Probleem 5 - Persoonlijkheid theorieën Flashcards
Beschrijf het psychoanalytische perspectief op persoonlijkheid.
Freuds stelt dat onbewuste en intern processen het gedrag beïnvloeden. Ervaringen uit de kindertijd hebben invloed op de ontwikkeling van de persoonlijkheid.
Beschrijf het behavioristische perspectief op persoonlijkheid.
Watson en Skinner stellen dat externe stimuli gedrag beïnvloeden en gedrag dus aangeleerd is. Je leert gedrag aan door middel van belonen en straffen. Als de omgeving verandert, zal de persoonlijkheid ook veranderen.
Beschrijf het humanistische perspectief op persoonlijkheid.
Rogers stelt dat eigenwaarde centraal staat in de persoonlijkheid. Van nature is de mens goed en hebben we een positief zelfbeeld. Jeugdervaringen en evaluaties beïnvloeden onze persoonlijkheid.
Beschrijf het sociaal cognitief leer perspectief op persoonlijkheid.
Bandura stelt dat de sociale omgeving en onze cognitie gedrag beïnvloed. Mensen leren door anderen te observeren aan de hand van modeling en cognitieve processen beïnvloeden imitatie.
Leg uit wat de ideographic view of traits is.
Iedereen heeft zijn unieke traits. Deze kijk benadrukt de uniekheid van de mens
Leg uit was de nomothetic view of traits is.
Tegenovergestelde van ideographic: gedachte dat iedereen dezelfde set van traits heeft, maar in meer/mindere mate.
Welke 3 benaderingen zijn er om te kijken naar persoonlijkheidskenmerken?
Lexical criterion
Statistical
Theoretical approach
Leg uit wat lexical criterion benadering is en 2 criteria.
Belangrijkste individuele verschillen zijn uitgedrukt in taal en termen. Alledaagse taal heeft termen zoals emoties en daar halen we termen uit die we gebruiken voor het typeren van persoonlijkheid.
Criteria:
Synoniemfrequentie: hoeveel woorden er voor 1 betekenis zijn.
Crosscultural Universality: Hoe meer talen er een woord voor hebben, hoe belangrijker de trait is.
Leg uit wat de statistical benadering is.
Aan de hand van factoranalyse factoren met elkaar vergelijken en aan de hand daarvan kijken ze hoe verschillende traits correleren met elkaar. Ze identificeren zo de traits.
Wat is factoranalyse?
Linken van traits aan persoonlijkheid op wiskundige manier. Hoe vaker het samen voorkomt, hoe meer het binnen 1 bepaalde trait valt. Er worden vragen gesteld
bv: vind je het leuk om naar feestjes te gaan en ben je graag het middelpunt van de aandacht. De antwoord op die 2 vragen zijn gecorreleerd en geven iets aan over hoe extravert je bent.
Leg uit wat de theoretical benadering is.
Onderzoek redeneren op al bestaande theorieën, niet op basis van statistisch onderzoek.
Wat is het verschil tussen traits en states?
Trait is stabiel over een periode van tijd en een state is eerder een tijdelijk patroon.
Omschrijf Allport zijn visie op persoonlijkheidskenmerken
Ideographic view.
Maakte onderscheid in verschillende traits:
1. Cardinale traits: Grootste algemene traits. eigenschappen waarbij alle handelen terug te koppelen zijn aan de eigenschap.
2. Central Traits: voornaamste karaktereigenschappen van een persoon. Hoofd karaktereigenschappen, die beïnvloeden het gedrag heel erg.
3. Secondary dispositions/traits: instabiel en afhankelijk van de situatie en gaat over meningen en moralen
Wat is functional autonomy volgens Allport?
Je motivatie om iets te doen kan veranderen.
Bv je leert eerst omdat het moet en daarna omdat je het leuk vindt.
Factor-Analytic Trait Theorie –> Catell.
Welke benadering gebruikte Catell
Nomothetic & Statistisch