Probleem 7: Blauwe/Bruine Ogen Flashcards

1
Q

social identiteit

A

De vraag hoe iemand in relatie tot een sociale omgeving wordt gedefinieerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

sociaal-structureel

A

sociale classificatie van mensen in categorieen of groepen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

visible minorities

A

groepen die er in vergelijking tot de meerderheidsgroep zichtbaar anders uitzien kunnen moeilijkheden ervaren met geaccepteerd te worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

cultureel

A

onderscheidende groepen gedragen zich anders

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

zijnsdefinitie

A

bewust zijn van wie je bent en hoe anderen jou zien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

etnisch-categoriaal denken

A

het noodzakelijk vinden dat er onderscheid wordt gemaakt tussen groepen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

kleurenblind perspectief

A

men vind dat er geen onderscheid moet worden gemaakt tussen groepen omdat dit niet relevant is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

master status

A

een deelidentiteit die op dat moment centraal staat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

stigma identiteit

A

wanneer er door anderen maar naar 1 deelidentiteit wordt gekeken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

primaire identiteit

A

de eerste identiteit die je op jonge leeftijd krijgt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

bindingsbehoefte

A

men wil zich met een groep verbonden voelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

ascriptie

A

mensen worden door anderen samengevoegd op grond van hun vermeende afkomst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

zelfascriptie

A

mensen zien en definieren zichzelf in etnische termen en er is sprake van eigen normen, regels en doelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

zelfcategorisering

A

turner

zichzelf categoriseren als een lid van een bepaalde groepering. men schrijft zichzelf een label toe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

zelfstereotypering

A

de eigenschappen die bij de groep horen schrijft men ook aan zichzelf toe en gaat hiernaar handelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

zelfidentificatie

A

emotionele verbondenheid met een bepaalde groepering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

interpersoonlijk niveau

A

situaties waarin mensen met elkaar omgaan als unieke en concrete individuen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

intergroepsniveau

A

situaties waarin mensen elkaar benaderen in termen van groepslidmaatschappen

19
Q

intergroepsdifferentiatie

A

de verschillende groepen worden met elkaar vergeleken

20
Q

interetnische relaties

A

mensen willen vooral met mensen van dezelfde etnicteit omgaan

21
Q

allochtoon

A

iemand is allochtoon als minimaal 1 ouder in het buitenland is geboren

22
Q

eerste generatie allochtoon

A

iemand die zelf ook in het buitenland is geboren

23
Q

tweede generatie allochtoon

A

iemand geboren in nederland met ouders die in het buitenland zijn geboren

24
Q

autochtoon

A

een persoon met een nl achtergrond

25
Q

derde generatie

A

zelf geboren in nederland en ouders ook maar 1 ouder heeft migratie achtergrond.

26
Q

identiteitsbeleving

A

hoe mensen zichzelf zien. persoonlijke interpretatie en beleving van de identiteit

27
Q

etniciteit

A

de afstemming en oorsprong van een bepaalde groep of persoon

28
Q

etnische identiteit

A

indeling van mensen die wordt gemaakt obv biologische culturele en religieuze kenmerken

29
Q

primordiale benadering

A

gaat ervanuit dat etniciteit is aangeboren en niet dynamsich is

30
Q

situationele benadering

A

etniciteit wordt bepaald door bestaande grenzen en bepaald door de samenleving

31
Q

etnische zelfwaardering

A

gevoelens van trots en tevredenheid wanneer je je sterk identificeert met een etnische groep

32
Q

globale zelfwaardering

A

tevreden en trots zijn op wie je bent als individu

33
Q

individual mobility

A

kiest ervoor om de groep te verlaten of van groep te wisselen

34
Q

social creativity

A

de hele groep kiest ervoor om de betekenis van hun groep te veranderen zodat de groep een betere naam krijgt

35
Q

social competition

A

de hele groep vecht tegen het systeem zodat de groep een betere hiërarchische plaats krijgt.

36
Q

pre-encounter

A

houdt zich niet veel bezig met etniciteit

37
Q

encounter

A

men schaamt zich voor etniciteit door een negatieve ervaring

38
Q

immersion-emmersion

A

men is veel bezig met etniciteit en wat dit betekend

39
Q

internaliserend

A

men trots en zelfverzekerd over etniciteit

40
Q

internaliserend-commitment

A

men is zelfverzekerd en zet een stap om de positie van etnische groep te verbeteren

41
Q

ontwikkelingspsychologie

A

theorieen over de ontwikkeling van de etnische identiteit

erikson

42
Q

sociale psychologie

A

ontwikkeling van de etnische identiteit gaan veel meer over gevoelens en identificatie met een groep

43
Q

groepswaardering

A

hoe voelt iemand zich bij lid zijn van een etnische groep

44
Q

exploratie

A

mate waarin iemand probeert uit vinden wat het betekend om lid te zijn van de etnische groep