probleem 6: and now the moral(ity) of the story Flashcards
Moraliteit
een set principes of idealen die ervoor zorgen dat iemand onderscheid kan maken tussen goed en slecht. Een persoon kan aan de hand van dit onderscheid handelen en zich trots voelen bij goed gedrag en schuldig gevoel bij gedrag dat tegen de standaarden in gaat.
Kenmerken: idealistisch, ethisch, verantwoordelijk, trouw, integer, hardwerkend, eerlijk, verzorgend, zelfverzekerd, aardig.
Internalisatie
het proces van het aannemen van waarden/ standaarden van andere mensen en deze vervolgens zien als de eigen standaarden. Iemand handelt vervolgens op morele wijze om zich aan deze geïnternaliseerde morele principes te houden, niet alleen om straf te voorkomen.
Morele ontwikkeling
omvat de veranderingen in gedachten, gevoelens en gedrag die te maken hebben met standaarden voor goed en slecht. 2 soorten dimensies:
* Intrapersoonlijke: gaat over activiteiten van iemand als hij/zij zich niet in een sociale interactie bevindt.
* Interpersoonlijke: reguleert sociale interacties.
Moreel redeneren: de cognitieve component
Zowel cognitieve groei als sociale ervaringen dragen bij aan de ontwikkeling van een ruimer begrip van regels, wetten en interpersoonlijke verplichtingen bij kinderen. Als een kind dit begrip krijgt, gaat het door een onveranderlijke opeenvolging van morele fasen. 2 theorieën: van Piaget en Kohlberg.
Piaget’s theorie van morele ontwikkeling
Piaget’s theorie van morele ontwikkeling
kinderen gaan door verschillende morele fasen. De veranderingen in moreel denken ontstaan vooral door interacties met leeftijdgenoten, omdat iedereen in dit soort interacties dezelfde macht en status heeft als het kind zelf. De veranderingen ontstaan niet door interactie met de ouders, die zich gedragen als autoriteiten.
- Premorele fase
– geboorte tot 5 jaar
- Kinderen hebben weinig respect/ bewustzijn van sociaal vastgestelde regels maken vooral hun eigen regels.
- Kinderen focussen vooral op genot en plezier.
- Fase van heteronome moraliteit
– 4 tot 7 jaar
- Kinderen denken dat regels zijn vastgesteld door autoriteiten regels zijn heilig en onveranderlijk.
- Ieder moreel probleem heeft een goede en foute kant. Goede kant volgen regels, foute kant negeren/ overtreden van regels.
- Het gaat niet om de intentie van de persoon.
- Heteronome kinderen geloven in immanent justice: het geloof dat er onvermijdelijk een straf zal volgen als regels worden overtreden.
- Heteronome kinderen expiatory punishment: kinderen willen iemand straffen die de regels breekt, maar deze straf hoeft geen relatie te hebben met de slechte daad.
- Overgangsfase
– 7 tot 10 jaar
- Van heteronome naar autonome moraliteit.
- Kinderen vertonen kenmerken van beide.
- Fase van autonome moraliteit
– vanaf 10 jaar
- Kinderen worden zich bewust dat regels en wetten gemaakt zijn door mensen en dat deze betwist/ veranderd kunnen worden.
- Regels mogen gebroken worden bvb in noodgevallen.
- Begrip van dat mensen die de regels breken niet altijd gestraft zullen worden.
- Autonome kinderen reciprocal punishment: straffen moeten de dader de gevolgen van de slechte daad laten begrijpen.
Uitleg verschil: als iemand een raam breekt heteronome kinderen: geven van een tik, autonome kinderen: persoon moet de schade van het raam betalen.
Bij beoordelen of gedrag goed of fout is:
- Heteronome kinderen kijken alleen naar de consequenties en niet naar de intenties.
- Autonome kinderen kijken naar zowel de consequenties als de intenties.
Als er een situatie is waarin een kind 15 borden breekt als het zijn moeder wil helpen (goede intentie), en een andere situatie waarin het kind 1 bord breekt omdat het een koekje wil stelen (slechte intentie).
Heteronome kinderen vinden de eerste situatie minder moreel en autonome kinderen vinden de tweede situatie minder moreel.
Kritiek Piaget
- De leeftijd van morele ontwikkeling wordt onderschat, deze zou eerder beginnen.
- De morele ontwikkeling is nog niet volledig ontwikkeld bij de leeftijd van 10.
- Cultuur heeft ook invloed op morele ontwikkeling geen universele ontwikkeling.
- Theorie is gebaseerd op eigen kinderen geen rekening sociale factoren.
Kohlberg’s theorie van morele ontwikkeling
testen van moraliteit aan de hand van morele dilemma’s (Heinz). De verklaring van het antwoord is erg belangrijk.
- Er zijn 3 niveau’s van moraliteit, met elk 2 fasen gebaseerd op Piagets cognitieve fasen.
- Piagets laatste fase is rond 10-12 jaar, terwijl de fasen van Kohlberg langer doorlopen.
- Kohlberg criteria van Piaget volgen: de fasen bestaan uit kwalitatieve verschillen (manieren van denken) het zijn gestructureerde gehelen en het gaat om algemene gedachten en niet geïsoleerde reacties.
- Invariante volgorde van fasen iedereen gaat door alle stappen en er wordt geen stap overgeslagen. Niet iedereen komt in de hoogste fase.
- Hiërarchische integratie: mensen verliezen niet de inzichten van de vorige stadie, maar nemen deze mee naar de nieuwe fase.
- Cross-culturele universele fasen: Universele volgorde komt in elke cultuur voor, wel verschil in snelheid en welke eindfase mensen zitten.
Niveau 1: preconventioneel niveau
– geboorte tot 9 jaar
- Regels zijn geheel extern en nog niet geïnternaliseerd.
- Besluiten over moraliteit gaan over het individu, niet over de (waarden) van samenleving.
2 subfasen:
1. Straf en gehoorzaamheid oriëntatie:
- Kinderen gehoorzamen volwassenen zeggen dit.
- Morele besluiten zijn gebaseerd op angst voor straf.
- Geen straf = iets is niet fout.
- Dilemma Heinz: ‘niet stelen straf’.
- Individualisme en uitwisseling:
- Kinderen streven eigen interesses na.
- Naïef hedonisme: iets is goed als het goed is voor de eigen interesses.
- Goed gedrag richting anderen motivatie iets ervoor terug krijgen.
- Slecht gedrag richting anderen reactie op eerdere slechte behandeling.
- Focus op beloningen.
- Dilemma Heinz: ‘wel stelen, want de verkoper deed iets slechts. Geen eerlijke deal’. Of ‘wel stelen, want hij heeft vrouw nodig om voor kinderen te zorgen.’
Niveau 2: conventioneel niveau
– adolescenten
- Kinderen doen de juiste dingen voor goedkeuring van anderen.
- Houden aan bepaalde standaarden (intern), maar dit zijn standaarden van ouders en samenleving (extern).
2 verschillende perspectieven
- “good boy” en “good girl” oriëntatie/ goede interpersoonlijke relaties:
- Gedrag is goed als het anderen helpt en anderen het goedkeuren.
- Mensen worden beoordeeld op hun intenties ipv consequenties
- Goede eigenschappen: trouw, liefde, empathie, zorg voor anderen, goede bedoelingen en vriendelijkheid.
- Dilemma Heinz: ‘wel stelen, want hij houdt van zijn vrouw’. Of ‘wel stelen, want Heinz wil een leven redden goede intentie’. - Social-order-mantaining morality:
- Morele beoordelingen zijn gebaseerd op de sociale orde en de wet.
- Juist wat de wet volgt en de gehele samenleving helpt. Bewaren van de sociale orde.
- De wet staat boven iemands eigen interesses.
- Dilemma Heinz: ‘niet stelen, want als iedereen dit zou doen is er geen orde meer in de samenleving’.
Niveau 3: Postconventioneel niveau
– vroege volwassenheid
- Moraliteit is intern
- ‘wettelijk geoorloofd’ en ‘moreel juist’ komen niet altijd overeen: iets kan moreel juist zijn en toch tegen de wetten ingaan.
5. Sociaal nut en individuele wetten:
- Wetten die zorgen voor menselijk welzijn sociaal contract waaraan mensen zich moeten houden.
- Wetten die tegen mensenrechten ingaan betwistbaar en moreel gedrag kan hier tegenin gaan.
- Dilemma Heinz: ‘Het is slecht om de wet te breken, maar iedereen zou moeten stelen als het gaat om een het redden van een leven’.
- Universele ethische principes:
- Morele standaard is ontwikkeld gebaseerd op universele mensenrechten.
- Mensenrechten gaan elke wet of sociaal contract dat hier tegenin gaat te boven. verschil fase 5: mensen uit fase 5 zijn nog iets terughoudender als het gaan om in opstand komen).
- Bij een conflict tussen de wet en iemands geweten altijd geweten volgen, ondanks groot risico.
- Zeldzame en hypothetische fase.
- Dilemma Heinz: ‘een mensen leven is belangrijker dan de wet, Heinz moet stelen’.