Ronde 4 Flashcards

1
Q

g-factor

A

Een algemene eigenschap, volgens Spearman de hoofdfactor die de basis vormt van alle psychische activiteiten, dus ook intelligentie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Toonhoogte

A

Sensorisch kenmerk van geluid dat wordt geproduceerd door de frequentie van de geluidsgolf.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Catastrofale gebeurtenis

A

Een plotselinge, gewelddadige ramp - hetzij ontstaan ten gevolge van een natuurlijk fenomeen, hetzij door de mens aangericht - die een trauma veroorzaakt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Weerstandsfase

A

Het tweede stadium van het aanpassingssyndroom, waarin het lichaam zich lijkt aan te passen aan de aanwezigheid van de stressor.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Ego-afweermechanisme

A

Voornamelijk onbewuste psychische strategie die gebruikt wordt om de ervaring van een conflict of angst te verzachten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Contiguïteit

A

het samen, of vlak na elkaar, aanbieden van de NS en de UCS.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Negatieve bekrachtiging

A

Het weghalen van een vervelende of aversieve stimulus na een respons, waardoor de kans toeneemt dat die respons zich herhaalt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Behoefte

A

een behoefte is een biologische onevenwichtigheid die de overleving in gevaar brengt als het evenwicht niet wordt hersteld. Men denkt dat biologische behoeften ten grondslag liggen aan drijfveren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Archetype

A

JUNG
Eeuwenoud herinneringsbeeld in het collectief onbewuste. Archetypen worden overal ter wereld gebruikt in de beeldende kunst, literatuur en sprookjes.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Vluchtigheid

A

De tijdelijkheid van een langetermijnherinnering. Vluchtigheid berust op het idee dat langetermijnherinneringen in de loop van de tijd minder sterk worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Identificatie

A

Het psychologische proces waarbij een individu probeert net zo te worden als iemand anders, met name zoals de ouder van hetzelfde geslacht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Verstrooidheid

A

Vergeten als gevolg van gaten in de aandacht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Pygmalion-effect (Rosenthal-effect)

A

Het fenomeen dat hoe beter de verwachtingen zijn die we hebben over kinderen, werknemers enzovoort, hoe beter ze functioneren en omgekeerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Volledig functionerend persoon

A

Carl Rogers’ term voor een zelfactualiserend individu wiens zelfbeeld positief is en congruent met de realiteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Theorie

A

Toetsbare verklaring voor een aantal feiten of observaties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Cognitieve plattegrond

A

In het werk van Tolman een mentale representatie van een doolhof of andere fysieke ruimte.

17
Q

Foutieve attributie

A

Geheugenfout die optreedt als je een herinnering wel kunt terughalen, maar hem aan de verkeerde tijd, plaats of persoon koppelt.

18
Q

Collectief onbewuste

A

JUNG
deel van het onbewuste dat onze instinctieve ‘herinneringen’, onder meer de archetypen, bevat. De inhoud van dit onbewuste is universeel.

19
Q

Impliciete persoonlijkheidstheorie

A

Aanname over de persoonlijkheid die mensen (met name niet-psychologen) hanteren met het doel anderen gemakkelijker te kunnen begrijpen.

20
Q

Perceptuele constantie

A

Het vermogen om hetzelfde voorwerp in verschillende omstandigheden, zoals na veranderingen van verlichting, afstand of omgeving, te herkennen.

21
Q

Veerkracht

A

Iemands capaciteit om zich aan te passen en welzijn te bereiken, in weerwil van ernstige bedreigingen van de ontwikkeling.

22
Q

Proprioceptie

A

Vermogen dat de positie van het lichaam en de beweging van lichaamsdelen ten opzichte van elkaar registreert (ook wel positiezin of kinesthesie genaamd).