Psychopathologie 4 Flashcards

1
Q

Welke neurologische ontwikkelingsstoornissen hebben wij behandeld

A

ASS, ADHDH, ADD en LVB

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke twee vormen van uitingen heb je?

A

Geïnternaliseerd en geexternaliseerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Onder welke twee domeinen zijn de kenmerken van een ASS verdeeld?

A
  • Berperkingen in sociale communicatie
  • Beperkte, repetitieve gedragspatronen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Bij het ASS wordt gesproken over drie niveaus. Waar is dit voor bedoeld?

A

Verschil in ondersteuning/begeleiding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn de do’s en dont’s in contact bij iemand met ASS

A

Gebruik taal geen nonverbale communicatie, vraag niet zich iets voor te stellen, wees voorspelbaar en leg uit wat er gaat geneurem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is er bekend over ASS en de link met delictgedrag?

A
  • Obsessief dwangmatig handelen
  • Letterlijk wegmaken van problemen
  • Gevolg en impact van eigen gedrag/anderen niet overzien
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is het verschil tussen ADHD en ADD

A

Het hyperactieven gedrag. Als je ADD hebt, dan kom je vaak rustig en dromerig over, in tegenstelling tot iemand met AD
HD. Maar jouw hebben last van concentratieproblemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke behandeling/begeleiding voor ADHD en ADD zijn er

A

Medicatie, dieet en voeding, gezinstherapie en structuur aanbrengen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Onder welke twee domeinen zijn de kenmerken van een LVB verdeeld

A

Intellectuele functies (IQ) en adaptieve functioneren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke link is er tussen LVB en criminaliteit

A
  • Door schooluitval snel op straat
  • Gebrekkig sociaal (positief) vangnet
  • Gebrek aan inzicht in oorzaak en gevolg
  • Meeloopgedrag
  • Niet bestand tegen groepsdruk
  • Worden ‘misbruikt/ingezet’ voor klusjes
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is van belang bij behandeling/begeleiding voor LVB

A

Diagnostiek, afstemmen communicatie, concrete oefenstof, vereenvoudigen, betrekken netwerk, generalisatie van het geleerde en een veilig en positieve leeromgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is de PIJ-maatregel

A

Jeugd TBS

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat weten we over de mate van succes van zowel TBS als de PIJ-maatregel

A

PIJ: hoogste recidive kans (80% pleegt binnen 2 jaar een nieuw delict), TBS laagste recidive kans

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Intelligentie indeling

A
  • 90-110: gemiddelde begaafdheid
  • 80-89: beneden gemiddelde begaafdheid
  • 70-79: laagbegaafd
  • 71-84: zwakbegaafdheid
  • 50-69: licht verstandelijke beperking
  • 35-49: matige verstandelijke beperking
  • 20-34: ernstige verstandelijke beperking
  • 10-20: zeer ernstige verstandelijke beperking
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Rectificatie ‘BOPZ’

A

De Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten (Wzd) verving per 1 januari 2020 de Wet bijzondere opnemingen psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz) voor mensen met een psychogeriatrische aandoening en/of verstandelijke beperking of een daarmee gelijkgestelde aandoening

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Fases van gebruik

A
  1. De experimenteerfase (nieuwsgierig)
  2. Geïntegreerd gebruik (gebruik heeft positief gevolg zonder nadelige effecten
  3. Schadelijk gebruik (functie veranderd negatief)
  4. Verslavingsfase (grote nadelige gevolgen en wordt het leven beheerst door het gebruik)
17
Q

Wanneer ben je verslaafd aan alcohol of andere drugs?

A
  • Criteria van verslaving -> Jellinek
  • Verslaving wordt vastgesteld aan de hand van de 11 criteria van de zogenaamde DSM-V
  • Voldoe je aan twee of drie criteria dan heb je een molde stoornis in het gebruik van middelen. Voldoe je aan vier of vijf criteria dan is er sprake van gematigde (moderate) stoornis en bij zes of meer symptomen is er sprake van een ernstige stoornis
18
Q

De 11 criteria van Jellinek zijn:

A
  1. Vaker in grotere hoeveelheden gebruiken dan het plan was
  2. Mislukte pogingen om te minderen of te stoppen
  3. Gebruik en herstel van gebruik kosten veel tijd
  4. Sterk verlang om te gebruiken
  5. Door gebruik tekortschieten op het werk, school of thuis
  6. Blijven gebruiken ondanks dat het problemen meebrengt in het relationele vlak
  7. Door gebruik opgeven van hobby’s, sociale activiteiten of werk
  8. Voortdurend gebruik, zelfs wanneer je daardoor in gevaar komt
  9. Voortdurend gebruik ondanks weet hebben dat het gebruik lichamelijke of psychische problemen met zich meebrengt of verergert
  10. Grotere hoeveelheden nodig hebben om het effect nog te voelen oftewel tolerantie
  11. Het optreden van onthoudingsverschijnselen, die minder hevig worden door meer van de stof te gebruiken
19
Q

Cijfers verslaving in NL

A
  • Alcohol – 477.00
  • Tabak – 539.00
  • Cannabis – 70.000
  • Snuifcocaine – 26.857
  • Crack – 11.200
  • Heroine – 14.000
  • Gokken – 79.000
  • Speed (amf) – 6.7000
  • XTC - 420
  • GHB – 3.160 (stijgt snel, schatting
  • Medicijnen (vnml benzo’s) – 600.000
  • Internet gamen – 16.000
  • Overig – 1.121
    In totaal zijn rond de 2 miljoen mensen in Nederland verslaafd. In 1.616.000 gevallen gaat het hierbij om de legale middelen alcohol, tabak en slaap- en kalmeringsmiddelen
20
Q

Verslaving en criminaliteit

A
  • Verslaving leidt niet per se tot criminaliteit maar intensiveert deze wel
  • Meer kans op agressie of andere ontremming
  • Gebruik om crime te vergemakkelijken (moed indrinken)
  • verwevingscriminaliteit
  • Handel in verboden middelen om eigen gebruik te financieren
  • Veel middelen zijn illegaal
  • Door gebruik makkelijker in contact met foute mensen
  • Verslaafd raken tijdens detentie
  • Oorzaken criminaliteit en verslaving zijn nogal eens dezelfde (denk aan social learning bijv.)
21
Q

Wat doet verslaving

A
  • Hevige, niet te weerstane hunkering naar een middel, craving genaamd
  • Controleverlies
22
Q

Stoornissen in gebruik middel

A
  • Gebruiken ondanks dat dit problemen oplevert
  • Craving (hunkering) naar middel
  • Tolerantie: steeds meer van een middel nodig
  • Gebruiken om onttrekkingssymptomen weg te nemen
  • Bij verslaving kan men niet meer gewone activiteiten ondernemen
  • Alles staat in het teken van het krijgen van het middel
  • Het brein van de verslaafde staat continu in de ‘zoek-en-vind-stand’
  • Daardoor sneller grenzen overschrijden (alles om de fix te krijgen) -> antisociale dynamiek
23
Q

Stoornissen direct door middelengebruik

A
  • Intoxicatie (vergiftiging): gedragswijziging door inname middel
  • acuut
  • chronisch
  • Onttrekkingsstoornis: fysieke en gedragsmatige van niet gebruik (cold turkey)
24
Q

Stoornissen gerelateerd aan middelen gebruik

A
  • Stemmingsstoornissen
  • Delirium (als iemand plotseling verward gedrag laat zien)
  • Dementie
  • Amnesie (geheugenverlies)
  • Psychotische stoornissen
  • Angststoornissen zoals
  • obsessief-compulsieve stoornissen
  • PTSS
  • Seksuele disfunctie (niet functioneren, dat het allemaal niet werkt)
  • Slaapstoornissen
25
Q

Middelen

A
  • Middelen hebben niet één werking, het gaat hieronder om het belangrijkste effect
  • Dempend psycholeptica/downers (bewustzijnsverlagend)
  • alcohol, opiaten, GHB, ea
  • Stimulantia psychoanaleptica/uppers (bewustzijnsverhogend)
  • amfetaminen, XTC, cocaine, nicotine, ea
  • Hallucinogeen psychodysleptica/tripmiddelen (bewustzijnsveranderend)
  • LSD, paddo’s, PCD, marihuana, ea
26
Q

Neurotransmitters

A
  • Stoffen die zorgen voor verbindingen zenuwcellen (dopamine, endorfine, adrenaline, oxytocine, serotonine)
  • Drugs als agonisten. Neurotransmitter is een agonist die in een cel een reactie oproept. Veel drugs bootsen die werking na
  • Antagonisten (blokkeren de receptor in een zenuwcel juist en voorkomt daarmee een reactie in die cel)
  • Neurotransmitters minder aanwezig immers: er is al (drug) -> leegte, somberheid etc.
27
Q

Vervolg neurotransmitters

A
  • Hersenen worden steeds gevoeliger voor de drug en prikkels die te maken hebben met drugs (sensitisatie)
  • Prikkel (cafe bijvoorbeeld) geeft een biologische reactie die lijkt op afkickverschijnselen -> hevige trek
28
Q

Hoe werken middelen

A
  • Directe invloed op beloningsysteem hersenen (dopaminerge systeem)
  • bekrachtiging gedrag
  • vorming herinneringen (hier/dit is lekker spul, onthoud dit) -> als middel is uitgewerkt -> zoekgedrag
  • Normale activiteiten worden genegeerd
29
Q

Dubbele diagnose – comorbiditeit

A
  • Verwarrend!
  • Wordt in de praktijk door elkaar gebruikt
  • Comorbiditeit: een wisselwerking tussen 2 of meerdere stoornissen die elkaar beïnvloeden/versterken (PTSS en alcoholgebruik)
  • Dubbel diagnose: twee of meerdere op zichzelf losstaande diagnoses maar versterken elkaar niet (geen relatie tot elkaar)
  • Zoals antisociale persoonlijkheidsstoornis (moeite hebben met agressie) en alcoholverslaafd is dan is het comorbiditeit
  • Als het twee losstaande diagnoses zijn dus antisociale persoonlijkheidsstoornis en en alcohol hoeven elkaar niet te versterken
30
Q

Nogmaals: ziekte of keuze?

A

Er is onder wetenschappers consensus over: verslaving wordt gezien als een ernstige, psychiatrische hersenziekte met een progressief verloop

31
Q

Verslaving en behandeling

A

Verslaving vergt een heel specifieke vorm van behandeling
- Is iemand in behandeling voor verslaving of voor iets anders en is hij/zij daarbij verslaafd? Is dat überhaupt bekend?
- Is er een causaal verband (verslaving en stoornis) en hoe loop dat verband?
- Vaak zit verslaving behandeling in de weg en is een geïntegreerde aanpak stoornis en verslaving nodig
- In elk geval is behandeling terwijl iemand onder invloed is, onmogelijk