probleem 5: shakespeare to be Flashcards
taal + organisatorische regels + oneindige generativiteit
Taal: een communicatiesysteem waarin woorden en hun geschreven symbolen worden gecombineerd op manieren die door regels zijn bepaald.
Organisatorische regels: regels die nodig zijn om taal effectief te kunnen gebruiken.
Oneindige generativiteit: de vaardigheid om oneindig veel betekenisvolle zinnen te maken met behulp van woorden en taalregels.
Fonologie
- De klankleer van een taal.
- Klanken fonemen genoemd en vormen de basiseenheden van geluiden die men gebruikt in spraak.
- Elke taal eigen klankleer elke taal klinkt verschillend.
- Wanneer kinderen klankleer leren verschil tussen geluiden uit hun taal proberen te onderscheiden, zoals b en d.
Morfologie
- De vormleer van taal.
- Kleinste deel van woordbetekenis
- Grammaticale regels geven tijd, aantal, sekse of andere betekenis aan woord.
o Bv: ‘t’ geeft andere betekenis aan een (werk)woord en ‘d’ na ‘woon’ bij gewoond ook bepaalde betekenis.
Semantiek
- De betekenisleer van taal.
- Bestuderen morfemen betekenis woorden.
- Kleinste betekenis hebbende eenheden van taal.
2 soorten
o Vrije morfemen: kunnen alleen staan als woord, bvb ‘hond’.
o Gebonden morfemen: kunnen niet alleen staan als woord, maar veranderen de betekenis van een woord, wanneer het woord gebonden wordt met een vrij morfeem. Bvb: ‘hond’ + ‘en’ = honden (meervoud). Ook voorvoegsels en achtervoegsels.
Syntax
- De zinsleer van taal.
- Bestuderen woordvolgorde: regels die bepalen hoe woorden gecombineerd kunnen worden tot betekenisvolle zin.
- Kinderen moeten deze regels beheersen voordat ze vaardig kunnen spreken & begrip taal. Vb: ‘Johan duwt de fiets’ anders dan ‘de fiets duwt Johan’.
Pragmatiek
- Regels die taal in de juiste context zoeken. Vb: bepaalde woorden in een juiste context gebruiken. Zoals u zeggen tegen opa en oma.
- Focus: hoe draagt de context bij aan de betekenis van taal.
- Sociolinguistic knowledge: cultureel specifieke regels die bepalen hoe taal gestructureerd is en gebruikt moet worden in bepaalde sociale contexten.
Nativisten (LAD & LMC)
Taal is aangeboren (biologische, universele aanleg)
Language acquisition device (LAD): volgens Chromsky word je geboren met een mentale structuur die het leren van taal (in het bijzonder de grammatica) stuurt. LAD wordt geactiveerd door verbale input en bevat universele grammatica.
Variantie op LAD (van Slobin)
Taal is niet aangeboren, maar language making capacity (LMC): cognitieve en perceptuele vaardigheden om taal te leren (vermogen om taal te leren). Er is een sensitieve periode (baby - pubertijd) voor het leren van taal.
nativisten (vervolg)
- Linkerhersenhelft is belangrijk voor taal schade = rechterhelft opvangen, dit gaat alleen makkelijk in kindertijd bij volwassenen is dit lastiger op te vangen.
- Brein is tot puberteit nog niet volgroeid makkelijkste nieuwe taal leren.
- Tot 7 jaar leer je nieuwe taal net als je moeder taal hierna gaat dit via een ander hersendeel.
- Broca’s gebied: belangrijk voor de spraakproductie en grammatica.
- Wernicke’s gebied: belangrijk voor het begrijpen van taal.
Het bestaan van deze twee hersengebieden: argument voor navisten taal is biologisch.
Beschadiging van 1 gebied aphasia.
verklaring voor overregulatie: het is onnatuurlijk om algemene regels soms niet toe te passen. Zoals ‘huisen’ ipv ‘huizen’.
Verschillende observaties wijzen erop dat taal biologisch geprogrammeerd is, zoals dat kinderen met taal allemaal rond dezelfde leeftijd dezelfde mijlpalen bereiken. De theorie wordt het meest ondersteunt door linguistics. Aangezien we dieren niet kunnen leren praten, suggereert dit dat mensen een systeem hebben dat hen toelaat een taal te leren.
Kritiek nativisten
- Veel verschillende talen spreekt universaliteit tegen.
- Ook andere verklaringen voor aanleg grammatica.
- Cognitieve ontwikkeling kind geen aandacht.
- Taal leren duurt langer dan deze theorie beweert.
- Theorie zegt weinig over invloed van de sociale context op ontwikkeling van taal.
- Dove baby’s met dove ouders andere taalontwikkeling dus niet iedereen biologische aanleg om taal op bepaalde manier te leren.
- Benadering is incompleet: het is meer beschrijvend dan het verklaringen geeft.
- Geen rekening gehouden met omgevingsfactoren.
- Dieren tonen dezelfde onderscheidingen tussen geluid niet uniek voor mens en niet duidelijk universele grammatica.
Learning view (bandura en skinner)
behaviorisme en empirisme (nurture).
- Taal is aangeleerd ouders belangrijke rol en invloed (taaltechnieken aanleren).
- Skinner kinderen leren taal doordat de ouders de kinderen belonen bij ‘taal-geluiden’. (Operante conditionering)
- Bandura kinderen leren taal door te observeren en imiteren (modelling) & correctie bij iets fout zeggen.
- Ondersteunt bestaan van accenten aangeleerd (niet biologisch)
- SES invloed op leren taal
- Bewijs: je leert de taal die je ouders ook spreken.
- Dove baby met niet dove ouders kind kan klanken van ouders niet horen en kan zelf niet deze klanken imiteren en daarom zelf niet spreken.
kritiek learning view
- Ouders moeten heel veel beloningen geven op kind die volwassen-achtige geluiden vertoont te groot aantal.
- Interacties tussen ouder en kind wordt niet ondersteund.
- Er zijn meerdere soorten responses.
- Geen uitleg over volgorde waarin een kind een taal leert.
- Geen verklaring voor: naming explosion of vocabulary spurt. (snel veel nieuwe woorden leren)
- Ouders leren betekenis aan, niet de grammatica.
Interactionisme (joint activities & LASS)
combi nature (navisten) en nurture (behaviorsme).
- Taal wordt aangeleerd complexe wisselwerking tussen biologische rijping, cognitieve ontwikkeling en een altijd veranderende taalomgeving die wordt beïnvloed door pogingen van het kind om te communiceren.
- Biologische en cognitieve attributies: kinderen ontwikkelen taal op ongeveer hetzelfde tempo en manier, omdat het brein zo ontwikkelt. Het brein rijpt langzaam kinderen steeds meer kennis en meer om over te praten. Grammatica is pure noodzaak, want bij te veel woorden manier nodig om dit te organiseren.
- Joint activities: kinderen leren van gezamenlijke activiteiten met ouders.
- LASS (language acuisition support system): De volwassenen en oudere kinderen kunnen een jong kind helpen om taal te leren. Kinderen leren taal in en van gesprekken: familieleden praten met hen, stemmen hun taal af op het begripsniveau van de kinderen en gebruiken vaak een hogere toonhoogte en overdreven intonatie.
interactionisme (omgevingsfactoren en bewijs)
- Omgevingsfactoren: kinderen leren door gezamenlijke activiteiten (lachen, brabbelen, voorgelezen woorden en vragen antwoorden)
o Motherese: kind gerichte spraak. Mensen praten met een hogere stem en meer nadruk op bepaalde woorden tegen kinderen/peuters.
o Expansion: ouders verbeteren de spraak van het kind met een correcte zin. VB: kind: ‘hondje weg’, moeder ‘ja, de hond gaat weg’.
o Recast: ouders maken een nieuwe zin van wat het kind zegt. VB: kind: ‘hondje eet’, moeder: ‘ja, de hond heeft honger’.
Bewijs theorie: kinderen praten over het cognitieve begrip wat ze op dat moment verkrijgen.
Prelinguïstische fase
– geboorte tot 12 maanden
- Fase van fonologie (klankleer), kinderen gebruiken geen taal.
- 0-2 maanden: cooing: ‘ooooo’ geluiden.
- 4-6 maanden: brabbelen, combi van klinkers en medeklinkers en vaak herhalen reduplication. Canonical brabbling: samenvoegen van klanken. (ook dove kinderen).
- 6e maand: prosody, gevoeligheid voor eigen taal. Kinderen kunnen moedertaal van andere talen onderscheiden.
- 7-8 maanden: kind begint met luisteren en terug te brabbelen begrip van interactie.
- 8-10 maanden: begin gebaren maken. 2 varianten:
o (proto) declaratieve gebaren: trekken aandacht van een persoon. joint attention: volwassenen en kind hebben focus op hetzelfde.
o (proto) imperatieve gebaren: baby’s sturen mensen aan om iets te doen.
- 9 maanden: kind heeft gevoel voor melodie en ritme van spraak voorkeur luisteren naar zinnen.
- 10-12 maanden: specifiek gebrabbel voor een specifieke situatie.
Receptive language: begrijpen van taal. (gebeurt eerder)
Productive language: produceren van taal. (gebeurt later)
Holophrase fase
– 12 tot 18 maanden
Holophrase: 1 woord geeft betekenis van hele zin ‘koekje’ = ‘ik wil een koekje’.
Fast mapping: kinderen leren woorden die ze vaak horen erg snel. Verklaring voor hoe een kind snel een connectie kan leggen tussen een woord en het bijbehorende object.
2 veel voorkomende fouten in woordgebruik:
- Overextension: kind gebruikt 1 woord voor meerdere objecten. Vb: ‘hond’ voor hond, kat en paard categoriaal, perceptueel gelijke objecten en relatie reflecteren (vierpotigen).
- Underextension: kind gebruikt 1 woord op een te beperkte manier. Vb: ‘auto’ alleen gebruikt voor auto van vader, andere auto’s worden vrachtwagens genoemd.