivere tonen).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Olfactie

A

Reuk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Structuralisme

A

Willem Wundt

Historische stroming binnen de psychologie die de basisstructuren van de geest en de gedachten trachtte te ontrafelen. Structuralisten zochten de ‘elementen’ van de bewuste ervaring.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wederzijds (reciproque) determinisme

A

Het proces waarbij de persoon, de situatie en de omgeving elkaar wederzijds beïnvloeden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Blindzicht

A

Het vermogen om voorwerpen te lokaliseren ondanks schade aan het visuele systeem, waardoor iemand voorwerpen die hij niet kan zien toch kan identificeren. Onderzoekers denken dat er bij blindzicht sprake is van onbewuste visuele verwerking in de waar-route.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Impliciete herinnering

A

Een herinnering die niet met opzet of bewust in het geheugen geprent is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Signaaldetectietheorie

A

Theorie die stelt dat sensatie afhankelijk is van de kenmerken van de stimulus, de achtergrondstimuli en de detector. De signaaldetectietheorie erkent het feit dat de detector, wiens lichamelijke en geestelijke toestand voortdurend verandert, een sensorische ervaring moet vergelijken met constant veranderende verwachtingen en biologische omstandigheden.

19
Q

Ego

A

Het bewuste, rationele deel van de persoonlijkheid, dat is belast met het handhaven van de vrede tussen het superego en het id.

20
Q

Ego

A

Het bewuste, rationele deel van de persoonlijkheid, dat is belast met het handhaven van de vrede tussen het superego en het id.

21
Q

Prestatiedrang

A

need for achievement, n Ach

In McClellands theorie: een geestelijke toestand die een psychologische behoefte veroorzaakt om een moeilijk maar aantrekkelijk doel te bereiken.

22
Q

Prestatiedrang

A

need for achievement, n Ach

In McClellands theorie: een geestelijke toestand die een psychologische behoefte veroorzaakt om een moeilijk maar aantrekkelijk doel te bereiken.

23
Q

Top-downverwerking

A

Perceptuele analyse die de nadruk legt op onze verwachtingen, concepten, herinneringen en andere cognitieve factoren, en niet zozeer gestuurd wordt door de kenmerken van de stimulus. ‘Top’ heeft betrekking op een mentale set in de hersenen die boven aan het perceptuele verwerkingssysteem staat.

24
Q

David Pinto

A

F en G cultuur

25
Q

Non-REM-slaap (NREM-slaap)

A

De steeds terugkerende periodes waarin de slaper geen REM vertoont.

26
Q

Savantsyndroom

A

Aandoening die voorkomt bij mensen die over een opmerkelijk talent beschikken, terwijl hun ontwikkeling op andere gebieden ernstig is achtergebleven.

27
Q

Individualisme

A

Het standpunt dat individuele prestaties en jezelf onderscheiden erg belangrijk zijn. Deze visie wordt vooral in de westerse wereld aangehangen.

28
Q

Instincttheorie

A

William James

29
Q

Drijfveertheorie

A

Ontwikkeld als een alternatief voor de instincttheorie. De drijfveertheorie verklaart motivatie als een proces waarin een biologische behoefte een drijfveer produceert die het gedrag aanstuurt in een zodanige richting dat in de behoefte wordt voorzien.

30
Q

Negatieve correlatie

A

als de ene variabele groter wordt, wordt de andere kleiner.

31
Q

Basilair membraan

A

Dun vlies in de cochlea dat gevoelig is voor trillingen. De haarcellen op het basilair membraan zijn verbonden met neuronen, die de laatste etappe in de omzetting van geluidsgolven in zenuwimpulsen voor hun rekening nemen.

32
Q

Vloeibare intelligentie

A

Catell
De vaardigheid om complexe relaties te zien en problemen op te lossen.

33
Q

Concluderen door te leren

A

Hermann von Helmholtz
Het uitgangspunt dat onze perceptie voornamelijk vorm krijgt door leren (of ervaring), en niet door aangeboren factoren.

34
Q

Persoonlijkheidsproces

A

De interne werking van de persoonlijkheid, omvat motivatie, emotie, perceptie en leren, en daarnaast ook onbewuste processen.

35
Q

Praktische intelligentie

A

Sternberg

de vaardigheid om met de omgeving om te gaan. Wordt soms ook contextuele intelligentie of ‘gezond verstand’ genoemd.

36
Q

Drie stadia geheugen peoples

A

Atkinson & Shifferin

37
Q

Superego

A

Deel van de persoonlijkheid dat onze normen en waarden bevat, inclusief morele attitudes die zijn overgenomen van ouders en maatschappij; correspondeert in grote lijnen met het alledaagsere begrip ‘geweten’.

38
Q

Cognitieve beoordeling

A

Onze interpretatie van een stimulus (bijvoorbeeld een stressor) en onze middelen die helpen om te gaan met deze interpretatie.

39
Q

Gustatie

A

Smaakzin, het smaakzintuig.

40
Q

Persoonlijk onbewuste

A

Jungs term voor dat deel van het onbewuste dat grofweg overeenkomt met Freuds id.

41
Q

Persistentie

A

Geheugenprobleem waarbij iemand niet in staat is ongewenste herinneringen uit zijn hoofd te zetten.

42
Q

Elektracomplex

A

Volgens Carl Jung: de psychoseksuele competitie van een meisje met haar moeder om de liefde van de vader. Dit conflict wordt opgelost wanneer, net als bij het Oedipuscomplex, identificatie plaatsvindt met de ouder van hetzelfde geslacht.

43
Q

Kleur

A

Op zichzelf is kleur geen eigenschap van de wereld om ons heen. Het is een psychologische sensatie die is afgeleid uit de golflengte van zichtbaar licht.

44
Q

Overrechtvaardiging

A

Proces waarbij een extrinsieke beloning een interne motivatie verdringt.