Psychopharmacology: Introduction Flashcards

1
Q

Wat is psychofarmacologie?

A

Studie van de invloed van chemische stoffen op het brein

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke opsplitsing wordt er gemaakt van het zenuwstelsel?

A

-Centraal zenuwstelsel
-Perifeer zenuwstelsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waaruit bestaat het centraal zenuwstelsel?

A

-Brein
-Spinal cord

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waaruit bestaat het perifeer zenuwstelsel?

A

-Cranial en peripheral nerves
-Afferente en efferente banen naar cortex

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke 4 hersenlobben zijn er?

A

-Frontaal
-Occipitaal
-Pariëtaal
-Temporaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is de algemene functie van de frontale lob?

A

-Hogere processen, uniek op vlak van sterk ontwikkeld bij mens
-Emotie, regulatie gedrag, pijn, hogere cognitie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is de algemene functie van de occipitale lob?

A

Zicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is de algemene functie van de pariëtale lob?

A

Motorisch, sensorisch, hogere associatieve functies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is de algemene functie van de temporale lob?

A

-Hogere functies
-Geheugen, taal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is de cortex?

A

-Buitenste laag met grijze stof (cellichamen) en diepere kernen (thalamus, striatum, etc.)
-Witte stof binnenin

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is het corpus callusom?

A

10000-en vezels die hemisferen verbinden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is de functie van het corpus callosum?

A

-Samenwerken hemisferen en gecoördineerd functioneren met elkaar
-Bepaalde aandoeningen: onafhankelijk functionerende hemisferen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke soorten cellen vinden we in de hersenen?

A

-Neuronen (+/- 87 miljard, belangrijkste)
-Gliacellen (nog 10x meer)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke soorten neuronen hebben de hersenen?

A

-Piramidale cellen
-Purkinjecellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn piramidale cellen?

A

-Neuronen
-Meest typisch voor cortex
-Lange uitlopers: communicatie op langere afstand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn purkinjecellen?

A

-Neuronen
-Voor overgrote deel in cerebellum
-Grootste dichtheid van besproken neuronen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat zijn de chemische functies van gliacellen?

A

Metabool (zuurstof doorlaten), herstel, bescherming tegen onbekende antigenen, etc.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Welke soorten gliacellen zijn er?

A

-Astrocyten
-Microglia
-Oligodendrocyten
-Schwann-cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat zijn astrocyten?

A

-Gliacellen
-Belangrijke rol in bloed-hersenbarrière, voeding neuronen, etc.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat zijn microglia?

A

-Gliacellen
-Belangrijke rol in afweer en herstel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat zijn oligodendrocyten?

A

-Gliacellen
-Zorgen voor myelinisatie van axonen in het CZS

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat zijn Schwann-cellen?

A

-Gliacellen
-Zorgen voor myelinisatie van axonen in het PZS

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Hoe gebeurt prikkeloverdracht tussen 2 cellen?

A

Via synapsen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Op welke plaatsen zijn er synapsen?

A

-Axo-axonale synapsen
-Axo-dendritische synapsen
-Axo-somatische synapsen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat doet een actiepotentiaal?

A

Triggert de overdracht van een signaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Uit welke stappen bestaat het proces van de overdracht van een signaal?

A

-Rustpotentiaal (initieel)
-Potentiaalveranderingen ter hoogte van soma en dendrieten
-Bereik van axonheuvel
-Actiepotentiaal zelf
-Verderzetten van actiepotentiaal van axonheuvel tot synaptisch uiteinde (apart voor ongemyeliniseerde of gemyeliniseerde axonen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat is het rustpotentiaal?

A

-Initieel
-Celmembraan scheidt intracellulair cytoplasma en extracellulair weefselvocht
–>Concentratieverschil leidt tot elektronisch potentiaalverschil (spanning)
-Relatieve verhouding: rustmembraanpotentiaal -70mV

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Hoe zijn de binnen- en buitenzijde van een cel geladen in het rustpotentiaal?

A

-Binnenzijde: gezamenlijke concentratie negatiever dan buitenzijde (K+ en grote organische anionen)
-Buitenzijde: gezamenlijke concentratie positiever dan binnenzijde (Na+ en Cl-)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Welke potentiaalveranderingen kunnen zich voordoen ter hoogte van de soma en dendrieten?

A

-Exciterende postsynaptische potentiaalveranderingen (EPSP) tgv exciterend contact
-Inbiberende postsynaptische potentiaalveranderingen (IPSP)
-Deze sommeren en bepalen of er al dan niet een actiepotentiaal optreedt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Uit welke stappen bestaat het actiepotentiaal zelf?

A

-Depolarisatie
-Repolarisatie
-Hyperpolarisatie
-Rust

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat is depolarisatie?

A

-Eerste stap in actiepotentiaal
-EPSP zorgt voor depolarisering tot ongeveer -50mV (drempelwaarde, gate openen)
-Drempelwaarde bereikt: natriumkanalen open (2 delen)
-Voor natrium zijn chemische en elektrische drijfkracht naar binnen gericht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Uit welke 2 delen bestaan natriumkanalen?

A

-Gate 1, spanningsgevoelig: gesloten bij rustpotentiaal, opent bij depolarisatie (drempel)
-Gate 2, niet-spanningsgevoelig: eerst open, begint traag te sluiten wanneer gate 1 opent

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat betekent het dat de chemische en elektrische drijfkracht voor natrium naar binnen zijn gericht?

A

-Massale instroom natriumionen, explosieve verdere depolarisatie (actiepotentiaal)
-Indien membraanpotentiaal boven 0 gaat: overshoot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat is repolarisatie?

A

-Tweede stap actiepotentiaal
-Natriumkanalen inactiveren snel na opening (gate 2 begint te sluiten bij opening gate 1)
-Kaliumionen naar buiten, want elektrische en chemische drijfveer kalium naar buiten gericht
-Proces loopt tot evenwichtspotentiaal bereikt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Wat is hyperpolarisatie?

A

-Derde stap actiepotentiaal
-Refractaire periode
-Kalium blijft nog doorlopen: lichte hyperpolarisatie (verder dan -75mV)
-Tijdelijk geen nieuw actiepotentiaal mogelijk, tot hyperpolarisatie hersteld is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat is de rusttoestand?

A

-Vierde stap actiepotentiaal
-Rusttoestand, rustpotentiaal, evenwichtspotentiaal
-Onderhoud en herstel rustmembraanpotentiaal: natrium- en kalium-pompen
–>Membraaneiwitten continu Na+ naar buiten en K+ naar binnen pompen voor herstellen eerdere evenwicht (natriumionen buiten, kaliumionen binnen)
–>Verbruiken veel energie, dus veel ATP nodig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Hoe wordt het actiepotentiaal verdergezet van het axonheuvel tot synaptisch uiteinde in het geval van een ongemyeliniseerd axon?

A

-Influx positieve ionen
-Geleiding van actiepotentiaal gevolg van ladingsverschuivingen
-Influx natriumionen => lokale depolarisatie => drempel => actiepotentiaal
–>Gebeurt bij elk ionenkanaal opnieuw, dus aaneenschakeling van actiepotentialen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Wat gebeurt er tijdens de influx van positieve ionen?

A

-Aangetrokken door negatief geladen delen membraan
-Membraan depolariseert thv axonheuvel
-Drempelwaarde bereikt: actiepotentiaal opgewekt, loopt over membraan vanaf axonheuvel tot collateralen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Op welke manier is de geleiding van het actiepotentiaal het gevolg van ladingsverschuivingen?

A

-Verschuiven van ladingen
-Elk naburig deeltje van axonale membraan wekt nieuw actiepotentiaal op wanneer drempelwaarde bereikt, geeft dit ook weer door

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Hoe wordt het actiepotentiaal verdergezet van het axonheuvel tot synaptisch uiteinde in het geval van een gemyeliniseerd axon?

A

Via saltatorische transmissie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Wat is saltatorische transmissie?

A

-Voor gemyeliniseerde axonen
-Grotere spreiding in opwekken nieuwe actiepotentialen
-Hoge transmissiesnelheid: 120m/s
-Contact tussen axonmembraa en extracellulaire vloeistof beperkt tot knopen van Ranvier: enkel hier ionenuitwisseling (niet in geïsoleerde myelinesegmenten)
–>Enkel actiepotentialen bij knopen van Ranvier, heel rijk aan spanningsgevoelige natrium- en kaliumkanaaltjes
-Afstand tussen knopen net klein genoeg om met ladingsverschuivingen nieuwe drempelwaarde te bereiken (waardoor gates natriumkanaal opengaan)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Hoe gebeurt de signaaloverdracht ter hoogte van de synaps?

A

-Actiepotentiaal komt aan thv zenuwuiteinde
-Klassieke NT’s door Golgi gemaakt in zenuwuiteinde en opgeslagen in synaptische vesikels, mitochondriën voorzien energie voor dit alles

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Wat gebeurt er wanneer het actiepotentiaal aankomt ter hoogte van het zenuwuiteinde?

A

-Resulterende depolarisatie zorgt voor openen Ca2+-kanaaltjes
–>Influx calciumionen in presynaptisch zenuwuiteinde
–>Zet vrijstelling NT’s in synaptische spleet in gang
-Kan gemoduleerd worden door EPSP of IPSP toe te dienen ter hoogte van zenuwuiteinde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Welke soorten receptoren zijn er?

A

-Ligandgemedieerd ionenkanaal, ionotrope receptor
-Metabotrope receptor, G-proteïne-gekoppelde receptor
-Kinase-gekoppelde receptor
-Nucleaire receptor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Wat zijn ligandgemedieerde ionenkanalen of ionotrope receptors?

A

-Meest typisch en voorkomend
-Werkt kort en snel: enkele milliseconden
-Leidt tot influx of efflux specifieke ionen: postsynaptische cel hyperpolariseert of depolariseert, met verdere cellulaire effecten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Wat is een voorbeeld van een ligandgemedieerd ionenkanaal of ionotrope receptor?

A

Nicotinische ACh receptors

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Wat zijn metabotrope- of G-proteïne-gekoppelde receptors?

A

-Effect indirect tot stand gebracht door activatie G-proteïne (inhiberend of exciterende werking)
-2 mogelijke werkingen
-Werkt wat minder snel, maar wel langer (seconden)
-Lijkt belangrijk in herinneringen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Wat zijn de 2 mogelijke werkingen van metabotrope- of G-proteïne-gekoppelde receptors?

A

-G-proteïne opent ionenkanaal ==> excitabiliteit cel verandert ==> cellulair effect
-G-proteïne activeert enzym ==> enzym produceert second messenger (cAMP, cGMP, etc.) ==> fosforylatie proteïne, calciumionen release, genexpressie beïnvloeden ==> cellulaire effecten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Wat is een voorbeeld van een mogelijke werking van een metabotrope- of een G-proteïne-gekoppelde receptor?

A

Caffeïne: inhibeert via bepaalde processen afbraak van second messengers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Wat is een voorbeeld van een metabotrope- of G-proteïne-gekoppelde receptor?

A

Muscarinische ACh receptors

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Wat zijn kinase-gekoppelde receptors?

A

-Rol kinase
-Beïnvloedt gentranscriptie en proteïnesynthese: cellulaire effecten
-Duurt lang (uren)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Wat is kinase?

A

Enzym dat proteïnen fosforyleert (fosforgroepen toevoegd), lange cascades

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Wat is een voorbeeld van een kinase-gekoppelde receptor?

A

Cytokinetische receptors

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Wat zijn nucleaire receptors?

A

-Enkel apolaire NTs kunnen door membranen en naar nucleus om aan receptor te binden en gentranscriptie te beïnvloeden wat leidt tot cellulaire effecten
-Gaat over steroïden (bv hormonen, cortisol)
-Duurt lang (uren)

55
Q

Wat zijn steroïden?

A

-Bv hormonen, cortisol
-Lipiden, waardoor zonder probleem doorheen membraan kunnen en kunnen binden BINNEN celnucleus, en dus dichtbij genetisch materiaal

56
Q

Wat is een voorbeeld van een nucleaire receptor?

A

Oestrogeen receptors

57
Q

Wat is een voorbeeld van de werking van een metabotrope receptor via het cAMP-systeem?

A

-NT bindt aan metabotrope receptor
-Receptor activeert G-proteïne (inhiberend/exciterend)
–>Activeert adenylaatcyclase (enzym)
–>Vorming cyclisch adenosinemonofosfaat
–>Activeert kinase
–>Kaliumkanaal fosforyleert en opent

58
Q

Wat is een illustratie dat een G-proteïne inhiberend en exciterend kan werken?

A

-Zelfde enzym kan geïnhibeerd en geëxciteerd worden, afhankelijk van types G-proteïne
-G-proteïne heeft verschillende effecten op verschillende enzymen

59
Q

Wat is de levensloop van neurotransmitters?

A

-Synthesis en storage
-Release
-Receptor action
-Inactivation

60
Q

Waaruit bestaat synthesis en storage van een NT?

A

-Eerste fase levelsloop NT
-Some NTs transported from cell nucleus to terminal button
-Others imported into terminal, packaged into vesicles there

61
Q

Waaruit bestaat release van een NT?

A

-Tweede fase levensloop NT
-In response to action potential, NT released across membrane by exocytosis

62
Q

Waaruit bestaat receptor action van een NT?

A

-Derde fase levensloop NT
-NT crosses synaptic cleft and binds to receptor

63
Q

Waaruit bestaat inactivation van een NT?

A

-Vierde fase levensloop NT
-Transmitter either taken back into terminal (recycling or reuptake) or inactivated in synaptic cleft

64
Q

Welke 4 families van neurotransmitters zijn er?

A

-Kleinmoleculaire NTs
-Peptiderge NTs
-Lipiderge NTs
-Gasvormige NTs

65
Q

Welke soorten kleinmoleculaire neurotransmitters zijn er?

A

-Acecylcholine
-Biogene amines
-Aminozuur-neurotransmitters

66
Q

Wat zijn de kenmerken van acetylcholine?

A

-Kleinmoleculaire NT
-Eerst ontdekte NT
-Locaties: motorneuronen, diepe hersenstructuren (striatum, nucleus basalis), parasympatisch zenuwstelsel (cholinerg systeem in hersenstam)
–>Verschillende effecten

67
Q

Welke effecten heeft acetylcholine in de motorneuronen?

A

-Meest typisch
-Receptoren thv neuromusculaire synaps zorgen door binding met ACh voor contractie van spieren

68
Q

Welke effecten heeft acetylcholine in de diepe hersenstructuren (striatum en nucleus basalis)?

A

-Vanuit cholinerge (nucleus basalis) in basale voorhersenen banen over hele cortex: activatiefunctie, aandacht en geheugen (exciteert cortex)
-Vanuit zelfde kernen ook naar dieper gelegen gebieden, waaronder amygdala en hippocampus

69
Q

Welke effecten heeft acetylcholine op het parasympatisch zenuwstelsel (cholinerg systeem in hersenstam)?

A

Vanuit gebieden in hersenstam projectie naar VTA (ventral tegmental area, bodem middenhersenen) en thalamus (hoofdzakelijk) en ook activerende functie naar basale voorhersenen

70
Q

Hoe werkt het cholinergic systeem van acetylcholine?

A

-Belangrijkste cholinerge projecties in hersenen
-Magnocellulair basale voorhersenen cholinerge systeem: medial septal nucleus (MS), vertical and horizontal limbs of diagonal band of Broca (DB), nucleus basalis magnocellularis (nBM)
–>DB projects diffusely to neocortex, basolateral amygdala and olfactory bulb; MS and vertical limb of DB project to hippocampus and entorhinal cortices
-Hersenstam cholinerge systeem: projecteren voornamelijk naar thalamus en basale voorhersenen (pedunculopontine tegmental nucleus (PPT), laterodorsal pontine tegmentum (LDT))

71
Q

Hoe werkt de opbouw en afbraak van acetylcholine?

A

-Bouwstenen: acetyl co-enzym A, acetaat (afkomstig uit metabolisme cel) en choline (uit voeding)
-Synthese door enzym choline-acetyltransferase (ChAT)
-Transport in synaptische vesikels
-Vrijstelling en binding aan acetylcholinereceptoren: ionotroop/metabotroop
-Inactivatie door acetylcholinesterase (AChE): medicijnen kunnen hierop inwerken om afbraak te remmen (bv bij behandeling van mysthenia gravis)
–>Choline die beschikbaar komt opgenomen door presynaptische cel dmv cholinetransporter voor hergebruik
–>Acetaat naar lever voor afbraak

72
Q

Welke aandoeningen zijn gebaseerd op het cholinerg systeem (acetylcholine)?

A

-Myasthenia gravis
-Alzheimer

73
Q

Hoe hangt myasthenia gravis samen met het cholinerg systeem?

A

Auto-immuunaandoening waarbij AChR aangetast worden, wat leidt tot verlamming

74
Q

Hoe hangt Alzheimer samen met het cholinerg systeem?

A

Necrose in nucleus basalis leidt tot geheugenverlies (excitatie cortex, aandacht nodig om op te slaan) wat 1 van eerste symptomen is (maar verklaart niet 100% van geheugenverlies)

75
Q

Wat zijn de 2 hoofdtypes van acetylcholinereceptoren (AChR)?

A

-Muscarinische AChR (metabotroop): komt van muscarine (paddenstoel) die hierop inwerkt
-Nicotinische AChR (ionotroop, ligand-gemedieerd): komt van nicotine die hierop inwerkt (bv: neuromusculaire synaps)

76
Q

Welke soorten biogene amines (kleinmoleculaire NTs) zijn er?

A

-Catecholamines: dopamine, adrenaline, noradrenaline
-Indolamines: serotonine

77
Q

Hoe gebeurt de synthese van catecholamines?

A

-Fenylaline (uit voeding) ==> tyrosine ==> L-DOPA ==> dopamine ==> noradrenaline (door dopamine bèta-hydroxylase) ==> adrenaline (door PNMT in bijniermerg)
-Belangrijk: kunnen alle 3 als NT gebruikt worden, proces kan dus middenin gestopt worden

78
Q

Hoe worden catecholamines afgebroken?

A

-Catechol-O-Methyltransferase (COMT) en mono-amine-oxydase (MAO)
-Sommige farmaca blokkeren deze

79
Q

Op welke manier is Parkinson gerelateerd aan catecholamines?

A

-Dopaminerge kernen in hersenstam (substantia nigra) sterven af en maken geen dopamine meer aan
-Oplossing: toedienen DOPA (kan door bloed-hersenbarrière, dopamine niet), deep brain stimulation met elektroden
-Maar wanneer aandoening verergerd: onmogelijk te compenseren voor verlies functies

80
Q

Wat zijn kenmerken van dopamine?

A

-Catecholamine, biogene amine, kleinmoleculaire NT
-5 receptorsubtypes (metabotroop) (D1 tem D5)
-3 dopaminesystemen
-Dopaminerge psychofarmaca

81
Q

Wat doen de verschillende receptorsubtypes van dopamine?

A

-D1-R: stimueert adenylaatcyclase (D1 en D5)
-D2-R: inhibeert adenylaatcyclase (D2, D3 en D4)
-Door te binden op ander G-proteïne kan ene stimuleren en andere inhiberen

82
Q

Welke 3 dopaminesystemen zijn er?

A

-Ultrakort systeem
-Intermediair systeem
-Lang systeem

83
Q

Waaruit bestaat het ultrakort dopaminesysteem?

A

Naar retina en bulbus olfactorius

84
Q

Waaruit bestaat het intermediair dopaminesysteem?

A

Naar hypofyse, hypothalamus en medulla oblongata

85
Q

Waaruit bestaat het lang dopaminesysteem?

A

-Substantia nigra ==> striatum (nigrostriale baan)
-Ventraal tegmentum ==> frontale en limbische cortex (mesocorticale baan)

-Speelt grote rol in reward-system (geactiveerd wanneer kijken naar iemand die je leuk vindt)
-Rol bij verslaving: drugs verkrijgen verslavend effect door activatie lang systeem

86
Q

Welke soorten dopaminerge psychofarmaca zijn erg?

A

-Antipsychotics (major tranquilizers): dopamine blockers
-Anxiolytics (minor tranquilizers): NA en DA antagonisme
-Antidepressives: MAO-inhibitoren (fluoxetine-Prozac), potentiate DA en NA transmissie
-Stimulants: potentiate DA en NA transmissie
-Drugs for treating Parkinson’s: DA precursors (L-DOPA), MAO-I, D2 agonist (bromocriptine)

87
Q

Wat zijn kenmerken van MAO-inhibitoren als antidepressiva?

A

-Veel bij-effecten (bv rigiditeit) bij langdurig gebruik
-Werking: MAO geïnhibeerd, waardoor minder reuptake of breakdown, waardoor meer dopamine beschikbaar blijft

88
Q

Wat is een belangrijke indolamine?

A

Serotonine

89
Q

Wat zijn kenmerken van serotonine?

A

-Indolamine, biogene amine, klein-moleculaire NT
-5-hydroxytryptamine
-Belangrijkste NT in hersensysteem dat ontspringt uit verschillende kernen
-Verschillende functies
-Serotonerge systeem

90
Q

In welke hersengebieden vindt men kernen waaruit serotonine ontspringt?

A

-9 klassieke serotonerge hersenkernen in pons en bovenkant hersenstam (raphe-kernen)
-Hersenstam: area postrema en locus coeruleus

91
Q

Hoe gebeurt de synthese van serotonine?

A

-Synthese: aminozuur tryptofaan (via voeding) ==> door enzym tryptofaanhydroxylase omgezet in 5-hydroxytryptofaan ==> serotonine
-Afbraak: 5-HT ==> door MAO omgezet in 5-hydroxy-indolacetaat (HIAA)

92
Q

Hoe gebeurt de opslag en transport van serotonine?

A

-Kleine vesikels in zenuwuiteinden
-Voornamelijk metabotrope receptoren als mediator van effecten
-Na vrijstelling snel terug opgenomen door serotonin transporter SERT
-Intracellulair afgebroken door MAO (monoamine-oxidase)
–>Vorming afbraakproduct 5-hydroxy-indolacetaat (5-HIAA)

93
Q

Welke functies heeft serotonine?

A

-Door wijde verspreiding over cortex: pacemaker
-Moduleren corticale excitabiliteit, waakzaamheid, arousal
-Geheugenprocessen
-Regulatie angst, emotionele stemmingen

94
Q

Hoe is serotonine betrokken bij het moduleren van corticale excitabiliteit, waakzaamheid en arousal?

A

-Arousal en waakzaamheid: toename vrijstelling serotonine
-Slaap: weinig serotoninevrijstelling

95
Q

Hoe is serotonine betrokken bij de regulatie van angst en emotionele stemmingen?

A

-Betrokken bij psychopathologie: stemmingsstoornissen, pathologische agressie, schizofrenie
-Verschillende antidepressiva potentiëren 5-HT-transmissie

96
Q

Wat is het serotonerge systeem?

A

-Bijzonder complex en nog steeds onbegrepen systeem, maakt gebruik van enorm veel receptoren
-Ondertussen 3 families, 7 types 5-HT-R beschreven (5-HT1 tem 5-HT7) met elk talloze subtypes: meeste metabotroop (enkel 5-HT3 waarschijnlijk niet)
-LSD: lysergic acid diethylamide (serotonine agonist)

97
Q

Wat zijn voorbeelden van serotoninereceptors?

A

-5-HT1A-receptor
-5-HT2A-receptor

98
Q

Wat zijn de kenmerken van de 5-HT1A-receptor?

A

-Inhiberend, belangrijk in diverse functies en gevoelens (slaap, thermoregulatie, agressie en angst)
-Agonist: buspirone, LSD
-Antagonist: ergotamine, yohimbine

99
Q

Wat zijn de kenmerken van de 5-HT2A-receptor?

A

-Exciterend (exciteert CZS), belangrijk bij leerprocessen en angstregulatie
-Contractie zacht spierweefsel (vasoconstrictie <=> vasodilatie)
-Verzamelen bloedplaatjes
-Agonist: LSD
-Antagonist: mirtazipine, ketanserine, atypische antipsychotica

100
Q

Wat zijn kermerken van LSD?

A

-Lysergic Acid Diethylamide
-Serotonine-agonist
-Hallucinogeen
-Veranderde gedachten, gevoelens en hallucinaties
-Pupildilatie, hogere bloeddruk en hogere lichaamstemperatuur

101
Q

Wat zijn kenmerken van aminozuur-neurotransmitters (klein-moleculaire NTs)?

A

-2 meest wijdverspreide NTs in CZS
-Yin-yang werking: evenwicht, komen tussen bij quasi alle hersenprocessen
-SNR: P(signal)/P(noise)
–>SNR: signal-to-noise ratio
–>P(signal): excitatorisch
–>P(noise): inhibitorisch

102
Q

Welke soorten aminozuur-neurotransmitters zijn er?

A

-Glutamaat
-Gamma-aminoboterzuur

103
Q

Wat zijn kenmerken van glutamaat?

A

-Aminozuur-, klein-moleculaire NT
-Belangrijkste excitatorische NT in CZS (cerebrale cortex, subcorticaal, cerebellum, ruggenmerg, etc.)
-Soorten glutamaatreceptoren (GluR): ionotroop en metabotroop
-Belangrijke functies geheugenopslag

104
Q

Welke ionotrope glutamaatreceptoren zijn er?

A

-AMPA-R
-NMDA-R

105
Q

Wat zijn kenmerken van AMPA-R?

A

-Ionotroop glutamaatreceptor
-Ligandgemedieerd natriumkanaal (Na+)
-Gevoelig aan exogene stof (lichaamsvreemd) AMPA en receptor voor glutamaat
-Werking: meteen doorlaatbaar voor NA-ionen (influx) wanneer glutamaat bindt
-Snelle synaptische transmissie

106
Q

Wat zijn kenmerken van NMDA-R?

A

-Ionotroop glutamaatreceptor
-Ligandgemedieerd calciumkanaal (Ca++)
-Gevoelig voor endogene stof NMDA en glutamaat
-Werking: influx Ca-ionen onder beperkte omstandigheden geactiveerd: lange depolarisatie na binding glutamaat
–>Magnesiumion (Mg2+) blokkeert porie kanaal
–>Na lange depolarisatie aangetrokken door negatieve buitenkant cel (binnenkant positiever) en verlaat kanaaltje: intense, lange Ca-influx
-Functies: ontwikkeling zenuwstelsel (synaptogenese, neuroplasticiteit), bij epilepsie kunnen herhaalde aanvallen nieuwe triggeren door activatie NMDA-receptor

107
Q

Wat zijn kenmerken van metabotrope glutamaatreceptors (mGluR)?

A

-8 subtypes (1 tem 8), onderverdeeld in 3 groepen
-Gekoppeld aan verschillende second-messenger systemen
-Moduleren en reguleren glutamerge neurotransmissie (bv invloed op gevoeligheid NMDA-R)

108
Q

Hoe verloopt de synthese en afbraak van glutamaat?

A

-Niet veel synthese nodig: kan grotendeels gerecupereerd worden
-Synthese: glutamine door glutaminase (enzym) omgezet in glutamaat
-Verpakt in vesikels ==> vGluT transporteert vesikels
-EAAT (excitatoire aminozuurtransporter) zorgt voor heropname/recuperatie glutamaat (maak kan ook gebeugen in naburige neuronen en gliacellen)

109
Q

Op welke manier heeft glutamaat een belangrijke functie in geheugenopslag?

A

-Aangetoond
-Geheugenopslag veel in glutamerge regio’s in brein: intense activatie van netwerken tijdens opslaan
-Indien ratten NMDA-R agonisten gegeven tijdens leeproces: minder goed leren

110
Q

Wat zijn kenmerken van gamma-aminoboterzuur?

A

-Aminozuur-, klein-moleculair NT
-Belangrijkste inhiberende NT
-Groot aantal farmaca binden aan receptoren, maar veel side-effects omdat GABA zo wijdverspreid is in brein en dit dus effect op alles heeft
-Verschillende receptoren, enkele gekend: meest geweten over GABA(a)-R

111
Q

Welke receptoren voor GABA zijn er tot nu toe gekend?

A

-GABA(a)-R (meest gekend)
-GABA-B-R
-GABA-C-R

112
Q

Wat zijn kenmerken van GABA(a)-R?

A

-Gamma-aminoboterzuur-receptor
-Ligandgemedieerd chloorkanaal: ligand bindt ==> influx Cl ==> hyperpolarisatie
-Inhiberend
-Agonisten: barbituraten, benzodiazepines (bekendste diazepam), alcohol (naast effect via GABA-R ook algemeen effect op brein vanwege apolariteit)

113
Q

Wat is de werking van de agonisten van GABA-R?

A

-Slaapinducerende drugs en tegen angst: werken niet specifiek op breinregio’s voor angst, maar inhiberen volledige brein in algemeen, idem voor slaap (side-effects: verwarring, moeheid, etc.)
-Gebruikt bij epilepsie

114
Q

Wat zijn voorbeelden die een illustratie geven van het yin-yang effect van glutamaat en gamma-aminoboterzuur als aminozuur-transmitters?

A

-Glutamerge transmissie: vGluT vult vesikels ==> fusie met celmembraan ==> heropname door EAAT
–>mGluR detecteert hoge concentraties ==> activatie astrocyten (vasodilatie voor meer zuurstof)
–>Verklaring waarom hoeveelheid zuurstof aanwezig in evenwicht is met hoeveelheid excitatie op dat moment
-Feedback mogelijk, gemoduleerd door mGluR op GABA-erg neuron
–>Postsynaptische cel geactiveerd, transmissie en GABA-erge cel geactiveerd ==> release GABA en dus inhibitie
–>Recall: mGluR reguleert en moduleert Glu-transmissie
-Belangrijke rol in signal-to-noise ratio

115
Q

Wat zijn kenmerken van neuropeptide neurotransmitters?

A

-Familie NTs
-Neuropeptide
-Verschillende soorten neuropeptides
-Verschillende uitgebreide voorbeelden van neuropeptides
-Interageren oa met dopaminesysteem: focus op voedingsgedrag en beloning

116
Q

Wat zijn neuropeptides?

A

-Kort proteïne, ketting van aminozuren
-Synthese gebeurt als proteïne in nucleus (mRNA - RER voor synthese peptiden - SER voor vesikelmembranen, modificatie in eindproduct door Golgi)
–>Axonaal transport in dense-cored vesikels
–>Aan axoneinde cleavage: doorknippen grote precursor/propeptide in kleinere peptide NTs die wel functioneel zijn
-Release aan actieve zones en vroeger: wijder verspreid dan kleinmoleculaire NTs
–>Functie meer dan kleinmoleculaire NTs als modulator die omliggende neuronen beïnvloedt, zowel NT als neuromodulator
-Vaak betrokken in cotransmissie (zelfde neuron laat verschillende NTs los)

117
Q

Welke soorten neuropeptides zijn er?

A

-Opioïden: enkefalines, endorfines, opium
-Neurohypofysisch: vasopressine, oxytocine, etc.
-Tachykinines: substantie P, kassinin, substantie K, etc.
-Secretins: secretin, glucagon, growth hormone releasing factor, etc.
-Insulins: insuline, insuline-like growth factor
-Somatostatins: pancreatisch polypeptide
-Gastrins: gastrin cholecystokinin

118
Q

Welke rol kunnen opioïden hebben?

A

Pijnsignalering, modulatie pijnsignaal

119
Q

Welke rol kan oxytocine hebben?

A

-Leidt tot contractie uterus bij bevallen
-Hechting aan kind na geboorte
-Veralgemeend naar knuffels, huisdieren, vrienden
-Als farmaca te gebruiken

120
Q

Wat zijn uitgebreidere voorbeelden van neuropeptide NTs?

A

-Neuropeptide Y (NPY)
-Substantie P

121
Q

Wat zijn kenmerken van neuropeptide Y (NPY)?

A

-Massaal veel NPY-neuronen in basale ganglia: rol in motorfuncties
-Geassocieerd en cotransmissie met dopamine
-Receptor Y1R: cerebrale cortex, amygdala, hippocampus, hypothalamus
–>Hypothalamus: rol in eetgedrag, honger en rol in eetstoornissen
–>Rol in leren en geheugen (in hippocampus)

122
Q

Wat zijn kenmerken van substantie P?

A

-Eerstelijnsdefensie, zorgt voor initiëren pijnsysteem
-Pijnijke stimulus leidt tot weefselschade ==> vrije zenuwuiteinden registreren dit ==> release substantie P
-Triggert immuuncellen voor tegengaan infectie en vasodilatatie
-Bindt aan neurokinine-1-R

123
Q

Hoe interageren neuropeptiden met het dopaminesysteem?

A

-Focus op voedingsgedrag en beloning
-Starten met eten ==> activatie reward system brein (vooral zoetigheid), geeft leuk gevoel
-Opgewekt hongergevoel omvat meerdere systemen en dus veel neuropeptiden in betrokken
-Dopamine en neuropeptiden in interactie
-Veel bedrijven: manieren om ervoor te zorgen dat we niet dik worden
–>Inwerken op leptinesysteem: hoe kan leptinesysteem opslag vet tegengaan zodra meer gegeten dan nodig
–>Onderzoek reward system: wanneer begrepen misschien ook iets aan doen
–>Amfetamines hebben effect: gewichtsverlies

124
Q

Wat zijn kenmerken van lipiderge neurotransmitters?

A

-Familie NTs
-Retroactief
-2 types cannabinoïden
-NTs binden aan receptoren in brein (wijdverspreid), waarvan CB1 receptoren best gekend
-Werking: NT losgelaten ==> productie endocannabinoïden en presynaptisch losgelaten ==> inhibitie verdere release NT
-Verspreiding CB1 receptoren: wijdverspreid
-Recent populair (en “gezond”) in sociale media literatuur

125
Q

Welke 2 types cannabinoïden zijn er?

A

-Endogeen: door lichaam zelf gemaakt
-Plant-derived (bv gekende cannabisplant): eten/roken werkt op cannabinoïde systemen

126
Q

Wat zijn kenmerken van CB1-receptoren?

A

-Best gekende lipiderge NT receptor
-Wijdverspreid
-Zeer algemene functie in modulatie neurotransmissie
-Werking: NT losgelaten ==> receptor ==> effect: modulatie verschillende andere NTs
-Geen specifiek effect: heel algemeen, brein verdovend/dampening down, relaxatie, pijnstilling
–>Verschillende toepassingsgebieden: pijngewaarwording, eetlust, synaptische plasticiteit, etc.

127
Q

Welke verdere uitleg kun je geven over de werking van lipiderge NTs?

A

-NT losgelaten ==> productie endocannabinoïden en presynaptisch losgelaten ==> inhibitie verdere release NT
-Lipofiele endocannabinoïden gesynthetiseerd uit fosfolipiden in postsynaptisch celmembraan
-Toepassing: hersenwerking hennep (cannabis) gevolg van binding aan CB1-receptoren

128
Q

Hoe worden lipofiele endocannabinoïden gesynthetiseerd uit fosolipiden in het postsynaptisch celmembraan?

A

-NT bindt aan postsynaptisch celmembraan
-Diffunderen in synaptische spleet
-Binden aan receptoren (CB1 en CB2) op presynaptisch membraan: vaak volgt calciumionen-release in cel waardoor productie precursoren start (metabolieten van lipiden in cel) ===> endocannabinoïden losgelaten in spleet
-Opname thv CB1- of CB2-receptor thv presynaptisch membraan: retroactive action
-Triggert calciumefflux waardoor minder NTs vrijgesteld
–>Modulatie vrijstelling inhiberende en exciterende NTs
-Na vrijstelling opgenomen en geïnactiveerd door astrocyten

129
Q

Hoe is de verspreiding van CB1 receptoren?

A

Cerebral cortex, caudate nucleus, putamen, globus pallidus, amygdala, hypothalamus, hippocampus, substantia nigra, cerebellum

130
Q

Wat is waar van de recente populariteit van cannabis in sociale media literatuur?

A

-Minder schadelijk dan alcohol
-Nog steeds schadelijk: breindysfuncties bij sommigen die stoppen met gebruik, steeds meer evidentie voor onomkeerbare hersenschade

131
Q

Wat zijn kenmerken van gasvormige neurotransmitters?

A

-Familie NTs
-Retroactief
-NO (Nitric Oxide) bestgekende
-Specifieke pathway
-Belangrijke rol in opbouw van netwerken (geheugen), leren en neuroplasticiteit

132
Q

Wat zijn kenmerken van NO (Nitric Oxide)?

A

-Bestgekende gasvormige NT
-Gelijkaardige werking als cannabinoïden
-Geproduceerd in cel, diffusie meteen erna (smal, vluchtig gas)
-Gebruikt in bloedvaten, hart, etc. (contractie, bloeddruk, etc.)
-Ook in brein: retrograad, neuromodulatie, NMDA-receptor betrokken

133
Q

Wat is de pathway van gasvormige neurotransmitters?

A

Klassieke NT bindt aan NMDA-receptor (depolarisatie lang en stevig, waardoor Mg-ion kanaal verlaat) ==> calciuminflux (dus calciumafhankelijk proces) ==> calmoduline draagt signaal van calciuminflux ==> NO synthase X arginine ==> NO en citrulline ==> NO terug naar presynaptisch neuron en moduleert vrijstelling inhiberende/exciterende NTs