Probleem 4: Object recognition Flashcards

You may prefer our related Brainscape-certified flashcards:
1
Q

Structuralisme

A

Dat gedrag gecreëerd wordt door de opsomming van elementen. Wat betreft perceptie stelt structuralisme dat het wordt gevormd door het combineren van verschillende sensaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Gestaltpsychologie

A

Had kritiek op het structuralisme en beweerde dat beweging niet verklaard kon worden door hun idee. ‘Het geheel is anders dan de som der delen’ was hun basisprincipe en ze richtte zich op perceptuele organisatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Apparent movement/schijnbare beweging

A

Ontdekt door gestaltpsychologen. Wanneer twee verschillende stimuli op verschillende posities om de beurt aan en uit gingen, het leek alsof er beweging was tussen deze twee stimuli

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Perceptuele organisatie

A

Het bepalen van hoe kleine elementen worden gegroepeerd naar grote objecten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

6 Gestaltwetten

A

Pragnanz (simplicity)

Gelijkenissen (similarity)

Continuïteit (good continuity)

Nabijheid (proximity)

Gemeenschappelijk lot (common fate)

Bekendheid (familiarity)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Pragnanz (simplicity)

A

Deze wet stelt dat elk stimulus patroon op zo een manier wordt gezien dat de resulterende structuur zo eenvoudig mogelijk is.

VB: De 5 ringen van de olympische spelen, we zien 5 ringen en buiten dat niet meer moeilijke figuren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Gelijkenissen (similarity)

A

Deze wet stelt dat vergelijkbare dingen bij elkaar lijken te horen. Hierdoor kunnen we objecten onderscheiden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Continuïteit (good continuity)

A

Deze wet stelt dat aaneengesloten punten resulteren in rechte of vloeiend lopende lijnen die worden gezien alsof ze bij elkaar horen. Deze lijnen worden gezien op een manier die de meest vloeiende weg volgt, ook als ze elkaar kruisen.

VB: Wanneer je laptop tegelijk met je mobiel wordt opgeladen met een wit oplaadsnoer. Ook al lopen de lijnen door elkaar, je ziet nog steeds het oplaadsnoer van je laptop als geheel en kan deze onderscheiden van die van je mobiel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Nabijheid (proximity)

A

Deze wet stelt dat dingen die dicht bij elkaar liggen gegroepeerd worden.

BV: In het plaatje zien we horizontale lijnen in plaats van verticale lijnen, dit komt door de nabijheid van de punten. De wet van gelijkheid gaat hier sterker op dan de wet van gelijkenissen, die zou namelijk ervoor zorgen dat we verticale lijnen zien.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Gemeenschappelijk lot (common fate)

A

Deze wet stelt dat dingen die in dezelfde richting bewegen bij elkaar lijken te horen en mentaal gegroepeerd worden.

BV: Dansers die dezelfde kant op bewegen zien we als een geheel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Bekendheid (familiarity)

A

Deze wet stelt dat dingen eerder gegroepeerd worden als de groepen bekend of betekenisvol zijn.

BV: Wanneer je naar een steen kijkt, kan je hier soms een vorm in zien. Als je dit niet zien is het gewoon een steen, zie je dit wel kan je het ook niet meer ontzien. De structuur heeft dan een betekenis gekregen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Heuristieken

A

Vuistregels die een zo goed mogelijke oplossing bieden voor een probleem.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Algoritmes

A

Procedures die altijd de correcte oplossing vinden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Overige wetten voor perceptie

A

Gemeenschappelijk regio (common regio)

Element verbondenheid (element connectedness)

Synchronie (synchrony)

Afsluiting (closure)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Gemeenschappelijk regio (common regio)

A

Deze wet stelt dat elementen in dezelfde regio of ruimte worden gegroepeerd.

BV: In het bijgevoegde plaatje zien we de zwarte stippen die binnen dezelfde cirkel zitten als dezelfde groep, dit is zo ook al liggen de andere stippen dichter bij elkaar. De wet van gemeenschappelijke regio overtreft hier de wet van nabijheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Element verbondenheid (element connectedness)

A

Deze wet stelt dat dingen die fysiek aan elkaar verbonden zijn worden gezien als een eenheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Synchronie (synchrony)

A

Deze wet stelt dat visuele gebeurtenissen die op hetzelfde moment plaatsvinden worden gezien als dingen die samengaan. Het lijkt op de wet van gemeenschappelijk lot, maar de wet van synchronie gaat ook op zonder beweging.

VB: Wanneer een licht tegelijk aangaat met een ander licht zien we dit als een groep.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Afsluiting (closure)

A

Deze wet stelt dat de geest objecten automatisch mentaal kan sluiten, zodat het een geheel vormt.

BV: In het bijgevoegde plaatje zie je een driehoek, zonder dat de lijnen er fysiek staan. Deze driehoek wordt gevormd door de zwarte stippen en de gaten die zij hebben, we vormen de lege plekken zelf in.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Figure ground segregatie

A

Onderdeel van de gestaltpsychologie en zegt dat je of het figuur in een plaatje ziet of de achtergrond, dit ligt aan je perceptie. Hierdoor kan je verschillende dingen waarnemen in een plaatje.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Factoren die een rol spelen in figure-ground segregatie

A

Symmetrie
Symmetrische gebieden worden vaak gezien als figuur

Formaat
Gebieden die in verhouding kleiner zijn worden eerder gezien als figuur

Oriëntatie
Verticale en horizontale oriëntaties worden eerder gezien als figuur

Betekenis
Betekenisvolle objecten worden eerder aangezien als figuur

Contouren

Perceptueel proces

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Contouren

A

Onderliggend mechanisme bij figure-ground segregatie. Wanneer de contouren van twee objecten precies op een lijn vallen, dan gaat ons visuele systeem ervanuit dat de contour behoort tot slechts een van de objecten, dit gebied wordt gezien als de figuur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Perceptueel proces

A

Onderliggend mechanisme bij figure-ground segregatie. Figure-ground segregatie vindt niet altijd plaats voor de herkenning, soms vindt er enige herkenning plaats voordat het object is waargenomen en soms treedt het waarnemen van de figuur tegelijk op met het herkennen van de betekenis ervan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Computational approach

A

Hij zag het visuele systeem als een computer dat is geprogrammeerd om objecten waar te nemen in meerdere fases. Dit model is te vergelijken met een computer, de data in de computer zijn de kenmerken van het object, de computer berekent vervolgens de aanwezigheid van randen en andere kenmerken en houdt rekening met overige kenmerken in de wereld. Dit vormt uiteindelijk een beeld. Belangrijk bij deze theorie is dat hij het probleem van object perceptie weergeeft. De benadering geeft aan hoe het perceptie systeem kan werken, maar hoe de berekeningen worden gedaan is vaag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Fases computational approach

A

Beeld van object op het netvlies
De lichtgolven van het object vallen op het netvlies

Ruwe oorspronkelijke schets
Het beeld van jet object wordt geanalyseerd op basis van kenmerken, zoals licht, donker en lijndetectie. Belangrijk hierbij is dat de kenmerken en randen worden gedetecteerd. Hierbij moet er rekening worden gehouden met natural constraints.

2 ½ D schets
Kenmerken worden georiënteerd tot groepen volgens de Gestalt principes van perceptuele organisatie. Deze groepen worden verwerkt tot een abstracte beschrijving van de kenmerken (2 ½ - D schets)

3D representatie
De 2 ½ - D schets wordt omgezet tot een 3D beeld die wij kunnen waarnemen.

25
Q

Feature integration Theory (FIT)

A

Ook deze theorie gaat in op hoe een object wordt afgebroken tot kleinere elementen en vervolgens wordt geanalyseerd. De eigenschap integratie theorie stelt dat object perceptie plaatsvindt volgens een reeks fases. De pre attente fase en de gefocuste aandacht fase.

26
Q

De pre attente fase

A

Tijdens deze fase analyseert het visuele systeem een beeld en bepaalt het de eigenschappen die de basiseenheden van perceptie vormen, bijvoorbeeld oriëntatie, uiteinden, kleur en beweging.

Tijdens deze fase wordt de onafhankelijkheid van eigenschappen aangetoond door zogenaamde illusoire conjuncties. Het visuele systeem bepaalt de basiskenmerken van de perceptie van een object hier, dit is een bottom-up proces

27
Q

De gefocuste aandacht fase

A

Tijdens deze fase worden de eigenschappen gecombineerd wat resulteert in perceptie van het object. Nadat het object is waargenomen wordt het herkent door het te vergelijken met eerder opgeslagen informatie in het geheugen. Voordat we een object kunnen waarnemen, moeten de verschillende eigenschappen eerst worden gecombineerd. Aandacht speelt hier een belangrijk rol, het zorgt dat de informatie van twee paden wordt gecombineerd, de verticale en dorsale stroom. Dit is een top-down proces.

28
Q

De ventrale stroom

A

Vloeit naar de temporale cortex en verwerkt informatie over wat een object is

29
Q

De dorsale stroom

A

Vloeit naar de pariëtale cortex en verwerkt informatie over waar een object is of hoe.

30
Q

Illusoire conjuncties

A

Incorrecte combinaties van twee eigenschappen

31
Q

Pop-out boundary methode

A

Bij deze methode worden twee verschillende elementen naast elkaar weergegeven om textuur velden te creëren. Een pop-out grens treedt op wanneer de twee elementen op het eerste gezicht makkelijk onderscheiden worden. Dit is een bottom-up proces.

32
Q

Visual search methode

A

Bij deze methode wordt een deelnemer gevraagd om bepaalde elementen te zoeken in een afbeelding die verschillende elementen bevat. Wanneer het element eruit springt doet het er niet toe door hoeveel andere elementen het wordt omringd. Als dit niet het geval is neemt de reactietijd toe naarmate er meer elementen zijn om te scannen. Dit is een top-down proces.

33
Q

Conjunctie zoektocht

A

De reactietijd neemt toe naarmate er meer elementen zijn om te scannen

34
Q

Recognition by components approach

A

Hierbij gaat het wederom om object perceptie, maar de elementen waaruit een object bestaat zijn volgens deze benadering driedimensionaal in plaats van oppervlakkig. Er zijn 36 verschillende geons, zoals cilinders, piramides. Door verschillende geons aan elkaar te verbinden kunnen duizende objecten worden geconstrueerd. De kracht van dit model ligt in het feit dat het verklaart hoe we brede klassen van objecten kunnen herkennen. Het verklaart echter niet hoe we in staat zijn om veel kleinere verschillen in vormen de detecteren

35
Q

Geons

A

Elementen waaruit een object bestaat

36
Q

Basiskenmerken Geons

A

Zicht invariantie
Dit houdt in dat geons kunnen worden geïdentificeerd, zelfs wanneer het object vanuit verschillende ooghoeken wordt bekeken.

Discrimineerbaarheid
Dit houdt in dat elk van de geons van elkaar kunnen worden onderscheiden vanaf bijna elk gezichtspunt.

Resistentie tegen visuele ruis
Ook in condities waarbij er visueel veel aan de hand is kunnen geons worden waargenomen

37
Q

Niet toevallige eigenschappen

A

Eigenschappen van randen in het netvlies die overeenkomen met de eigenschappen van randen in driedimensionale omgevingen. Een beeld van een gebogen rand op het netvlies duidt op een gebogen rand in de omgeving.

VB: het overgrote deel van cirkelvormige objecten duidt op een gebogen rand, wanneer er geen gebogen rand is, is dit toeval.

38
Q

Componentiële herstelling

A

Het vermogen om een object te identificeren wanneer we de geons kunnen identificeren. Dit kunnen we zelfs wanneer delen van het object verborgen zijn onder andere objecten, tenzij er te veel visuele ruis ontstaat.

39
Q

Belangrijk punt om mee te nemen bij alle modellen

A

Belangrijk om bij alle modellen mee te nemen is dat iemand zijn persoonlijke kennis en eerdere ervaringen ook veel invloed hebben op het waarnemen van een object

40
Q

Problemen bij progammeren computer om waar te nemen

A

De stimulus op de receptoren is ambigu

Objecten moeten gescheiden worden

Delem van objecten kunnen verborgen zijn

De redenen voor veranderingen in licht en donker kunnen onduidelijk zijn

41
Q

Inverse projectie probleem

A

Objecten die slechts vanuit een zichtpunt worden gezien resulteren in ambigue informatie op de receptoren, omdat een specifiek beeld op het netvlies kan worden veroorzaakt door een oneindig aantal objecten

42
Q

Occlusion heuristic

A

Wanneer een groot object is afgesloten door een kleiner object, dan zien we het grote object als doorgaand achter de afsluiting.

43
Q

Light from above heuristic

A

Dit is de assumptie dat licht van boven komt, dit komt door onze kennis dat de zon van boven schijnt -> licht-donkercontrast.

44
Q

Top down verwerking en perceptie

A

Iemand zijn persoonlijke kennis over de context van een situatie kan de perceptie beïnvloeden

Top-down verwerking helpt ook bij het voorkomen van illusoire conjunctie.

Top-down en bottom-up processen werken veel samen om perceptie te bepalen.

45
Q

Visueel agnosia

A

Moeite met het herkennen van objecten, ze kunnen alleen visueel het object niet herkennen. Wanneer ze het object voelen of een auditieve beschrijving krijgen dan herkennen ze het wel.

46
Q

Apperceptive agnosia

A

Patiënten hebben moeite met vorm conisistentie -> ze kunnen vormen vanuit een bepaalde hoek wel herkennen, maar niet vanuit een andere hoek. Patiënten hebben moeite met het integreren van ruimtelijk informatie. Objecten worden daarnaast lastiger herkend wanneer de perceptuele input is gelimiteerd of als het object niet de meest opvallende kenmerken heeft

47
Q

Integrative agnosia

A

Patiënten zijn niet in staat om de onderdelen van een object of kenmerken hiervan de integreren tot een geheel. Ze kunnen niet vertellen welke vormen te zien zijn in een afbeelding. Deze vorm van agnosia zit tussen associative en apperceptive in.

BV: Bij een experiment werd gevraagd een afbeelding te tekenen. Iemand zonder deze aandoening zou vorm voor vorm het plaatje na te tekenen. Patiënten met deze aandoening probeerde het hele plaatje in een keer te tekenen.

48
Q

Associative agnosia

A

Patiënten kunnen een object wel ontvangen in het visuele systeem, maar het object niet herkennen of opslaan. Het probleem komt niet voort uit het onvermogen om verschillende delen te integreren of perceptuele limitaties, maar het niet kunnen begrijpen van de betekenis van objecten. Dit is enkel op visueel niveau zo, als er een auditieve beschrijving wordt gegeven kunnen ze dit wel.

BV: Wanneer een even groot plaatje van een muis en een hond worden getoond aan deze mensen, weet de patiënt niet te vertellen welke groter is. Dit komt omdat ze de objecten die worden getoond niet herkennen.

49
Q

Agnosia en hersenhelften

A

Over het algemeen is het zo dat wanneer patiënten schade hebben aan de linkerhersenhelft ze geen functionele connecties kunnen maken tussen twee visuele waarnemingen. Bij schade aan de rechterhersenhelft kunnen ze een object vaak niet herkennen.

50
Q

Category specific deficitis

A

Naast de verschillende vormen van agnosie, kan een patiënt ook agnosie hebben in een specifieke categorie. Bij hersenschade die leidt tot visuele agnosie zijn niet alle verbindingen van semantische informatie kapot gemaakt, een deel blijft intact

51
Q

Prosopagnosie

A

Een vorm van agnosie waarbij er sprake is van een onvermogen om gezichten te herkennen. Vaak zijn deze patiënten ook niet in staat om hun spiegelbeeld en de gezichten van bekende te herkennen. Ze kunnen iemand wel herkennen aan de stem. Dit is voor een deel erfelijk, de rechterhersenhelft is dan aangetast

52
Q

Alexie

A

Het onvermogen om te lezen, terwijl het gezichtsvermogen wel intact is, hierbij is de linkerhersenhelft vaak aangetast. Visuele agnosie kan samengaan met prosopagnosie of alexie, omdat ze gebruik maken van dezelfde systemen

53
Q

Onderzoek naar onderliggend mechanisme gezichtsherkenning

A

Gezichtsherkenning heeft mogelijk een ander onderliggend mechanisme dan objectherkenning. We behandelen gezichten mogelijk anders, omdat ze veel informatie verschaffen. Hiervoor zijn drie criteria gesteld ->

Zijn er bij gezicht perceptie fysiek verschillende mechanisme betrokken?

Zijn de systemen functioneel en operationeel onafhankelijk?

Verwerken de twee systemen informatie op een verschillende manier?

54
Q

Zijn er bij gezicht perceptie fysiek verschillende mechanisme betrokken?

A

Door middel van onderzoek naar patiënten werd ontdekt dat tenminste twee gebieden in de temporale kwab worden geactiveerd bij het zien van gezichten, namelijk de superieure temporale sulcus en de inferotemporale gyrus.

Ook werd er een sterke activatie gevonden in de fusiform gyrus van de temporale kwab -> zo erg dat sommige wetenschappers dit nu de Fusiform Face Area (FFA) noemen. De activatie in de FFA neemt toe naarmate expertise toeneemt.

Parahippocampus Place Area (PPA) -> plaatsherkenning.

Extra Body Area / Fusiform Body Area -> lichaamsherkenning

55
Q

Zijn de systemen functioneel en operationeel onafhankelijk?

A

Het lijkt erop dat gezichtsherkenning functioneel en operationeel onafhankelijke verwerkingssystemen gebruikt ten opzichte van objectherkenning van non-gezichten.

56
Q

Verwerken de twee systemen informatie op een verschillende manier?

A

Uit MRI scans van gezonde individuen is gebleken dat er zeer verschillende patronen van hersenactiviteit optreden tijden woord en gezichtsperceptie. Het lijkt erop dat er twee verschillende systemen zijn, gezichten worden op een meer hollistische manier verwerkt en woorden meer analytisch, ze worden opgedeeld in delen bij verwerking. Objectverwerking zit tussen deze twee methodes in.

57
Q

Hersenhelften bij verwerking van gezichten en objecten

A

Het lijkt erop dat de linkerhersenhelft meer efficiënt is in analytische verwerking en de rechterhersenhelft meer efficiënt is in hollistische verwerking

58
Q
A