Probleem 1: The eye Flashcards

You may prefer our related Brainscape-certified flashcards:
1
Q

Wat is visie?

A

Wanneer zichtbaar licht van objecten worden gereflecteerd in het oog. Komt binnen via de pupil en wordt gefocust door het hoornvlies (cornea) voor 80% en de lens (retina) om scherpe beelden te vormen van de voorwerpen op het netvlies voor 20%.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Twee soorten visuele receptoren

A

Staafjes en kegeltjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat bevatten staafjes en kegeltjes?

A

Licht sensitieve chemicaliën, genaamd visuele pigmenten. Zij reageren op licht en triggeren hiermee elektrische signalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Optische zenuw

A

Deze signalen van staafjes en kegeltjes vloeien door het neurale netwerk van het netvlies en komen bij de optische zenuw -> deze voert signalen door naar de hersenen en hier wordt uiteindelijk een geheel beeld gevormd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Accommodatie

A

Het hoornvlies zit vast op zijn plaats en kan de focus niet aanpassen. De lens hierin tegen kan dit wel door van vorm te veranderen, dit doet hij door spieren die aan de lens vastzitten.Bij een nabij object wordt de lens boller gemaakt en bij een ver object wordt de lens holler gemaakt. Hierdoor valt het focuspunt van de lichtstralen precies op het netvlies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Het nabije punt

A

De afstand waarbij de lens niet meer in staat is om nabije objecten scherp in beeld te brengen. Dit wordt erger naarmate je ouder wordt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Presbyopia

A

Het nabije punt wordt steeds erger, naarmate een persoon ouder wordt, dit
komt omdat de lens minder vervormbaar wordt en de oogspieren zwakker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Verre punt

A

De afstand waarbij een lens niet meer in staat is om objecten van veraf in focus te brengen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Verziend

A

Veraf goed zien en nabij minder, als oplossing krijg je juist bolle lenzen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Bijziend

A

Nabij goed zien en veraf minder, als oplossing krijg je holle lenzen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Strabismus

A

Hierbij werken de ogen niet synchroon, hierdoor kan je minder goed diepte zien, een lui oog hebben of scheel kijken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Astigmatisme

A

Hierbij is de kromming van het hoornvlies niet hetzelfde in alle assen en hierdoor kan er een vervorming van beelden ontstaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Staar

A

Vertroebeling in de ooglens, dit zorgt ervoor dat je zicht minder scherp is en op den duur steeds minder wordt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Gluacoom

A

De druk in het oog is te hoog, waardoor de ganglioncellen worden beschadigd. Het is mogelijk dat het oog hierdoor afsterft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Maculaire degeneratie

A

Dit is een ziekte die kan optreden als je ouder wordt, het is dan lastig om te focussen op een object. Dit wordt veroorzaakt door het verlies van kegeltjes in het centrale deel van het netvlies.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Diabetes

A

Hierdoor kan de bloedtoevoer naar het netvlies worden aangetast en om dit te compenseren worden er nieuwe bloedvaten gevormd. Echter kunnen deze nieuwe bloedvaten het licht blokkeren en voorkomen dat het licht het netvlies bereikt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat voor vorm heeft het menselijk oog?

A

Sferisch van vorm, hierdoor kan hij roteren en bewegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Optische as

A

De denkbeeldige diameter-lijn die door het midden van de lens loopt van voor tot achter het oog.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Sclera

A

Een harde beschermende laag, die bestaat uit het witte van het oog en het transparante hoornvlies.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Choroid

A

Deze bekleedt het interieur van de sclera en bevat bloedvaten die het oog voorzien van zuurstof en voedingsstoffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Netvlies

A

Dit is het meest innerlijke membraan die bestaat uit neuronen inclusief de staafjes en kegeltjes. Beeld komt omgekeerd binnen op het netvlies, boven wordt onder en links wordt rechts.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Het hoornvlies

A

Een transparant membraan aan de voorkant van het oog, licht komt eerst in het oog en gaat door het hoornvlies, die het licht scherp breekt of buigt. Het buigen van het licht speelt een cruciale rol in het proces van licht focussen op het netvlies van het oog.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

De iris

A

Het gekleurde deel van het oog, het is een kleine cirkelvormige spier met een opening in het midden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

De pupil

A

Dit is de opening in het midden van de iris en hierdoor komt licht het oog binnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Pupilreflex

A

Dit is het automatische proces waarbij de iris samentrekt en ontspant om de grootte van de pupil te kunnen controleren als reactie op de relatieve intensiteit van het licht wat het oog binnenkomt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

De lens

A

Een transparante structuur aan de voorkant van het oog dat het passerende licht breekt of buigt zodat het licht op het netvlies valt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

De voorste kamer (anterior)

A

De ruimte tussen het hoornvlies en de iris, gevuld met een waterige vloeistof (aqueos humor)

28
Q

De achterste kamer (posterior)

A

De ruimte tussen de iris en de lens, gevuld met een waterige vloeistof (aqueos humor)

29
Q

De glasvocht kamer (vitreous)

A

Het belangrijkste interieur gedeelte van het oog, gevuld met glasvocht (vitreous humor)

30
Q

Brandpuntafstand

A

Het vermogen van een lens om licht te breken, het is de afstand van de lens tot aan het netvlies, waardoor het beeld van een object scherp is. Bij verre objecten is de brandpuntafstand groot en bij nabije objecten klein

31
Q

Dioptrie

A

De kracht van de lens, de eenheid hiervan is 1/brandpuntafstand in meter -> oftewel hoe groter de sterkte van de lens, hoe korter de brandpuntafstand.

32
Q

Wat zijn de drie belangrijkste lagen van het netvlies?

A

De buitenste nucleaire laag, de binnenste nucleaire laag en de ganglioncellaag

33
Q

Fotoreceptoren

A

Hier vallen de kegeltjes en staafjes onder, ze zetten licht om naar elektrische signalen.

34
Q

Staafjes (rods)

A

De staafjes nemen licht en donker waar, ze hebben een lage drempelwaarde voor licht.

35
Q

Kegeltjes (cones)

A

De kegeltjes nemen kleur waar en zorgen voor details en hoge kwaliteit beeld. Ze hebben een hoge drempelwaarde voor licht.

36
Q

Welke drie soorten kegeltjes zijn er?

A

S-kegeltjes
Meest sensitief voor kleine golflengtes
M-kegeltjes
Meest sensitief voor gemiddelde golflengtes
L-kegeltjes
Meest sensitief voor lange golflengtes

37
Q

Horizontale cellen

A

Deze zitten in de binnenste kernlaag en zorgen voor de overdracht van signalen tussen fotoreceptoren, bipolaire cellen en andere horizontale cellen.

38
Q

Bipolaire cellen

A

Deze zitten in de binnenste kernlaag en ontvangen signalen van horizontale cellen. Vervolgens geven zij deze door aan de amacriene cellen en retinale ganglioncellen.

39
Q

Amacriene cellen

A

Deze ontvangen signalen van de bipolaire cellen en geven dit door aan andere bipolaire cellen en retinale ganglioncellen.

40
Q

Retinale ganglioncellen

A

Deze zitten in de ganglionlaag en ontvangen signalen van amcriene cellen en versturen vervolgens actiepotentialen naar de optische zenuw. De optische zenuw geeft dit door aan de hersenen.

41
Q

Transductie

A

Voordat de hersenen visie kunnen creëren moet het licht dus eerst getransformeerd worden in elektriciteit. De overdracht van informatie van een stimuli naar het zenuwstelsel wordt uitgevoerd door staafjes en kegeltjes.

42
Q

Wat is het hoofdonderdeel voor transductie bij een staafje?

A

Het buitenste deel (outer segment), want hier komt het licht binnen. Dit licht wordt gebruikt om elektriciteit op te wekken. Dit buitenste deel bevat stapels schijven die elke duizenden visuele pigmentmoleculen bevatten

43
Q

Opsin

A

Een lang streng eiwit waar een individueel pigment molecuul uit bestaat

44
Q

Retinal molecuul

A

Elk visueel pigment molecuul bevat slechts een retinal molecuul, deze is cruciaal voor transductie. Het is namelijk erg gevoelig voor licht. Transductie wordt getriggerd wanneer retinal een foton (pakketje) van licht op neemt.

45
Q

Isomerisatie

A

De retinal verandert van vorm zodat het uitsteekt ten opzichte van een opsin. Zorgt ervoor dat licht wordt getransformeerd in elektriciteit.

46
Q

De enzym cascade

A

Verklaring voor Hecht zijn uitspraken. Isomerisatie van een enkel visueel pigment molecuul activeer duizenden chemische reacties en hierdoor ontstaan nog meer chemische reacties

47
Q

De fovea/Gele vlek

A

Een klein gebied in het midden van het netvlies die alleen kegeltjes bevat

Wanneer deze beschadigd raakt, ontstaat er een centrale blinde plek

48
Q

Het perifere netvlies

A

Omvat al het netvlies buiten de fovea om en bevat zowel kegeltjes als staafjes. Er zijn echter vele malen meer staafjes (120 miljoen) dan kegeltjes (6 miljoen).

Wanneer deze beschadigd raakt, ontstaat er een tunnelvisie.

49
Q

De blinde vlek/optic disk

A

Deze bevat geen receptoren, de optische zenuw verlaat op dit punt het oog. Door de afwezigheid van de receptoren wordt dit ook wel de blinde vlek genoemd. We zijn ons vaak niet bewust van deze plek, omdat we er geen aandacht op vestigen en de hersenen deze blinde vlek aanvullen.

50
Q

Duisternis adaptatie

A

Wanneer we ons plotseling in een donkere ruimte bevinden, duurt het even een tijdje voor we goed kunnen zien. Dit komt omdat we onze ogen toenemende mate gevoelig worden voor de duisternis.

51
Q

Wat zijn de twee fases van duisternis adaptatie?

A

Een vroege en rappe fase
Deze treedt op door adaptatie van kegeltjes receptoren

Een late en tragere fase
Deze treedt op door de adaptatie van staafjes receptoren

52
Q

De staaf-kegel breuk

A

De plek in de duisternis adaptatie curve waar de staafjes de overhand krijgen. In het tweede deel van de donkeradaptatie zijn alleen staafjes actief.

53
Q

Visueel pigment regeneratie

A

Het duurt ongeveer 20/30 minuten voor de staafjes om hun maximale gevoeligheid te bereiken, terwijl de kegeltjes slechts 3 tot 4 minuten nodig hebben om dit punt te bereiken.

54
Q

Purkinje shift

A

Hierin zien we dat de staafjes meer gevoelig zijn voor licht met korte golflengtes, terwijl kegeltjes meer gevoelig zijn voor licht met lange golflengtes.

Deze sensitiviteit is echter ook afhankelijk van de adaptie condities de kegeltjes zijn gevoeliger in het licht en de staafjes zijn gevoeliger in de duisternis. Bij duisternis worden daarom voornamelijk de staafjes gebruikt. We zien licht met korte golflengtes beter in de duisternis. De verschuiving bij duisternis van het gebruik van de kegeltjes naar de staafjes, waarbij gevoeligheid voor korte golflengtes wordt verstrekt.

55
Q

Twee verschillen in perceptie door staafjes en kegeltjes

A

De staafjes resulteren in een hogere sensitiviteit dan de kegeltjes

De kegeltjes resulteren in beter gedetailleerde visie dan de staafjes

56
Q

Het receptive field van een neuron

A

Het gebied op de receptoren die de vuursnelheid van het neuron beïnvloedt

57
Q

Center-surround receptive field

A

Bestaat uit een middengebied dat op de ene manier reageert en een surround-gebied dat op de tegenovergestelde manier reageert.

58
Q

Excitarory-center-surround receptive field

A

Specifiek receptieve veld bij Center-surround receptive field

59
Q

Inhibitory-center-excitatory-surround receptieve field

A

Vermindert het stimuleren van het centrum het vuren en vergroot het stimuleren van de omgeving het vuren.

60
Q

Center-surround antagonism

A

Het centrum en de omgeving reageren op een tegenovergestelde manier, een kleine piek wordt aangeboden in het excitatory centrum van het receptieve veld en veroorzaakt een kleine toename in de snelheid van het afvuren van de zenuwen.

61
Q

Laterale inhibitie

A

Vorm van inhibitie die wordt overgedragen over het netvlies. Het verhindert de verspreiding van actiepotentialen van geëxciteerde neuronen naar naburige neuronen in de laterale richting. Het vermogen van een gestimuleerde neuron om activiteit van andere neuronen te remmen, hierdoor kunnen we contrasten zien. De omgeving heeft veel invloed op hoe je dingen ziet.

62
Q

Het Hermann-raster

A

Kan verklaard worden door laterale inhibitie. In dit raster zie je grijze vlekken op de kruispunten tussen een cluster zwarte vierkantjes, dit komt doordat receptor B,C,D en E een laterale, remmende werking hebben op receptor A.

63
Q

Mach bands

A

Kan verklaard worden door laterale inhibitie. Hierbij zien we de grenzen tussen licht en donker sterker, er is meer contrast. Mensen zien vaak een lichte band daar waar het overgaat van licht naar donker en een donkere band waar het overgaat van donker naar licht.

64
Q

Gelijktijdig contrast

A

Kan verklaard worden door laterale inhibitie. Dit treedt op wanneer onze waarneming van de helderheid of kleur van een gebied wordt beïnvloed door de aanwezigheid van een aangrenzend of omringend gebied. Dit noemen we ook wel het kern omringend receptief veld.

65
Q

White’s illusie

A

Kan niet verklaard worden door laterale inhibitie. Rechthoek A en B lijken verschillende tinten grijs, maar dat is niet zo.

Een oplossing hiervoor is belongingness ->de uitstraling van een oppervlak wordt beïnvloed door de gebieden er omheen waar de oppervlakte bij hoort. Volgens deze overtuiging hoort rechthoek A bij de lichte achtergrond, want daar rust die op, en hoort rechthoek B bij de donkere achtergrond, want daar rust die op.