Probleem 3.2: Color perception Flashcards

You may prefer our related Brainscape-certified flashcards:
1
Q

Elektromagnetische spectrum

A

Golflengtes tussen de 400 en 700 nanometer. De kleur die we zien is gecorreleerd met golflengtes van lichtstralen die het object weerkaatst. De kleur wordt uiteindelijk bepaald door de combinatie golflengtes die het oog bereiken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Kleurperceptie

A

Het resultaat van de interactie tussen fysieke stimuli en het zenuwstelsel. Hoe meer licht wordt geabsorbeerd, hoe donkerder de oppervlakte van een object lijkt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Drie stappen bij kleurperceptie

A

Kleur-detectie

Kleur-discriminatie

Kleurweergave

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Kleur detectie

A

Als eerst moeten de golflengtes gedetecteerd worden en dit gebeurt door de kegeltjes. Er zijn drie type kegeltjes receptoren, deze verschillen in hun sensitiviteit voor licht van verschillende golflengtes.

S-kegeltjes
short-golflengte kegeltjes, hebben een piek bij 420 nm, blauw

M-kegeltjes
medium-golflengte kegeltjes, hebben een piek bij 535 nm, groen

L-kegeltjes
lange-golflengte kegeltjes, hebben een piek bij 565 nm, rood

De spectrale sensitiviteiten van deze kegeltjes zijn overlappend en de combinatie van deze kegeltjes geeft ons het vermogen om golflengtes tussen de 400 en 700 nm waar te kunnen nemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Kleur discriminatie

A

We moeten in staat zijn om kleuren van elkaar te kunnen onderscheiden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Spectrale sensitiviteit

A

De mate waarin de fotoreceptor reageert op bepaalde golflengtes. Hiermee kan detectie worden verklaard, maar niet discriminatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Het principe van univariantie

A

Je ziet dat de fotoreceptor hetzelfde reageert op golflengtes van 450 en 626 nm als de lichtintensiteit gelijk is. Dit verklaart ook het gebrek aan kleurperceptie in het donker. In het donker zijn namelijk enkel staafjes actief en die hebben allemaal dezelfde spectrale sensitiviteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

De trichomatische oplossing voor kleurperceptie

A

We kunnen verschillen in golflengtes onderscheiden door het feit dat we meerdere typen kegeltjes receptoren hebben. Een enkele golflengte zal immers andere reacties opwekken in de verschillende type receptoren. Een kleur kan hierom omschreven worden als een drietal cijfers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Metameren

A

Combinaties van golflengtes die als identiek worden gezien, ondanks fysieke verschillen. Metameren kunnen we niet van elkaar onderscheiden of discrimineren, omdat het drietal cijfers (de drie kegeltjes) te veel overeenkomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Additief kleurenmengsel

A

Licht wordt met verschillende golflengtes gemengd. Wanneer licht A en licht B beiden van een oppervlak naar het oog worden gereflecteerd, worden de effecten van twee lichten bij elkaar opgeteld om samen een perceptie te vormen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Subtractief kleurenmengsel

A

Verschillende pigmenten worden gemengd. Wanneer pigment A en pigment B worden gemengd, zal een deel van het licht worden geabsorbeerd door A en een deel door B. het overgebleven deel va het spectrum wordt gereflecteerd en draagt bij aan de perceptie van kleur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Het zenuwstelsel bij kleurperceptie

A

M-kegeltjes en L-kegeltjes liggen heel dicht bij elkaar op het spectrale sensitiviteit spectrum, hierdoor is het verschil in reactie tussen twee kegeltjes interessant voor kleuronderscheid. Het zenuwstelsel berekent verschilscores (L-M, L+M – S), door te kijken naar deze scores kan er nuttige informatie worden doorgegeven aan de hersenen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Melanopsine

A

Fotopigment dat wordt gevonden in een bepaald type ganglioncellen in het netvlies. Het ontvangt informatie van staafjes en kegeltjes, maar kan ook licht via een melanopsine-gebaseerd systeem detecteren, wanneer normale fotoreceptoren afwezig zijn. Hierdoor heb je ook een interne klok zonder cues van licht van buitenaf.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Kleurweergave

A

We willen waargenomen kleuren toewijzen aan lichten en oppervlakken in de wereld. Ook willen we dat die waargenomen kleuren passen bij het object en niet heel erg veranderen wanneer de visuele omstandigheden veranderen. Kleuren kunnen worden omschreven door drie getallen, een voor elk van de reacties van de drie verschillende kegeltjes. Als twee voorwerpen dezelfde set aan reacties produceren in de kegeltjes, zijn het metameren en hebben ze een identieke kleur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

De tegengestelde kleur theorie (Hering)

A

Stelt dat kleurperceptie is gebaseerd op de output van drie verschillende mechanismen. Deze outputs volgen ieder uit een competitie tussen twee tegengestelde kleuren (rood-groen, blauw-geel, zwart-wit).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Tint opheffing/annulering (Hurvich en Jameson)

A

De perceptie van een kleur annuleren door licht toe te voegen van de tegengestelde kleur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Unieke tinten

A

Wanneer kleuren slechts kunnen worden omschreven door een enkele term

18
Q

Kleur composities

A

Alle andere kleuren die geen unieke tinten zijn

19
Q

Enkele tegenstander cellen (LGN)

A

Het centrale deel wordt gestimuleerd en de omgeving wordt geremd.

20
Q

Dubbele tegenstander cellen

A

Een type kegeltjes wordt gestimuleerd in het centrale deel en wordt geremd in de omgeving. Dit soort cellen geven informatie over kleurovergangen.

21
Q

Hersengebieden bij kleurperceptie

A

We weten ook niet precies welke hersengebieden gespecialiseerd zijn in kleurperceptie, maar gebied V4 lijkt een grote rol te spelen.

22
Q

Qualia

A

De term die we gebruiken om te verwijzen naar subjectieve aspecten van ervaringen, zoals kleurperceptie.

23
Q

Kleurenblindheid

A

Het niet kunnen zien van kleuren en wordt meestal veroorzaakt door aangeboren afwezigheid of afwijking van een kegel-type, dit is meestal L of M. Mannen zijn vaker kleurenblind (8%) dan vrouwen (0.5%). De meeste kleurenblinden zijn niet blind voor verschillen in golflengte, ze zien namelijk wel dat er kleurverschil is. Vaak hebben ze een tweedimensionale in plaats van driedimensionale kleurenruimte, vanwege de afwijkende kegel.

24
Q

Deuteranopie (dichromaat)

A

Individu met kleurenblindheid door absentie van M-kegeltjes

25
Q

Protanopie (dichromaat)

A

Individu met kleurenblindheid door absentie van L-kegeltjes

26
Q

Tritanopie (dichromaat)

A

Individu met kleurenblindheid door absentie van S-kegeltjes

27
Q

Kegeltjes monochromaat

A

Individu met slechts één type kegeltjes, deze mensen zien enkel grijstinten

28
Q

Staafjes monochromaat

A

Individu zonder kegeltjes, deze mensen zien enkel grijstinten en zijn hiernaast visueel ook erg beperkt in helder licht, omdat ze alleen staafjes hebben en die functioneren enkel goed in dimlicht.

29
Q

Achromatopsie

A

Tumoren in delen van de visuele cortex, hierdoor kan onder andere kleurenblindheid, anomie en agnosie ontstaan.

30
Q

Anomie

A

Een onvermogen om objecten te benoemen ontstaan.

31
Q

Agnosie

A

Een onvermogen om objecten te herkennen

32
Q

Kleurcontrast

A

Een kleurperceptie effect waarin de kleur van een regio de kleur van de tegengestelde kleur induceert in een naburige regio. Het onderscheid tussen twee kleuren wordt hierdoor helderder.

33
Q

Kleur assimilatie

A

Een kleurperceptie effect waarin twee kleuren in elkaar uitlopen, beide kleuren nemen wat van de kleur van de ander over en hierdoor wordt het onderscheid minder helder.

34
Q

Niet-verwante kleur

A

Een kleur die in isolatie kan worden ervaren

35
Q

Verwante kleur

A

Een kleur die enkel in relatie tot andere kleuren kan worden gezien

36
Q

Een aanpassende stimulus

A

Een temporale invloed die het uiterlijk van een kleur kan beïnvloeden. Een stimulus waarbij de verwijdering daarvan een verandering veroorzaakt in visuele waarneming of gevoeligheid

37
Q

Een neutraal punt

A

Een temporale invloed die het uiterlijk van een kleur kan beïnvloeden. Het punt waar een tegengesteld kleur mechanisme geen signaal genereert.

BV: Bij rood-groen mechanismen lijkt een stimulus kleurloos wanneer het in het neutrale punt zit. Bij zwart-wit mechanismen is dit niet zo, want deze hebben geen neutraal punt.

38
Q

Een negatief beeld

A

Een temporale invloed die het uiterlijk van een kleur kan beïnvloeden. Wanneer je een paar seconden naar een gekleurd gebied kijkt en daarna naar een kleurloos gebied, zie je tijdelijk de tegengestelde kleur van de origineel waargenomen kleur.

39
Q

Achromatisch gebied

A

Een gebied zonder kleur

40
Q

Het visuele systeem bij kleurperceptie

A

Het visuele systeem probeert de eigenschappen van oppervlakken in de wereld gescheiden te houden van de eigenschappen van de lichtbronnen, maar deze informatie wordt alsnog gecombineerd bij de input van de ogen. Mechanismen van kleur constantheid gebruiken impliciete kennis over de wereld om te corrigeren voor de invloed van deze verschillende lichtbronnen.

41
Q

Het nut van kleurperceptie

A

Kleur is geen absolute vereiste voor overleving, maar het heeft nut voor minimaal twee gedragingen, namelijk eten en seks. In beide gevallen heeft het betrekking op visuele zoektaken.

42
Q
A