Psychopharmacology: Psychopharmacology Flashcards

1
Q

Wat zijn de verschillende principes van psychofarmacologie?

A

-Drugroutes
-Drugwerking in synapsen
-Tolerantie
-Sensitisatie
-Farmacokinetica en farmacodynamica

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn kenmerken van drugroutes?

A

-Route of administration: route die drug aflegt om bij target te komen
-Per obstakel dat overwonnen moet worden kan dosering met factor 10 kleiner worden
-Bloed-hersenbarrière
-Lichaam elimineert drugs uit systeem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke routes of administration zijn er?

A

-Oraal
-Intranasaal
-Huid
-Injectie in bloed
-Injectie in brein

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe werkt een orale administration van drugs?

A

-Makkelijkst, maar wel complex: eerst geabsorbeerd in epitheel in maag en dunne darm
-Vloeibaar makkelijker opgenomen, in vaste vorm enkel geabsorbeerd indien maagsappen ze kunnen oplossen
-Moet ook wateroplosbaar zijn, want bloed hoge waterconcentratie
-Via gassen (longen) gaan door wanden van respiratoir systeem bijna meteen zodra geïnhaleerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe werkt een intranasale administration van drugs?

A

Via olfactory bulb immediately to brain

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe werkt een administration van drugs via de huid?

A

3 cellagen, sommige kleinmoleculaire drugs makkelijk opgenomen hierdoor
-Bv: nicotine patches

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe werkt een injectie in het bloed als administration van drugs?

A

Minder barrières

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe werkt een injectie in het brein als administration van drugs?

A

Minste obstakels te passeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn kenmerken van de bloed-hersenbarrière?

A

-Passeren bloed doorheen brein lastig door bloed-hersenbarrière: dichte juncties tussen cellen bloedvaten in brein
-Functie: beschermen brein door ionenbalans, blokkeren stoffen die balans kunnen verstoren etc.
-3 breinregio’s zonder bloed-hersenbarrière
-Als peptide in brein wil: moeilijk, want niet door bloed-hersenbarrière, dus andere alternatieven
-Implicaties behandelingen sommige aandoeningen: sommige drugs werken perifeer in, maar doen niets centraal omdat niet door bloed-hersenbarrière geraken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn extra kenmerken van die dichte juncties tussen cellen bloedvaten in het brein van de bloed-hersenbarrière?

A

-In brein cellen van endothelium bloedvaten sterk verbonden en bedekt door astrocyten, niet zo in rest lichaam waardoor stoffen makkelijk kunnen passeren: in brein kunnen stoffen dus niet zomaar doorheen
-Uitwisseling in brein door astrocyten (bedekken 80% oppervlakte bloedvaten) om bv zuurstof af te geven aan neuronen en gliacellen, grote en elektrisch geladen moleculen (bv sommige aminozuren) kunnen niet door

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke 3 breinregio’s hebben geen bloed-hersenbarrière?

A

-Area postrema (onderaan hersenstam)
-Hypofyse
-Epifyse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waarom heeft de area postrema geen bloed-hersenbarrière?

A

Detecteert giftige stoffen om braakreflex op te wekken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waarom heeft de hypofyse geen bloed-hersenbarrière?

A

Detecteert hormonen om andere hormonen in reactie hierop los te laten in bloed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waarom heeft de epifyse geen bloed-hersenbarrière?

A

Laat hormonen toe om dag-nachtcyclus te kunnen controleren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe elimineert het lichaam drugs uit het systeem?

A

-Nadat drug ingewerkt (of nog ervoor) kataboliseert en verwijdert lichaam deze
–>Gebeurt in verschillende plaatsen in lichaam
–>Nieren, lever en gal breken af
–>Uitscheiding als faeces, urine, zweet, borstmelk en uitademen
–>Psychofarmaca ontworpen om zo lang mogelijk in lichaam te overleven
-Lever gespecialiseerd hierin: cytochroom P450 enzym familie zorgt dat veel drugs hier afgebroken kunnen worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe kunnen drugs inwerken op synapsen?

A

-Drugs werken in op 1 van processen in synaptische transmissie, maar zorgt steeds voor toe- of afname neurotransmissie
–>Toename: agonisten
–>Afname: antagonisten
-Voorbeeld: acetylcholinesynaps op skeletspieren
-Drugs kunnen invloed hebben op hersenwerking naast invloed op perifere synapsen wanneer ze bloed-hersenbarrière voorbij kunnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Op welke manier werkt de acetylcholinesynaps op skeletspieren als voorbeeld van drugswerking?

A

-ACh-agonisten exciteren spieren, ACh-antagonisten inhiberen
-Beet zwarte weduwe: gif antagonist die ACh-release stimuleert (spierzwakte)
-Botuline (in blikvoer): antagonist die ACh-release blokkeert, medisch gebruikt om selectief bepaalde spieren te verlammen (botox)
-Nicotine: agonist AChR
-Curare: ACh-antagonist door receptor te blokkeren, maar door teveel in korte tijd stoppen beweging en ademhaling (kan sterven)
–>Gebruikt in stammen en wildlife om dieren tijdelijk te verlammen
–>Ook klinische situaties: curarederivaat voor heel precieze operaties
-Fysostigmine: agonist die AChE inhibeert, waardoor meer ACh in synaps, gebruikt als vergif/jaagmiddel
–>Door overexcitatie beweging/ademhaling verstoord
–>In kleine dosissen gebruikt voor behandeling myasthenia gravis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat zijn kenmerken van tolerantie?

A

-Verminderde respons op drug door herhaalde blootstelling
-Experiment met vrijwilligers in gevangenis
-Verschillende soorten tolerantie
-Experiment met ratten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat waren de bevindingen van het experiment met de vrijwilligers in de gevangenis in verband met tolerantie?

A

-13 weken lang dagelijks voldoende alcohol geven om voldoende in intoxicatie te zitten
-Aanvankelijk: hoge bloed-alcoholniveaus en tekens van intoxicatie
-Even later daalde niveau en mate intoxicatie, ondanks zelfde inname
-Bloedalcohol en tekenen van intoxicatie correspondeerden niet altijd met elkaar na tijdje: hoge bloedalcohol, maar weinig intoxicatietekens
–>Resultaat van 3 soorten tolerantie: steeds meer alcohol nodig om zelfde intoxicatieniveau te bereiken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Welke soorten tolerantie zijn er?

A

-Metabole tolerantie
-Cellulaire tolerantie
-Aangeleerde tolerantie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is metabole tolerantie?

A

Aantal enzymen nodig om stof af te breken stijgt: snellere afbraak waardoor bloedniveaus dalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is cellulaire tolerantie?

A

Hersencellen adapteren om effecten drug op brein minimaal te houden: daarom lage gedragstekens van intoxicatie ondanks hoge bloedniveaus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is aangeleerde tolerantie?

A

-Psychologisch-contextueel
-Als mensen leren omgaan met uitdagingen van leven onder invloed, waardoor minder geïntoxiceerd lijken
-Daardoor daling in uitingen intoxicatie
-Voorbeeld: verslaafde sterft na drug te nemen in onbekende omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat waren de bevindingen van het experiment met de ratten in verband met aangeleerde tolerantie?

A

-Ratten leren elektrische schokken vermijden terwijl over smalle riem lopen
-Leertrials in 3 condities: alcohol voor training, alcohol na training, controleconditie
-Testfase: iedereen kreeg alcohol voor test
–>Conditie die reeds alcohol kreeg presteerde beter, want motorervaring ondanks alcohol en leerden hiermee omgaan en presteerden daardoor beter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat zijn kenmerken van sensitisatie?

A

-Toegenomen responsiviteit op drug (zelfde dosis) door periodiek gebruik (<=> tolerantie eerder bij chronisch gebruik)
-Experiment met ratten in observatiebox
-Experiment met ratten met zwemtaak
-Neurale basis en aangeleerd
-Relevant voor begrijpen van farmacologische effecten drugs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat waren de bevindingen van het onderzoek met de ratten in de observatiebox in verband met sensitisatie?

A

-Reacties op amfetamine-injecties bekijken (stimuleren dopaminereceptoren)
-Om 3-4 dagen nieuwe injectie (periodiek)
-Motorische activiteit steeds meer uitgesproken na toediening zelfde dosis
–>Niet te verklaren door gewenning testsituatie, want ook controleconditie waarbij geen effect
–>Maar: drugs in eigen kooi (vertrouwde omgeving) geen invloed op motorische activiteit
-Zelfs indien maanden tussen toediening of zelfs maar 1 toediening nog steeds sensitisatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat waren de bevindingen van het onderzoek met de ratten met de zwemtaak in verband met sensitisatie?

A

-Flupentixol toegediend (antagonist, blokkeert DA-receptoren) aan goed getrainde ratten net voor zwemtaak
-Over trials steeds lagere zwemsnelheid, uiteindelijk zelfs volledig stoppen
-Effect zelfde als trials snel volgden of met enkele weken ertussen
-Sensitisatie niet altijd gekenmerkt door toename gedrag, kan ook tot afname leiden!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat is de neurale basis van sensitisatie?

A

-Veranderingen in synaps
-Veranderingen in aantal receptoren postsynaptisch
-Verandering in snelheid NT-metabolisme in synaptische spleet
-Verandering in NT-reuptake
-Verandering in aantal en grootte synapsen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat is de aangeleerde basis van sensitisatie?

A

-Dieren tonen veranderingen in aangeleerde responsen op omgevingscues naaramte sensitisatie voortgaat (moeilijk sensitisatie voort te brengen in vertrouwde omgeving)
-Experiment: toediening amfetamine aan ratten en meten responsen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat waren de bevindingen van het experiment waarbij ratten amfetamine toegediend kregen en de responsen gemeten werden?

A

-1 groep in testbox (thuis): geen sensitisatie
-1 groep uit echte kooi gehaald en in testbox voor elk dagelijks experiment: home-out effect

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat is de verklaring van het home-out effect bij sensitisatie?

A

Mensen/dieren gewoon bepaalde gedragingen te stellen in thuisomgeving waardoor moeilijk om (ook onder invloed drugs)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Waarom is sensitisatie relevant voor het begrijpen van farmacologische effecten van drugs?

A

-Veel therapieën moeten weken genomen worden vooraleer effect: mogelijke rol sensitisatie
-Sensitisatie gerelateerd aan drugafhankelijkheid: voordat verslaafd,moet persoon gesensitiseerd worden door verschillende ervaringen met drug weg van thuisomgeving
-Stressvolle levensgebeurtenissen kunnen effecten teweegbrengen die lijken op sensitisatie en CZS gevoeliger maken voor verslaving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat is pharmacokinetics (PK)?

A

Gaat over beweging drugs doorheen lichaam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat zijn kenmerken van pharmacokinetics?

A

-Hoe lichaam drug verwerkt, verdeelt over lichaam, metaboliseert en elimineert ifv tijd
-Sigmoïdale curve van percentage maximumrespons
-Verschillende situaties mogelijk
-Differentiële effecten in maximum respons percentage

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Hoe ziet het algemene verloop eruit van de sigmoïdale curve van de maximumrespons bij pharmacokinetics?

A

-Interval waar underdosed
-Lineaire stijging
-Afvlakking/plateau: meer dosis leidt niet tot evenveel toename in % respons, want maximum bereikt
-Overdosisrisico

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Welke verschillende situaties zijn mogelijk bij farmacokinetica?

A

-Enkel agonist aanwezig: minder hoge dosis nodig om maximum te bereiken
-Agonist en niet-competitieve antagonist: plateau lager, geen verschil in buigpunt
-Agonist en competitieve antagonist: hogere dosis nodig om effect competitieve antagonist te compenseren, plateau even hoog als bij enkel antagonist (alleen veel hogere dosis)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Welke differentiële effecten zijn er mogelijk bij farmacokinetica?

A

-Volledige agonist: soms niet eens oorspronkelijk endogeen product, maar drug die nog hogere affiniteit heeft voor recepptor en nog effectiever dan endogene drug
-Partiële agonist: iets minder effect
-Neutrale agonist: geen effect
-Inverse agonist: tegengesteld effect agonist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Wat is pharmacodynamics (PD)?

A

-Gaat over biologische respons op drug
-Manier waarop transmissie beïnvloed, manier waarop interactie met target gebeurt
-Verschillende soorten interacties mogelijk met receptorproteïne (groot proteïne waar veel verschillende ligands op kunnen binden)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Welke verschillende interacties zijn er mogelijk met een receptorproteïne volgens pharmacodynamics?

A

-Agonist
-Competitieve inhibitor: bindt aan zelfde plaats waar normaal 1 kan binden, geeft tegengesteld effect
-Allosterische activator/inhibitor: bindt op andere plaats en kan inhiberen/exciteren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Welke groepen van psychoactieve farmaca zijn er?

A

-Groep 1: Anxiolytic agents and sedative-hypnotics
-Groep 2: Antipsychotic agents
-Groep 3: Antidepressants and mood stabilizers
-Groep 4: Opioid analgesics
-Groep 5: Psychotropics and hallucinogetics

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Wat zijn anxiolytics en sedative-hypnotics?

A

-Continuüm: lage (angst verlagen) - medium (verdoven) hoge (sterke verdoving, coma) dosis
-Vanwege risico’s steeds minder voorgeschreven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Wat zijn voorbeelden van anxiolytics en sedative-hypnotics?

A

-Benzodiazapines: diazepam (Valium), alprazolam (Xanax), clonazepam (Klonopin)
-Barbiturates (anesthetic agents), alcohol
-Other anesthetics: gamma-hydroxybutyrate (GHB), ketamine (Special K), phencyclidine (PCP, Angel Dust)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Hoe werken anxiolytica in het brein?

A

-Best gekende anxiolytica: benzodiazepines (non-competitieve GABA-agonist)
-Gebruikt voor mensen die moeite hebben met omgaan met serieuze stress: helpen slapen, relaxeren voor operatie, etc.

44
Q

Hoe werken sedatieve hypnotica in het brein?

A

-Best gekende sedatieve hypnotica: alcohol, barbituraten
-Effecten: slaap induceren, verdoven, coma (slechts in licht hogere dosis dan zwaar verdoven)
-Barbituraten vroeger als slaapmiddel, nu enkel nog verdoving bij chirurgie
-Gevoelig voor tolerantie: steeds hogere dosis
–>Cross-tolerantie: overdracht tolerantie naar andere drugs in deze groep

45
Q

Hoe werken anxiolytica en sedatieve hypnotica in de synapsen?

A

-Cross-tolerantie impliceert dat groep gelijkaardig op zenuwstel inwerkt: GABA(a)-receptor
-Drugs die inwerken op GABA-receptoren kunnen breinontwikkeling beïnvloeden, omdat GABA mede breinontwikkeling reguleert: toepassing Fetal Alcohol Spectrum Disorder

46
Q

Hoe werken anxiolytics en sedatieve hypnotica in op GABA(a)-receptoren?

A

-Doelreceptor alcohol en barbituraten (Cl-kanaal): excitatie GABA(a)-receptor (hyperpolarisatie), inhiberend effect op postsynaptisch neuron (reductie neuraal vuren)
-Verschillende bindingssites voor GABA, barbituraten en benzodiazepines
–>Activatie iedere site leidt tot influx Cl-ionen, maar op verschillende manieren
–>Effecten sommeren samen, daarom nooit samen innemen: vele doden hierdoor
-Ook bindingsplaats die wanneer actief ionenkanaal blokkeren: excitatie
–>Picrotoxine: blokkeert kanaal, veroorzaakt epileptische aanvallen (daardoor deze groep drugs nuttig in behandeling)

47
Q

Leg uit hoe drugs die inwerken op GABA-receptoren (anxiolytics en sedatieve hypnotica) breinontwikkeling kunnen beïnvloeden aan de hand van Fetal Alcohol Spectrum Disorder?

A

-Naam ontstaan om herkenning te geven aan patroon fysieke en intellectuele afwijkingen kinderen alcoholische moeders
–>Abnormale gezichtskenmerken: wijde spatie tussen ogen, korte neus, dunne bovenlip, etc.
–>Breinafwijkingen: kleiner, abnormale gyri, abnormale celclusters, afwijkende organisatie cellen in cortex
–>Leermoeilijkheden, lage intelligentiescores, ADHD en andere gedrags- en sociale problemen
-Epidemiologie: 1/700 geboortes, 5% kinderen met alcoholische moeders
-Probleem: vaak arm en niet goed opgeleid, weinig kennis over risico’s en toegang tot prenatale zorg
-Spectrum van weinig zichtbaar tot volledige FASD
–>Ernst afhankelijk van wanneer (hoogste risico 1e trimester zwangerschap), hoeveel en hoe vaak gedronken
-Drinken moeder/vader VOOR zwangerschap ook invloed op methylering bepaalde genen, die al dan niet tot expressie komen
-Oplossing: NIET drinken tijdens en eventjes voor conceptie
–>1 glas/dag al samenhang met lagere intelligentiescores

48
Q

Wat zijn antipsychotica?

A

-Verschillende generaties met andere werking
-Algemene effecten: reduceren (meteen) motorische activiteiten en verminderen agitatie
-Werking niet volledig begrepen en veel ongewenste bijwerkingen

49
Q

Wat zijn voorbeelden van antipsychotica?

A

-First generation: chlorpromazine (Thorazine), butyrophenones (haloperidol (Haldol))
-Second generation: clozapine (clorazil), aripiprazole (Abilify, Aripiprex)

50
Q

Wat is de werking van first-generation antipsychotica (FGAs)?

A

Blokkeren dopamine D2-receptor

51
Q

Wat is de werking van second-generation antipsychotica (SGAs)?

A

Blokkeren deels dopamine D2-receptor, maar ook serotonine 5-HT2-receptor

52
Q

Wat houdt de dopaminehypothese van schizofrenie in en wat heeft dit te maken met antipsychotica?

A

-Te grote hoeveelheid dopamine (vooral frontaal) veroorzaakt symptomen
-Evidentie: schizofrenie-achtige symptomen bij chronisch amfetamine-gebruik (agonist dopamine: bevordert release DA en blokkeert heropname)
-Waarschijnlijk: indien teveel dopamine, schizofrenie
-Maar: schizofrenie omvat meer dan enkel D2 receptoren, dus veranderingen in dopaminerge synapsen verklaren niet volledig stoornis en effecten antipsychotica

53
Q

Wat zijn antidepressants en mood stabilizers?

A

-Verschillende klassen antidepressiva
-Verschillende effecten
-Voor verschillende soorten klachten

54
Q

Wat zijn voorbeelden van antidepressants en mood stabilizers?

A

-Antidepressants: MAO-inhibitors, tricyclic antidepressants (imipramine (Tofranil)), SSRIs (atypical antidepressants)(fluoxetine (Prozac), sertraline (Zoloft), paroxetine (Paxil, Seroxat))
-Mood stabilizers: lithium, sodium valproate, carbamazepine (Tegretol)

55
Q

Wat zijn kenmerken van antidepressiva?

A

-Verschillende klassen
-Effecten: verbeteren neurotransmissie serotonine, acetylcholine, norepinefrine, histamine, misschien ook dopamine
-Alle klassen werken als agonisten, maar met verschillende mechanismen
-Farmaca werken snel in, maar duurt vaak weken voor merkbaar effect
-Major depression makkelijkst behandelbare stoornis, maar 20% reageert niet op antidepressiva (wellicht meer oorzaken)
-Antidepressiva veel side-effects, waardoor sommigen niet willen nemen
-In geval van ernstig risico op suïcide of resistentie SSRIs soms lage dosis ketamine (glutamaat-agonist): effecten houden wekenlang aan, gebruikt als acute behandeling

56
Q

Welke klassen van antidepressiva zijn er?

A

-Monoamineoxidase-inhibitoren (MAO-inhibitors): meer serotoninerelease doordat enzym MAO afbraak serotonine inhiberen in axonuiteinde
-Tricyclische antidepressiva: blokkeren heropname transporteiwitten (3-ringenstructuur)
-Second-generation antidepressiva (atypische antidepressiva): idem, maar veel selectiever
–>Geen 3-ringenstructuur
–>Selectieve serotonin reuptake inhibitors (SSRIs): zeer selectief voor serotonine in blokkeren heropname

57
Q

Waarom duurt het weken voordat men een merkbaar effect voelt van antidepressiva?

A

Antidepressiva (vooral SSRIs) stimuleren second messengers in neuronen die herstel beschadigde neuronen activeren

58
Q

Wat zijn mogelijke side-effects van antidepressiva?

A

Droge mond, angst, seksuele dysfuncties, geheugenproblemen, wazig zicht, etc.

59
Q

Wat zijn kenmerken van stemmingsstabilisatoren?

A

-Moeilijkheid in vinden behandeling (en begrijpen) bipolaire stoornis: tegengestelde effecten
-Stemmingsstabilisatoren: verminderen intensiteit ene pool stoornis, waardoor ander waarschijnlijk getriggerd
–>Werkt niet direct in op stemming
–>Stimuleert waarschijnlijk mechanismes voor neuraal herstel
-Andere stemmingsstabilisatoren: medicatie epilepsie positieve effecten, antipsychotica (blokkeren D2-receptors en gaan hallucinaties en wanen tijdens manie tegen, maar bijwerkingen)

60
Q

Wat zijn opioid analgesics?

A

-Ieder bestanddeel dat bindt aan morfine-gevoelige receptoren, slaapinducerende- en pijnstillende eigenschappen
-Allemaal potentieel verslavend, steeds meer misbruik voorschriften (nemen ook wanneer geen pijn)

61
Q

Wat zijn voorbeelden van opioid analgesics?

A

-Opium derivatives: morphine, codeine, heroin
-Endogenous opioid neuropeptides: enkephalins, dynorphins, endorphins

62
Q

Wat zijn kenmerken van opioid analgesics?

A

-Natuurlijke en synthetische opioïden
-Veel bestudeerd: mogelijkheid endogene peptiden te gebruiken tegen pijn zonder verslavende werking morfine: blijkt zeer moeilijk
-Verslaving: opioïden wereldwijd misbruikt

63
Q

Wat zijn natuurlijke opioïden?

A

-Opium uit plant: opium poppy
–>Gebruikt voor euforie, verdoving, slaap en tegen hoesten en diarree
–>2 chemische stoffen te maken: codeïne (hoestmedicijn, pijnstiller), morfine (codeïne in lever omzetten in morfine)(sterkste pijnstiller en verdover, oorspronkelijke niet veel meer gebruikt, wel veel derivaten)
-Opioïden in brein: endorfines
–>4 klassen: endorfines, enkefalines, dynorphines, endomorfines
–>Receptoren: mu, kappa, delta
–>In CZS en PZS
–>Morfine doet endorfines meeste na qua werking, meest effectief voor mu-receptors

64
Q

Wat zijn synthetische opioïden?

A

-Heroïne: werken in op mu-receptoren, gesynthetiseerd uit morfine, vetoplossbaar en passeert bloed-hersenbarrière heel snel (snelle maar korte pijnverlaging/verdoving)
-Synthetische opioïden in klinische context voor pijnbehandeling: hydromorfon, levorfanol, oxymorfon, methadon, fentanyl, etc.
-Veel farmaca: antagonisten opioïden receptoren
–>Competitieve inhibitoren: strijden tegen opioïden om op receptoren te geraken: omdat snel in brein geraken, blokkeren snel acties morfine (toepassing: behandeling overdosis morfine)
–>Kunnen lange werking hebben, ook toegepast op opioïdeverslaving nadat hersteld van withdrawal symptomen

65
Q

Op welke manier worden opioïden wereldwijd misbruikt?

A

-Hypoderme naald uitgevonden tijdens Civil War: intraveneous toedienen morfine voor pijnbehandeling
–>Soldier’s disease: morfineverslaving
–>Liever intraveneus, want leidt tot euforie/rush (heroïne rechtstreeks door BBB, waardoor rush waarschijnlijker)
-Tolerantie: bij regelmatig gebruik tolerantei, in enkele weken dosis x10, uiteindelijk bijna geen gewenste effecten meer, maar stoppen gaat niet zomaar want withdrawal-symptomen
-Morfine: kan leiden tot tolerantie EN sensitisatie, maar altijd hoog risico op overdosis
-Opeten/verteren opioïden: wijde fysiologische effecten naast pijnstilling, slaap, relaxatie en euforie
–>Onderdrukking ademhaling, lagere bloeddruk, pupilverkleining, hypothermie, droge mond, lager libido, warme huid
–>Bij withdrawal omgekeerde symptomen van werking opioïden (valkuil: drug blijven nemen om withdrawalsymptomen te vermijden)

66
Q

Wat zijn psychotropics en hallucinogetics?

A

Stimulantia met effect op mentaal en motorisch niveau, arousal, perceptie en stemming
-Verschillende categorieën

67
Q

Wat zijn voorbeelden van psychotropics en hallucinogetics?

A

-Behavioral stimulants: amphetamine, cocaine, ritalin
-Psychedelics en hallucinogenic stimulants (listed by NT): acetylcholine psychedelics (atropine, nicotine), anandamide psychedelics (tetrahydrocannabinol (THC)), glutamate psychedelics (phencyclidine (PCP, Angel Dust), ketamine (Special K), norepinephrine psychedelics (mescaline), serotonin psychedelics (lysergic acid diethylamide (LSD), psilocybin, MDMA (Ecstacy))
-General stimulants: caffeine

68
Q

Uit welke categorieën bestaan psychotrope stoffen en hallucinogenen?

A

-Gedragsmatige (behavioral) stimulantia
-Psychedelica en hallucinogene stimulantia
-Algemene stimulantia

69
Q

Wat zijn kenmerken van gedragsmatige of behavioral stimulantia?

A

-Leiden tot toename motoractiviteit, stemming en alertheid
-Hoe sneller target bereikt (minder obstakels naar brein), hoe sneller effect: per obstakel dosis /10, dus goedkoper naarmate minder obstakels
-2 belangrijke behavioral stimulants: cocaine en amfetamine
-Meest geassocieerd met verslaving

70
Q

Wat zijn kenmerken van amfetamine als gedragsmatige stimulantia?

A

-Psychotrope drug
-Synthetisch vervaardigde drug, ontdekt tijdens poging norepinefrine na te bootsen
-Dopamine-agonist: blokkeert heropnametransporter en stimuleert vrijstelling door presynaptisch neuron, waardoor meer dopamine in synaptische spleet en meer stimulatie dopaminereceptoren
-Verschillende toepassingen
-Illegaal amfetaminederivaat: methametamine (speed, meth, crystal ice) veel gebruikt
–>Relatief goedkoop, wijdverspreid
–>Problematisch in VS

71
Q

Welke toepassingen zijn er voor amfetamine als gedragsmatige stimulantia?

A

-ADHD-medicatie obv amfetamine: relatine, methylfenidaat
-Bepaalde vormen vroeger gebruikt voor astmabehandeling: benzedrine verkocht in inhalers
–>Eerst niet op voorschrift
–>Later ook eetbaar: energie-opwekkend
-Veel gebruikt tijdens WO2: troepen alert houden, meer vertrouwen, agressie en betere moraal, productiewerknemers productiever maken

72
Q

Wat zijn kenmerken van cocaïne als gedragsmatige stimulantia?

A

-Poeder uit cocaïneplant in Per
-Dopamine-agonist: blokkeert DA-heropnametransporters
-Geschiedenis: inheemse kauwden op plant om weerstand te verbeteren in harde omstandigheden voor generaties
-Gebruik: poedervorm (gesnoven of geïnjecteerd), crack (stenen)(gerookt, verdampt bij relatief lage temperatuur, sterke concentratie), vroeger ook in cola (vandaar coca-cola)
-Freud: zag als antidepressivum en als lokaal anestheticum (veel derivaten vandaag gebruikt)(verminderen permeabiliteit cel voor natriumionen, waardoor minder zenuwconductie)

73
Q

Wat zijn kenmerken van psychedelica en hallucinogene stimulantia?

A

-Werken in op perceptie en cognitieve processen, veroorzaken soms hallucinaties
-Categorieën ingedeeld obv acties mbt specifieke NTs

74
Q

Welke categorieën van psychedelica en hallucinogene stimulantia zijn er?

A

-Anandamide-psychedelica
-Glutamerge psychedelica
-Norepinefrine-psychedelica
-Serotonerge psychedelica

75
Q

Wat zijn kenmerken van anandamide-psychedelica?

A

-Anandamide: endogene NT die vergeten lijkt te faciliteren: voorkomt overspoeling geheugen door info waaraan blootgesteld
-THC (tetrahydrocannabinol): belangrijkste psychoactieve deel in marihuana
–>Beïnvloedt stemming via binding met anandamide CB1-receptors en bindt ook met CB2-receptors op gliacellen in andere lichaamsdelen
–>Weinig giftig, nadelig effect op geheugen maar positief effect op mentale overload
–>Nuttig als therapeutisch middel

76
Q

Op welke manier is THC als anandamide-psychedelica nuttig als therapeutisch middel?

A

-Minder misselijkheid en overgeven bij kankerpatiënten die chemo ondergaan
-Behandeling chronische pijn (via andere werking dan opioïden), glauzoom, ruggenmergbeschadiging, epilepsie
-Neuroprotectieve effecten

77
Q

Wat zijn kenmerken van glutamerge psychedelica?

A

-Voorbeelden: PCP, ketamine, dextromethorphan, stikstofoxide (NO)
-Blokkeren NMDA-receptor (antagonisten)
-PCP en ketamine: vroeger als anestheticum
–>Effecten: hallucinaties en out-of-body experiences
–>Psychoactief effect PCP ongeveer 8u, volledig verwijderd uit lichaam na minstens 8 dagen
-Aangezien psychotrope drugs tot schizofrenie-achtige symptomen kunnen leiden, waarschijnlijk ook (deels) exciterende glutamerge synapsen betrokken

78
Q

Wat zijn kenmerken van norepinefrine-psychedelica?

A

-Voorbeeld: mescaline
-Uit bepaalde cactus (Sokka???)
-Door Native Americans gebruikt voor religieuze doeleinden
-Produceert fysische gewaarwordingen: ruimtelijke ongebondenheid en visuele hallucinaties, effect tot 10u

79
Q

Wat zijn kenmerken van serotonerge psychedelica?

A

-LSD (lysergic acid diethylamide) en psilocybine: stimuleren sommige 5-HT-receptoren en blokkeren andere serotonerge neuronen via 5-HT-autoreceptoren
-Serotonerge psychedelica kunnen ook andere NT-systemen stimuleren (bv: norepinefrine-receptoren)
-MDMA (amfetaminederivaat)
–>Gevoel van welzijn, ontlichaming, visuele stoornissen
–>Geassocieerd met slaap-, stemmings-, angst-, geheugen- en aandachtsstoornissen
-LSD vaak genoemd in drugsmodellen naar schizofrenie: agonist 5-HT(2)-receptor
–>Aangezien hallucinaties veroorzaakt: mogelijks te hoge serotonine-activiteit als oorzaak schizofrenie

80
Q

Wat zijn kenmerken van algemene stimulantia?

A

-Leiden tot toename in metabolische activiteit cellen
-Caffeïne

81
Q

Hoe werkt caffeïne als algemene stimulantia?

A

-Inhibeert enzym dat cAMP afbreekt, waardoor meer cAMP en glucoseproductie, waardoor hogere cellulaire activiteit want meer energie
-1 tas koffie = 100mg caffeïne (in sommige energiedranken tot 500mg)
-Withdrawalsymptomen bij regelmatige gebruikers: hoofdpijn, irritabiliteit, etc.

82
Q

Welke factoren beïnvloeden individuele reacties op drugs?

A

-Gedrag in reactie op drugs
-Verslaving en afhankelijkheid
-Geslachtsverschillen in verslaving

83
Q

Op welke manier beïnvloedt het gedrag in reactie op drug de individuele reactie op drugs?

A

-Effecten van alcohol, te veralgemenen naar verschillende andere psychoactieve stoffen
-Disinhibitietheorie
-Leren
-Tunnelvisie: behavioral myopia

84
Q

Wat is de disinhibitietheorie over het gedrag in reactie op drugs?

A

-Alcohol selectief dovend effect op corticale regio instaand voor beslissingen en redeneren, terwijl effect niet geldt voor subcorticale structuren, waardoor minder/geen onderdrukking aangeleerde inhibities (impulscontrole) obv redeneren en beslissen, meer activatie instincten (lust, woede, etc.)
-Frontale lobben die impulsief gedrag controleren en in hand houden: verdoofd en sensitiever voor alcohol tov andere regio’s

85
Q

Welke invloed heeft leren op het gedrag in reactie op drugs?

A

-Observaties
–>Gedrag oiv alcohol verandert over contexten en kan binnen zelfde context inconsistent zijn
–>Cultuurgebonden
-Verklaring: gedrag oiv alcohol aangeleerd
–>Aangeleerd gedrag specifiek voor cultuur, groep, setting, huidige stemming, etc.

86
Q

Wat is de tunnelvisie of behavioral myopia over het gedrag in reactie op drugs?

A

-Bij inname alcohol stijgt tendens te reageren op onmiddellijke en prominente cues en negeren veraf gelegen cues en mogelijke consequenties
–>Onmiddellijke cues heel sterk op dat moment en voelen als voordehandliggend
-Verklaart falen om goede beslissingen te kunnen maken

87
Q

Op welke manier beïnvloedt verslaving en afhankelijkheid de individuele reacties op drugs?

A

-Middelenmisbruik: patroon druggebruik waarin teruggrijpen naar drugs op chronische wijze, waardoor centrale plaats in leven
-Ernstiger stadium: verslaving waarin fysiek afhankelijk geworden en tolerantie ontwikkeld
-Bijna alle verslavende drugs 1 ding gemeen: psychomotorische activatie
-Officiële definitie verslaving: psychologische en fysiek onvermogen te stoppen met chemische stof, activiteit, drug, etc., ookal veroorzaakt dit psychologische en fysische schade
–>Kan ook gaan over sport, seks, etc., alhoewel voorzichtig zijn met generaliseren, meest voornaam bij middelen

88
Q

Wat zijn kenmerken van een ernstiger stadium van verslaving en afhankelijkheid?

A

-Verslaving waarin fysiek afhankelijk geworden en tolerantie ontwikkeld
-Gevaarlijke withdrawalsymptomen mogelijk: van onschuldige zaken tot convulsies of dood
–>Alcohol- of morfinewithdrawal: vaak al na enkele uren en kunnen enkele dagen aanhouden
-Ook psychologische afhankelijkheid grote rol: blijven innemen drug voor geen irritabiliteit, angst, stress, etc.

89
Q

Wat is psychomotorische activatie in de context van verslaving en afhankelijkheid?

A

-Gemeenschappelijke eigenschap bijna alle verslavende drugs
-Zorgen dat persoon energiek en in controle voelt
-Geleid tot hypothese dat alle verslavende drugs (mede) inwerken op zelfde target: dopamine in mesolimbisch systeem

90
Q

Op welke manier beïnvloedt geslachtsverschillen de individuele reacties op drugs?

A

-Verschillen in respons op drugs afhankelijk van leeftijd, lichaamsgrootte, metabolisme, sensitiviteit specifieke stoffen
-Grote mensen (doorgaans mannen): minder sensitief, want meer lichaamsvloeistoffen (lagere concentratie drugs)
-Ouderen 2x gevoeliger voor drugs: minder effectieve barrières, minder effectieve metabole processen en processen voor eliminatie
-Vrouwen: doorgaans 2x gevoeliger: lichaamsgrootte en hormonale verschillen
–>Momenteel: vrouwen minder kans op verslaving sommige drugs als mannen, maar wijzigt
–>Algemeen druggebruik vergelijkbaar, maar toch op sommige vlakken geslachtsverschillen

91
Q

Op welke vlakken zijn er geslachtsverschillen in druggebruik?

A

-Vrouwen meer kans op misbruik bepaalde drugs: nicotine, alcohol, cocaïne, amfetamines, cannabis, caffeïne en PCP
-Vrouwen starten vaker dan mannen met regelmatig gebruik illegale drugs op lage dosis
-Vrouwen escaleren hiermee sneller
-Vrouwen meer risico op herval

92
Q

Wat was de vroege verklaring van drugsmisbruik?

A

-Gingen over plezier en afhankelijkheid: initieel plezier van drugs, maar wanneer stoppen psychologische en fysiologische ontwenningsverschijnselen, dus drug blijven nemen om tegen te gaan
-Maar verklaart niet alles

93
Q

Wat is de huidige theorie voor het verklaren van drugsmisbruik?

A

Wanting-and-liking theory

94
Q

Wat is de wanting-and-liking theory?

A

-Verklaring voor drugsmisbruik
-Robinson & Berridge (2008)
-Wanting en liking geproduceerd door verschillende hersensystemen
–>Wanting = craving: sensitisatie bij herhaald gebruik, craving neemt toe met tijd
–>Liking = plezier die drug veroorzaakt: tolerantie bij herhaald gebruik, plezier neemt af met tijd
-Eerste stap afhankelijkheid is initiële ervaring: drug vooral plezier, leuk
-Verschillende hersensystemen betrokken bij verslaving
-Initiële ervaring plezier, neemt af terwijl craving toeneemt, door associaties met cues steeds meer habit gecreëerd, waarbij steeds minder ruimte voor vrijwillige controle en beslissing drug wel of niet te nemen
-Recent onderzoek: dopamine als enige basis verslaving?
-Generalisatie: proces ook te bekijken ovv eten, seks, sport, etc. (bepaalde cues geassocieerd met activiteit, ook al weinig plezier, toch sterke craving)
–>Impliceert dat normale gedragingen en verslaving via zelfde (leer)mechanismen gebeuren
–>Reden dat behandeling zo moeilijk is

95
Q

Wat zijn kenmerken van de eerste stap in afhankelijkheid volgens de wanting-and-liking theory?

A

-Initiële ervaring: drug vooral plezier, leuk
-Na herhaald gebruik afname liking, mogelijks tolerantie waardoor hogere dosis
-Met elk gebruik steeds meer cues geassocieerd: cues gaan wanting/craving induceren

96
Q

Welke hersensystemen zijn betrokken bij verslaving volgens de wanting-and-liking theory?

A

-Prefrontale cortex: beslissing van drug in te nemen
-Opioïde systemen in hersenstam: gerelateerd aan plezierervaring als reactie op drug
-Mesolimbische banen: geactiveerd bij blootstelling aan cues, scheiden dopamine af (wanting)
-Striatum (nucleus caudatus en putamen): systeem dat leidt voor conditionering van associatie cues en druginname

97
Q

Op welke manier zijn de mesolimbische banen betrokken bij de wanting volgens de wanting-and-liking theory?

A

-Geactiveerd bij blootstelling aan cues, scheiden dopamine af (wanting)
-Projecties vanuit VTA naar basale ganglia, frontale cortex en limbisch systeem
-Dopamine: verantwoordelijk voor craving/wanting
-Cue bezig incentive salience: wekt craving voor inname drug op, sterk geassocieerd met druginname

98
Q

Op welke manier is het striatum (nucleus caudatus en putamen) betrokken bij verslaving volgens de wanting-and-liking theory?

A

-Systeem dat leidt tot conditionering van associatie cues en druginname
-Neurale associaties gevormd
-Willen (vrijwillige controle) stilaan vervangen door craving (automatisch) tot habit
–>Geen volledige eigen controle meer over al dan niet innemen drug

99
Q

Wat zijn de bevindingen in recent onderzoek over andere basissen voor verslaving buiten dopamine?

A

-Onderzoek ratten en andere dieren
-Sommige dieren meteen geconditioneerd op cues geassocieerd met versterking (sign-tracking)
–>Drug-wanting afhankelijk dopaminesystemen, want attribueren incentive salience aan drug-geassocieerde cue
-Andere dieren: negeren cue en aangetrokken tot ontvangende locatie (goal-tracking)
–>Ook verslaving mogelijk, maar wellicht andere hersensystemen (want negeren incentive salience cue)
-Implicatie: minstens 2 soorten verslavingen

100
Q

Welke verklaringen zijn er voor het feit dat niet iedereen drugs gebruikt?

A

-Genetische contributie
-Epigenetische verklaring

101
Q

Op welke manier verklaart genetische contributie het feit dat niet iedereen drugs gebruikt?

A

-Tweeilingstudies: eeneiige tweelingen hogere correlatie inzake alcoholisme dan twee-eiige
–>Maar eeneiige mogelijks meer gedeelde omgeving en daardoor gelijkaardig gedrag
-Adopiestudies: meer kans op alcoholmisbruik indien biologische ouders alcoholist
–>Maar: mogelijks prenatale neurale veranderingen tgv alcohol
-Selectieve kweek dieren: mogelijk om bepaalde dieren verslaafd te laten worden aan alcohol
–>Maar: betekent niet dat alle menselijke alcoholics zelfde genetische constitutie hebben
-Dus: geen directe evidentie

102
Q

Op welke manier verklaart de epigenetische verklaring het feit dat niet iedereen drugs gebruikt?

A

-Verslavende drugs kunnen gentranscriptie van genen instaand voor vrijwillige controle verminderen en die van genen instaand voor gedragingen vatbaar maken voor verslavingen toenemen
-Kan relatief permanent effect hebben, en dus over generaties overgeërfd
-Verklaart blijvend verslavingsgedrag in 1 individu, als erfelijkheid drugverslaving

103
Q

Wat zijn kenmerken van de behandeling van drugsverslaving?

A

Herval blijft groot risico en probleem: onbewuste conditionering met druggerelateerde cues en verschillende soorten neurale veranderingen: niet zomaar om te keren

104
Q

Op welke manieren hangen drugs en hersenschade samen?

A

-Veel natuurlijke en synthetische stoffen zijn neurotoxines, al is studie schadelijkheid moeilijk: lastig andere gebeurtenissen onderscheiden van druginname
–>Diermodellen tonen dat veel stoffen hersenschade veroorzaken
–>Evidentie dat ontwikkelend brein (vooral in adolescentie) extra gevoelig voor drugs
-Voorbeelden: glutamaat en alcohol
-Moeilijk onderscheid of drug onderliggende problematiek versterken of veroorzaken, hoewel evidentie dat recreationele drugs hersenschade kunnen veroorzaken

105
Q

Hoe hangt glutamaat samen met hersenschade?

A

-Studies: monosodiumglutamaat (MSG, smaakversterker) hoofdpijn veroorzaakt bij sommige mensen
–>Culturatieve neuronen: sterfte, ook neuronsterfte in experimenten met dieren
–>Verdere uitbreiding naar glutamerge substanties: verschillende substanties met glutamerge werking leiden tot neuronsterfte
–>PCP en ketamine (glutamaatagonisten) mogelijks vanaf bepaalde dosis neuronale sterfte veroorzaken
-Reden: NMDA-receptor activatie (langdurig) leidt tot Ca-influx die dmv second messengers apoptosegen activeert
–>Niet dood via algemeen effect cellulair functioneren, maar activatie (normale) processen leidend tot apoptose
–>Maar: geen evidentie dat normale consumptie MSG schadelijk is (nuance)

106
Q

Hoe hangt alcohol samen met hersenschade?

A

-Chronisch gebruik geassocieerd met schade aan thalamus en limbisch systeem: geheugenstoornissen
-Wellicht niet rechtstreeks: alcohol interfereert met absorptie thiamine (B1) met belangrijke rol bij onthouden celmembranen

107
Q

Op welke manier is het moeilijk om een onderscheid te maken of drug aanwezige problematieken versterken of veroorzaken, hoewel er evidentie is dat recreationele drugs hersenschade kunnen veroorzaken?

A

-Sterkste evidentie voor MDMA: hallucinogeen amfetamine (derivaat met ander effect amfetamine), bij dieren degeneratie serotonerge zenuwuiteinden (terminals), in apen permanent
–>Geheugenproblemen en schade bij MDMA-gebruikers mogelijks door gelijkaardige schade
–>MDMA soms paramethoxymethamfetamine (dr Death): klein verschil dosis met gedragsmatig effect vs dood
-Cocaïne: effect gerelateerd aan amfetamine, dus geacht hersenschade te veroorzaken
–>Blokkeert cerebrale bloedtoevoer
–>Wellicht giftig voor neuronen: verschillende breinregio’s kleiner bij cocaïnegebruikers
-Chronisch marihuanagebruik geassocieerd met psychose (maar vanwege veel bestanddelen moeilijk na te gaan of THC oorzaak is)
–>Geen evidentie dat marihuana-geïnduceerde psychose resultaat is van hersenschade
–>Recall: THC neuroprotectieve eigenschappen: helpt hersenherstel na trauma, vertraagt neurogeneratieve achteruitgaan bij bv Alzheimer en Huntington