Psychiatrie Flashcards
Op je poli zie je iemand met een obsessieve-compulsieve stoornis (OCS), ook wel dwangstoornis genoemd. Zij wijkt uit angst nooit af van haar vaste fietsroute. Ze ziet in dat dit onnodig is en vindt het zelf ronduit belachelijk. Echter, de onrust is te sterk als ze het niet doet. Hoe zou je dit probleem definiëren?
1) Niet afwijken van de fietsroute is een obsessie, er is sprake van dwang.
2) Niet afwijken van de fietsroute is een compulsie, er is sprake van dwang.
3) Niet afwijken van de fietsroute is een obsessie, er is sprake van drang.
4) Niet afwijken van de fietsroute is een compulsie, er is sprake van drang.
2, Compulsies worden gedefinieerd als terugkerende gedachten die iemand ervaart als opgedrongen. Mensen proberen gedachten te negeren, te onderdrukken of te neutraliseren met andere gedachten of handelingen. In dit geval bestaat er een bepaalde onrust die geneutraliseerd kan worden door een bepaalde handeling (compulsie), namelijk het volgen van een vaste fietsroute. Een compulsie is gericht op het voorkomen of verminderen van angst.
Het verschil tussen dwang en drang wordt klassiek uitgelegd door middel van de begrippen ‘egosyntoon’ en ‘egodystoon’. Als de dwangmatige onrust erg sterk is, dan is het denken er niet tegen bestand. Bij koortsachtige twijfel lukt het niet het hoofd koel te houden. Het past niet meer bij jezelf en wordt ‘egodystoon’ genoemd. Drang is wel iets wat je zelf wenst, het is een egosyntone gedachte.
NB Thought-action fusion is een fenomeen bij OCS waarbij mensen het idee hebben dat de kans groter is dat iets gebeurt als erover nagedacht wordt.
Er zijn twee bekende theorieën die de samenhang tussen emotie en fysiologische veranderingen beschrijven: de james-langetheorie en de cannon-bardtheorie. Welke theorie stelt dat emoties ervaren kunnen worden zonder fysiologische veranderingen?
1) James-langetheorie
2) Cannon-bardtheorie
2, Volgens James-Lange word je bang door je lichamelijke reacties. Bij het zien van een slang gaat je hartslag omhoog, begin je te zweten en ren je weg. Deze reacties maken je angstig. Echter, activatie van het sympathisch zenuwstelsel treedt ook op na bijvoorbeeld sporten. Er zijn dan geen angstgevoelens.
Cannon-Bard zegt dat emoties en lichamelijke reacties parallel verlopen. Tegenwoordig denken we dat de affectieve prikkel die verwerkt wordt in de amygdala en hypothalamus allerlei gelijklopende processen in gang zet (emotioneel en fysiologisch).
De HPA-as wordt actiever bij stress. Door de hypothalamus wordt meer CRH vrijgelaten, door de hypofyse meer ACTH en door de bijnier meer cortisol. Cortisol zorgt onder andere bij kortdurende verhoogde activatie van de HPA-as dat het lichaam beter met stress kan omgaan. Bij chronische stress kan atrofie optreden van een bepaalde hersenstructuur. Welke is dit?
1) amygdala
2) hippocampus
3) hypofyse
4) hypothalamus
2, Hippocampusatrofie wordt ook gezien bij alzheimer, depressie en andere stemmingsstoornissen. Dysregulatie van de hippocampus leidt tot een inadequate regulatie van de hypothalamus, problemen in het (langetermijn)geheugen en ruimtelijke oriëntatie.
Een man van 34 komt op de poli. Hij heeft enorm veel last van angstgevoelens in situaties waarin hij moeilijk weg kan. Waar is hoogstwaarschijnlijk sprake van?
1) Agorafobie
2) Gegeneraliseerde angststoornis
3) Sociale angst
4) Specifieke fobie
1, Agorafobie is de angst om ergens te zijn waar moeilijk uit te komen is. De situaties worden daarom vermeden, of doorstaan met intense angst. Dit kan optreden bij een paniekstoornis.
Bij sociale angst is iemand bang om voor schut te staan in sociale situaties en om niet te voldoen. Er is angst om te blozen, trillen en zweten en voor het krijgen van negatieve opmerkingen.
Bij een specifieke fobie is er angst en vermijding van bepaalde situaties. Dit kan voor wijduiteenlopende dingen zijn. Specifieke fobieën die regelmatig voorkomen, zijn angst voor onweer, hoogte, insecten, muizen, afgesloten ruimten en bloed.
Een gegeneraliseerde angststoornis wordt gekenmerkt door continue angst en nervositeit zonder duidelijke aanleiding. Mensen zijn rusteloos, gespannen, prikkelbaar, snel afgeleid en waakzaam, kunnen zich slecht concentreren en piekeren veel.
Bij de behandeling van angststoornissen wordt het stepped care model toegepast. Wat is de juiste volgorde van behandeling bij iemand zonder een comorbide depressie?
1) psycho-educatie, CGT, SSRI
2) psycho-educatie, SSRI, CGT
3) psycho-educatie, combinatie van SSRI en CGT
1
Na het doormaken van een of meerdere stressvolle gebeurtenis(sen) kan er zich een acute stressstoornis (ASS) of een posttraumatisch stresssyndroom (PTSS) ontwikkelen.
Welke stelling(en) is/zijn juist?
- Bij ASS mag je getuige zijn van een trauma, het hoeft niet bij jezelf gebeurd te zijn.
- Bij ASS mogen de symptomen maximaal tot 2 weken na het trauma aanwezig zijn.
- Bij PTSS moeten de symptomen langer dan 1 maand na het trauma aanwezig zijn.
- Bij PTSS is er een toegenomen niveau van cortisol.
Stellingen 1 en 2 zijn juist. Zowel bij ASS als bij PTSS hoeft er niet noodzakelijk sprake te zijn van een zelf doorgemaakt trauma. Getuige zijn van een trauma kan ook leiden tot ASS of PTSS. Het verschil tussen ASS en PTSS is per definitie de duur van de symptomen. Bij klachten meer dan 4 weken is er geen sprake meer van ASS, er is dan sprake van PTSS.
Bij exposuretherapie worden mensen met onder andere paniek en sociale angst blootgesteld aan situaties die de angst triggeren. Op welke twee fenomenen is deze therapie gebaseerd?
1) Habituatie en extinctie
2) Habituatie en sensitisatie
3) Operante conditionering en sensitisatie
4) Sensitisatie en extinctie
1, Dat herhaaldelijke blootstelling (exposure) aan een stressor helpt bij paniek en angststoornissen, is gebaseerd op het basisprincipe van extinctie (ook wel uitdoving). Waarom iets uitdooft heeft alles te maken met het wennen aan de bepaalde stressor. Dit wennen noemen we habituatie (hetzelfde wanneer je je hand lang in koud water houdt, op een gegeven moment wen je aan het koude water). Extinctie is een begrip uit de klassieke conditionering dat gebruikt wordt om de uitdoving te beschrijven van de associatie tussen een geconditioneerde stimulus en een geconditioneerde respons.
De MMSE (Mini-mental state examination) is een meetinstrument om zowel voor cognitieve stoornissen te screenen als de ernst hiervan te achterhalen. De maximaal te behalen MMSE-score bedraagt 30. Welke afkapwaarde wordt er gehanteerd bij de MMSE om te mogen spreken van een cognitieve stoornis?
1) <22
2) <23
3) <24
4) <25
<24, Een MMSE-score beneden de 24 (van de 30) wijst sterk in de richting van een cognitieve stoornis. Vandaar dat er gekozen wordt voor een afkapwaarde van een MMSE-score <24. Hoe lager deze MMSE-score is, hoe groter de kans is dat er daadwerkelijk sprake is van een cognitieve stoornis. Echter wordt deze score ook beïnvloed door de leeftijd en het opleidingsniveau.
Dementie wordt gediagnosticeerd aan de hand van de DSM-criteria. Hierbij dient er sprake te zijn van een geheugenstoornis en een stoornis in minimaal één andere cognitieve functie, waarbij deze stoornissen leiden tot een beperking in het dagelijks functioneren. Er zijn verschillende vormen van dementie. Welke is de meest voorkomende vorm van dementie?
1) Alzheimerdementie
2) Frontotemporale dementie
3) Lewy-body-dementie
4) Vasculaire dementie
Ongeveer 60-70% van alle patiënten die gediagnosticeerd worden met dementie lijden aan alzheimer. Deze vorm wordt gekenmerkt door geheugenproblemen die in eerste instantie lijken op ouderdomsvergeetachtigheid. Daarnaast kan er ook sprake zijn van taal- en oriëntatieproblemen. Deze symptomen zullen zich zeer geleidelijk ontwikkelen. Een typische alzheimerpatiënt is ouder. De tweede meest voorkomende vorm van dementie is vasculaire dementie.
In het begin zijn er nog geen geheugenproblemen aanwezig. Deze patiënten hebben tussendoor vaak nog heldere momenten, waardoor ze beseffen dat er iets mis is. Dit kan leiden tot frustraties en stress. In een verder gevorderd stadium kunnen er motorische symptomen optreden, die vaak overeenkomen met symptomen van parkinsonisme (moeite met lopen, verkrampingen en stijfheid).
1) Alzheimer
2) Frontotemporaal
3) Lewy-body
4) Vasculaire dementie
3, Lewy-body-dementie wordt specifiek gekenmerkt door:
Visuele hallucinaties
Levendige dromen
Problemen met plannen
Initiatiefverlies
Variatie in aandacht en alertheid, wat zich kan uiten in traag reageren en afdwalen tijdens een gesprek
Bij de diagnostiek van de ziekte van Alzheimer kan er gebruikt worden gemaakt van verschillende biomarkers, zoals de mate van hippocampusatrofie of de hoeveelheid van bepaalde eiwitten (bèta-amyloïd1-42, tau en gefosforyleerde tau (P-tau)) in de liquor cerebrospinalis. Welke veranderingen kan men verwachten in de concentratie van de eiwitten in de liquor cerebrospinalis bij iemand met alzheimer?
1) Afname van bèta-amyloïd, tau en P-tau
2) Afname van bèta-amyloïd en toename van Tau en P-tau.
3) Toename van bèta-amyloïd, tau en P-tau
4) Toename van bèta-amyloïd en afname van Tau en P-tau.
2, De ziekte van Alzheimer wordt gekenmerkt door de neerslag van bèta-amyloïd in de hersenen in de vorm van plaques. Door deze neerslag in de hersenen zal de concentratie van bèta-amyloïd in de liquor verlaagd zijn. Daarnaast wordt bij alzheimer tau gehyperfosforyleerd. Door de schade aan de neuronen en axonen bij de ziekte van alzheimer, zal tau en P-tau vrijkomen. Dit leidt dus tot een hogere concentratie van tau en P-tau in de liquor. De liquor van een alzheimerpatiënt wordt dus gekenmerkt door een afname van bèta-amyloïd en toename van Tau en P-tau.
Bij de behandeling van lichte tot matige alzheimerdementie (MMSE-score tussen 10 en 26) kan er gebruik gemaakt worden van cholinesteraseremmers (bv. rivastigmine). Waarop is de werking van deze medicatie gebaseerd?
1) Door cholinesterase te remmen zal er minder acetylcholine in de synaptische spleet aanwezig zijn
2) Door cholinesterase te remmen zal er meer acetylcholine in de synaptische spleet aanwezig zij
3) Door cholinesterase te remmen zal er minder glutamaat in de synaptische spleet aanwezig zijn
4) Door cholinesterase te remmen zal er meer glutamaat in de synaptische spleet aanwezig zijn
2, Acetylcholine wordt gevormd door twee precursors, namelijk choline (afkomstig uit voedingsbronnen en intraneuronale bronnen) en acetyl co-enzym A (AcCoA) (afkomstig uit de mitochondria van het neuron). Acetylcholinesterase (AChE) en butyrylcholinesterase (BuChE) zetten acetylcholine om in choline. Deze choline kan vervolgens via de cholinetransporter uit de synaptische spleet terug worden opgenomen in het presynaptisch neuron. Bij patiënten met alzheimer is er minder acetylcholine aanwezig in de synaptische spleet. Cholinesteraseremmers vormen een complex met acetylcholinesterase, waardoor dit enzym tijdelijk inactief is. Dit leidt dan tot een verminderde afbraak van acetylcholine, waardoor er dus meer acetylcholine zal achterblijven in de synaptische spleet.
Er wordt een 85-jarige man gezien met een uitgebreide voorgeschiedenis van hypertensie, astma, diabetes mellitus en claudicatio intermittens. Meneer is al enkele jaren weduwnaar. Zijn dochter geeft aan dat hij steeds moeilijker loopt. Zo loopt hij in kleine pasjes. Meneer heeft nog geen last van geheugenverlies. De dochter geeft aan dat ze zich grote zorgen maakt aangezien deze klachten plots zijn ontstaan en geleidelijk aan verder ontwikkelen. Als je met meneer zelf spreekt, merk je dat het spreken zeer langzaam gaat. Welke vorm van dementie is het meest waarschijnlijk bij meneer?
1) Alzheimerdementie
2) Vasculaire dementie
3) Frontotemporale dementie
4) Lewy bodydementie
2, Vasculaire dementie komt hoofdzakelijk voor bij oudere patiënten. Atherosclerose en vasculaire risicofactoren spelen een belangrijke rol in de ontwikkeling hiervan. Meneer heeft vasculaire risicofactoren (hypertensie, diabetes mellitus en claudicatio intermittens). Deze factoren, in combinatie met zijn hoge leeftijd verhogen het risico op vasculaire dementie. Kenmerkende symptomen zijn:
Plotse ontwikkeling van symptomen
Begin met motorische (“marche a petits pas”) en neurologische symptomen (verlamming of gevoelsverlies)
Trager denken, wat zich uit in trager spreken en handelen.
In vergelijking met Alzheimer ontstaan de geheugenproblemen later bij vasculaire dementie.
Een 75-jarige vrouw is door de huisarts doorverwezen naar de poli psychiatrie. In de verwijsbrief worden de volgende symptomen vermeld:
Onderneemt minder activiteiten;
Nonchalant in huishouden ;
Minder persoonlijke hygiëne;
Moeite met aankleden;
Vergeet gebeurtenissen van 1 dag geleden, maar niet van jaren geleden.
Voorheen was hier geen sprake van. Welke vorm van dementie is het meest waarschijnlijk?
1) Alzheimer
2) Frontotemporaal
3) Lewy-body
4) Vasculaire dementie
1,Bij de ziekte van Alzheimer treedt er hoofdzakelijk geheugenverlies op. In het begin is er enkel sprake van anterograde amnesie (het onvermogen om gebeurtenissen na de start van het geheugenverlies te herinneren, waardoor er enkel nog herinneringen van langer geleden zijn), maar later kan hier nog retrograde amnesie bijkomen (het onvermogen om gebeurtenissen voor de start van het geheugenverlies te herinneren, waardoor men zich dus niets herinnert van gebeurtenissen die langer geleden hebben plaatsgevonden). Daarnaast komt Alzheimer hoofdzakelijk voor bij oudere mensen en gaat dit vaak gepaard met een verstoring van de executieve functies (bv. moeite met aankleden).
Op de poli psychiatrie wordt een 45-jarige man gezien. De partner van meneer is meegekomen en vertelt je de volgende symptomen:
Minder meelevend;
Minder aandacht voor zijn gezin;
Minder activiteiten ondernemend.
De partner heeft dit al verschillende keren aangekaart bij hem, maar hij is het niet met haar eens. Tijdens het consult merk je dat meneer continu met zijn duim en wijsvinger tegen elkaar tikt. Mevrouw geeft aan dat hij dit vroeger niet deed. Van welke vorm van dementie is het meest waarschijnlijk sprake?
Frontotemporale dementie is de enige vorm van dementie die vaak op jongere leeftijd (onder de 65 jaar) kan voorkomen. Hierbij is er sprake van atrofie van de frontale en temporale kwab. Er zijn 2 varianten:
De frontale variant (gedragsvariant) wordt gekenmerkt door: – Veranderingen in persoonlijkheid en in de executieve functies; – Wordt vaak opgemerkt door naasten. De temporale variant (taalvariant) wordt gekenmerkt door: – Moeite met het vinden van woorden;
– Verlies van spontane en vloeiende taal;
– Verlies van betekenis van woorden, waardoor het benoemen van voorwerpen moeilijk kan verlopen.
Een delier komt regelmatig voor. Het is niet altijd even makkelijk te onderscheiden van een depressie of dementie. Welke stelling is onjuist?
1) De eerste keuze van behandeling van een delier is een cholinesteraseremmer
2) De symptomen van een delier fluctueren over de dag
3) Een delier kan zelflimiterend zijn
4) Een delier kan ontstaan bij iemand met dementie
1, De diagnose delier wordt gesteld als er sprake is van een aandacht- of bewustzijnsstoornis. Een delier kent in de regel een acuut begin, waarbij symptomen fluctueren overheen de dag. Het dag/nacht ritme is typisch ontregeld. Er kunnen veranderingen zijn in cognitie en waarneming (hallucinatie). Dementie is inderdaad een risicofactor voor het ontwikkelen van een delier. Dementie zelf is sluipend, chronisch aanwezig en het bewustzijn is daar ongestoord. De eerste keus medicamenteuze behandeling van delier is haloperidol, een klassiek antipsychoticum (dopamine-antagonist).
Bij mevrouw J., 80 jaar, is de ziekte van Alzheimer vastgesteld. Als er aanvullend onderzoek gedaan zou worden, wat wordt dan meest waarschijnlijk gevonden worden?
1) Afgenomen niveaus van amyloid in het CSF en op de MRI atrofie van de temporale hersengebieden
2) Toegenomen niveaus van amyloid in het CSF en op de MRI atrofie van de temporale hersengebieden
3) Geen veranderingen van het niveau van amyloid in het CSF en op de MRI atrofie van de temporale hersengebieden
1, Een typisch alzheimerprofiel in de liquor bestaat uit een verlaagd bèta-amyloïd1-42 (er is namelijk een toename van aggregatie van dit amyloid in seniele plaques) en een verhoogd tau en P-tau gehalte (doordat er meer tau-eiwit wordt gehyperforsforyleerd en er meer neuronale en axonale schade is bij Alzheimer). Atrofie van de temporaalkwab, waarin de hippocampus ligt, is typisch voor Alzheimer (hippocampusatrofie verklaart mogelijk de geheugenstoornissen).
Een 23-jarige vrouw komt op de eetstoornispoli. Zij heeft de afgelopen 6 maanden herhaaldelijke eetbuien, waarna zij purgerend gedrag vertoont (overgeven dan wel overmatig gebruik van laxantia). Haar BMI is 16.8. Er is geen sprake van excessieve lichaamsbeweging. Waar is vermoedelijk sprake van?
1) Anorexia nervosa, binge-eating/purgerende type
2) Anorexia nervosa, restrictieve type
3) Binge-eating disorder
4) Boulimia nervosa
1, Bij zowel boulimia als het binge-eating/purgerende type van anorexia is er sprake van eetbuien en/of purgerend gedrag. Er is verlies van controle en angst om aan te komen. Boulimia verschilt van anorexia, omdat hier geen sprake is van een significant laag lichaamsgewicht. Bij een binge-eating disorder is er sprake van verlies van controle tijdens een eetbui, maar is er verder geen preoccupatie of angst omtrent het lichaamsgewicht.
Iemand eet regelmatig papier om een vol gevoel te krijgen en op die manier gewichtstoename te voorkomen. Bij welke eetstoornis past dit het beste?
1) Anorexia nervosa
2) Avoidant/restrictive food intake disorder
3) Pica-eetstoornis
4) Ruminatiestoornis
1, Bij een pica-eetstoornis eet de patiënt dingen die niet bedoeld zijn voor consumptie (vaak is dat haar of papier, maar ook zeep, batterijen etc.). Het komt onschuldig voor bij kinderen, maar ook adolescenten kunnen soms aarde of klei eten. Echter, als het eten van dit soort dingen, zoals papier in dit geval, een specifieke reden heeft is er niet altijd sprake van pica. In deze casus heeft het eten van papier als hoofddoel gewichtstoename te voorkomen, wat typisch past bij anorexia nervosa. Pica als symptoom wordt ook gezien bij onder andere een autismespectrumstoornis en een nagebootste stoornis. Bij een ruminatiestoornis wordt voedsel geregurgiteerd en vervolgens herkauwd, opnieuw doorgeslikt of uitgespuugd. Bij een avoidant/restrictive food intake disorder is er sprake van grote zorgen over mogelijk negatieve gevolgen van eten.
Eetstoornissen leiden tot allerlei gezondheidsrisico’s. Monitoring van lichaamsfuncties en bepaalde laboratoriumwaarden is vaak aangewezen. Bij welke aandoening is het vooral belangrijk om te controleren op elektrolytstoornissen?
1) Anorexia nervosa, het restrictieve type
2) Binge-eating disorder
3) Boulimia nervosa
4) Ruminatiestoornis
3, Door braken, laxeren of diuretica-abusus komen dehydratie en elektrolytstoornissen frequent voor, met name hypokaliëmie, hypochloremie, hyponatriëmie, metabole alkalose en metabole acidose. Ook zijn lage concentraties magnesium, fosfaat en calcium mogelijk. De ureumconcentratie is ten gevolge van de volumedepletie naar verhouding sterker verhoogd dan de creatinineconcentratie. Hypokaliëmie geldt vrijwel als bewijs voor recent en herhaald purgerend gedrag. Elektrolytstoornissen kunnen acute hartdood, geleidings- en ritmestoornissen en cardiomyopathie veroorzaken. Insulten en cerebrale functiestoornissen bij hyponatriëmie zijn beschreven. Nierfunctiestoornissen komen ook veel voor.