Probleem 2: Connections Flashcards
Wat gebeurd er wanneer licht binnenkomt op de lens van het oog?
Wanneer licht binnenkomt via de lens van het oog, wordt het beeld op zijn kop geprojecteerd op het netvlies. De diepste laag van het netvlies bestaat uit fotoreceptoren, staafjes en kegeltjes, die ieder licht sensitieve moleculen bevatten. Fotoreceptoren zorgen ervoor dat licht wordt vertaald in een neuraal signaal dat de hersenen kunnen interpreteren.
Optische zenuw
Axonen van de ganglioncellen vormen een bundel en deze geeft visuele informatie door aan het centrale zenuwstelsel.
Twee delen van de optische zenuw
De temporale/laterale tak loopt door langs dezelfde kant (ipsilateraal)
De nasale/mediale tak kruist naar de andere kant (contralateraal)
Optisch chiasme
De plek waar de twee optische zenuwen elkaar kruisen
Laterale geniculaire nucleus (LGN)
Eenmaal in de hersenen verdeelt elke oogzenuw zich over paden die verschillen met betrekking tot waar ze eindigen in de cortex. Het overgrote deel van de axonen, 90%, gaat naar de laterale geniculaire nucleus (LGN) en die bevindt zich in de thalamus. Het reguleert niet enkel informatie die er doorheen vloeit maar organiseert dit ook. Het is een bilaterale structuur en dit betekent dat er zowel een LGN in de linker- als rechterhersenhelft zit. Beide bestaan uit 6 lagen, laag 2,3 en 5 ontvangen signalen van het ipsalaterale oog (dezelfde zijde). Laag 1,4 en 6 ontvangen signalen van het contralaterale oog (tegengestelde zijde). De signalen van ieder oog worden gesorteerd in verschillende lagen en hierdoor blijft de informatie gescheiden.
3 lagen van de LGN
Magnocellulaire laag
Dit zijn de onderste twee lagen en hierin liggen de grotere neuronen. Deze zijn belangrijk voor het detecteren van bewegingen in het visuele veld.
Parvocellulaire laag
Dit zijn lagen 3 tot en met 6 en deze zijn essentieel voor het zien en herkennen van vormen.
Konio-cellulaire laag
Dit ligt tussen de grotere 6 lagen en deze zijn belangrijk voor het detecteren van kleuren.
Pulvinaire nucleus en Superieure colliculus ontvangen….
De overige 10% van de axonen en spelen een belangrijke rol bij visuele aandacht.
Geniculocorticale route
De uiteindelijke projectie naar de visuele cortex loopt via deze route.
Simpele corticale cellen
Deze cellen zijn het meest actief bij een verticale staaf, omdat dan alleen het stimulerende gedeelte van de simpele corticale cellen worden geprikkeld. En reageren op kleine lichtvlekjes of stationaire stimuli.
Complexe corticale cellen
Ze reageren, net als simpele coticale cellen, het beste op staven van een bepaalde oriëntatie. In tegenstelling tot eenvoudige cellen, die reageren op kleine lichtvlekjes of stationaire stimuli, reageren de meeste complexe cellen enkel wanneer een correct georiënteerde lichtbalk beweegt over het hele receptieve veld. Verder reageren veel complexe cellen het beste op een bepaalde bewegingsrichting.
Eind-stop cellen
Vuren bij bewegende lijnen met een specifieke lengte of hoek, wanneer een lijn te kort of lang is zal de cel niet vuren
Eigenschap detectoren
Verzamelnaam voor eenvoudige, complexe en eind-stop cellen, ze kunnen ieder specifieke eigenschappen van een object detecteren.
Selectieve adaptatie.
Wanneer we een stimulus met een specifieke eigenschap zien, dan vuren neuronen af die op die eigenschap zijn afgestemd. Een manier om de link tussen het vuren van neuronen en perceptie vast te stellen is door selectieve adaptatie. Het idee hierachter is dat wanneer deze neuronen lang genoeg vuren, ze vermoeid raken of adapteren. De gevolgen hiervan zijn dat het tempo waarmee het neuron vuurt afneemt en het neuron vuurt minder wanneer de stimulus onmiddellijk weer wordt gepresenteerd.
Basisassumptie achter selectieve adaptatie….
Wanneer deze adaptieve neuronen iets te maken hebben met perceptie, dan reageren de neuronen op de verticale lijn minder sensitief voor verticale strepen, maar niet voor andere oriëntaties.
Twee onderdelen bij selectie adaptatie experimenten
Grating stimuli
Stimuli met afwisselende stroken of staven
Contrast threshold
Het verschil in intensiteit/contrast waarbij de stroken nog net van elkaar kunnen worden onderscheden.
Eerst wordt de contrast threshold gemeten en vervolgens moet een deelnemer zich focussen op een hoog contrast adaptieve stimulus voor ongeveer twee minuten. De contrast threshold wordt opnieuw gemeten met verschillende oriëntaties
Resultaat selectieve adaptatie
Na de test blijkt het voor de proefpersoon lastiger te zijn om balken te onderscheiden waarbij de lijnen verticaal stonden. Het contrast van de verticale balken moest hoog zijn om het contrast waar te nemen als de balken precies verticaal stonden. Wanneer de balken gingen draaien en van 0 graden afgingen, wisten de deelnemers bij een lager contrast dit al waar te nemen. De adaptatie had dus enkel plaatsgevonden bij een specifieke hoek en dit ondersteunt het bewijs voor eigenschap detectoren.
Selectieve opvoeding experimenten
Een andere manier om aan te tonen dat eigenschap detectoren zijn betrokken bij perceptie, hierbij is het idee dat wanneer een dier is opgevoed in een omgeving die een bepaald soort stimuli bevat, de neuronen die reageren op die stimuli meer prevalent zullen worden.
Neurale of ervaringsafhankelijke plasticiteit
Het idee dat respons eigenschappen kunnen worden gevormd door perceptuele ervaring, bij selectieve opvoeding experimenten dus dat dieren die enkel blootgesteld zijn aan verticale lijnen ook enkel verticale lijnen kunnen waarnemen.