Psychotherapie bij jeugdigen Flashcards

1
Q

Wat heeft in de beginfase van de ontwikkeling van het brein een grote invloed?

A

Endocriene toestand van de moeder: vrouwelijke hormonen / stress, hormonen van schildklierklier etc.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wanneer komen vaak de psychische klachten tot uiting?

A

Rond de puberteit vanwege de beinvloeding van geslachtshormonen (meer variatie in de ontwikkeling tussen kinderen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Grootste verschillen in de PK van een kind (< 5 jaar) tov een volwassene? (2)

A
  • Hogere metabolisering en excretie (Andere verhouding geneesmiddel en metabolieten)
  • Kleiner verdelingsvolume (Halfwaarde tijd kleiner)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waarom is het effect van psychofarmaca (PD) bij kinderen anders dan bij een volwassene? + consequentie

A

Het serotonerge systeem is eerder uitgerijpt dan de noradrenerge en dopaminerge systemen.
Hierdoor hebben kinderen een relatief verhoogd serotonine level en zijn bepaalde geneesmiddelen niet effectief en het kan leiden tot extra bijwerkingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Op welke geneesmiddelgroep hebben kinderen een paradoxale respons?

A

Benzodiazepinen; kinderen raken helemaal niet gesedeerd maar juist ontremd/geagiteerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat maakt de behandeling van psychische klachten bij jonge kinderen lastig? (2)

A
  • Ontwikkelingen wisselen in kinderen dus wat is ‘normaal’.
  • Bij hele jonge kinderen kun je niet zelf vragen hoe hij of zij reageert op de medicatie (+ omgeving en opvoeding spelen ook een rol)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waarom hebben atypische AP de voorkeur bij kinderen?

A

Kinderen zijn gevoelig voor acute en tardieve diskinesieen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat voor indicaties zijn er voor AP bij kinderen? (3)

A
  • Gedragsproblemen
  • Ernstige angsstoornissen
  • Tic stoornissen (Tourette)
    (Zelden psychotische stoornissen, puberteit tot uiting)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Risperidon voordeel en nadelen

A

Voordeel: best onderzocht
Nadelen: metabole bijkwerkingen en hyperprolactinemie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is een alternatief voor risperidon en waarom?

A

Aripiprazol, minder mate of helemaal niet de bijwerkingen die risperidon heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waarom heeft aripiprazol een gunstiger bijwerkingenprofiel (tov risperidon)?

A

Het is een partiele D2-antagonist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Associatie serotonine en autisme + effect op geneesmiddelen

A

Bij autisme is er een relatieve overmaat aan serotonine. Hierdoor hebben middelen met antagonistische-affiniteit voor 5-HT2 receptor (zoals risperidon) dus een gunstiger effect.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke karakteristieken van de middelen maken het gunstige middelen? (2)

A
  • Lange halfwaardetijd
  • Affiniteit voor 5-HT2 receptor
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waarom geen lithium op jonge leeftijd?

A

Remt de ontwikkeling van bot en gebit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welk middel is veel onderzocht maar weinig voorgeschreven bij kinderen?

A

Clozapine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Belangrijkste bijwerkingen van AP die worden gezien bij kinderen (4)

A
  • Bewegingsstoornissen
  • Gewichtstoename (olanzapine)
  • Metabool syndroom
  • Hyperprolactinemie
17
Q

Waarom is men terughoudend met antidepressiva bij kinderen? (2)

A
  • Twijfel over werkzaamheid (<12 jaar nauwelijks voorgeschreven)
  • Risico op suicide (met name bij paroxetine)
18
Q

Waarom SSRI’s (of antidepressiva in het algemeen) minder effect in kinderen?

A

Er is al een dominantie van het serotonerge systeem / relatieve overschot aan serotonine
(SSRI’s werken door het opkrikken van serotonine spiegels)

19
Q

1e keuze (1) en tweede keuze (2) antidepressiva bij kinderen

A
  1. Fluoxetine;
  2. Sertraline / Citalopram
20
Q

Welke groep antidepressiva werken niet bij kinderen en waarom?

A

TCA’s zijn niet werkzamer dan placebo, mede wegens het niet-uitgerijpte receptorsysteem.

21
Q

Waarom mogen kinderen pas afbouwen tot 1 jaar na klachtenvrij?

A

Hoog terugvalpercentage

22
Q

Voor welke indicatie zie je wel een TCA?

A

Obsessieve compulsieve stoornis (dwang)

23
Q

Welke TCA zie je bij kinderen (duidelijke eerste keuze!) met OCD en waarom?

A

Clomipramine, omdat het een uitgesproken serotonerg component heeft.

24
Q

Welk soort middelen zijn het meest effectief bij ADHD en Tic-stoornissen? (+ 2 geneesmiddelen, eerste keuze)

A

Middelen met een noradrenerge (en dopaminerge) component.
Imipramine en desipramine

25
Q

Belangrijkste psychiatrische bijwerking SSRI’s

A

Verergering van depressie-symptomen aan begin van de behandeling (kan verhoogde suicide verklaren)

26
Q

Wat wordt off-label voorgeschreven voor slaapstoornissen (bijwerking antidepressiva) bij kinderen? (2)

A

Mirtazapine en quetiapine

27
Q

1e keuze psychostimulantie kinderen (2) (1e keuze bij ADHD!)

A
  • Methylfenidaat (ook effect op ODD, CD symptomen)
  • Dexamfetamine
28
Q

Welke transmissie is belangrijk voor het leerproces?

A

Dopaminerge transmissie

29
Q

Wat is vigilantie?

A

Het vermogen om vanuit een energiesparende rusttoestand de aandacht plotsklaps te richten op relevante prikkels

30
Q

Wat gebeurd er bij ADHD?

A

Er is een verstoring van het doorgeven van het signaal naar de dorsolaterale cortex. De andere delen van het brein gaat sterker vuren. Dus mediale (impusliviteit) en motorische (hyperactiviteit) deel worden extra gestimuleerd

31
Q

Werkingsmechanisme psychostimulantia

A

Verhogen van de dopaminerge transmissie in de synaptische spleet en hierdoor de dorsolaterale cortex stimuleert.
Er is dus ook geen overstimulatie meer van de mediale en motorische cortex.

32
Q

Bijwerkingen psychostimulantia (4)

A

Agitatie, stemmingsproblemen, psychose (wanen, hallucinaties) en angst
(maar bij ernstige ADHD wegen voordelen vaak op tegen nadelen)

33
Q

Meest frequente bijwerkingen methylfenidaat (4)

A
  • Slaapstoornissen (inname tijdstip),
  • Tics (overstappen op clonidine of guanfacine)
  • Gewichtsverlies
  • Emotionele labiliteit