Probleem 2: Who would you hire Flashcards

1
Q

wat is het doel van Cote & Miners in hun artikel over E.I, CI.I en job performance?

A

Introduceren van een compenserend model. E.I zou C.I compenseren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat stelt het compenserende model (Cote & Miners)

A

wanneer er gebrek is aan 1 vaardigheid, kan dit gecompenseerd worden door E.I.

Model stelt dat cognitieve intelligentie (C.I) de associatie tussen E.I en werkprestaties modereert –> de associatie wordt positiever naarmate C.I afneemt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke 4 vaardigheden kent E.I (wordt benoemd in vrijwel alle artikelen)

A
  • Emoties waarnemen
  • Emoties gebruiken om prestatie te faciliteren
  • Emoties en emotionele kennis begrijpen
  • Emoties reguleren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Volgens Cote & Miners kan E.I gezien worden als een vorm van intelligentie. Waarom ? (2 redenen)

A
  1. Definitie van E.I komt overeen met bestaande definities over Intelligentie.
  2. E.I voldoet aan de criteria van intelligentie:
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Cote & Miners stellen dat E.I een vorm van intelligentie is. Als tweede reden geven ze dat E.I voldoet aan de criteria van intelligentie. Welke criteria benoemen ze?

A

Conceptuele criteria
Correlationele criteria
Ontwikkelingscriteria

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat wordt bedoelt met de conceptuele criteria van intelligentie vs. E.I (Cote & Miners)

A

Construct van intelligentie moet vermogens weerspiegelen (wat iemand kan) en niet persoonlijkheidskenmerken (hoe iemand zich gedraagt)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat wordt bedoelt met de correlationele criteria van intelligentie vs. E.I (Cote & Miners)

A

construct met correleren met en anders zijn dan andere vormen van intelligentie. E.I correleert met C.I, maar heeft geen volledige overlap, het is dus wel degelijk anders

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat wordt bedoelt met de ontwikkelings criteria van intelligentie vs. E.I (Cote & Miners)

A

Construct moet de potentie hebben om te verbeteren over tijd. Dit is het geval bij E.I, aangezien het geleerd kan worden –> oudere mensen scoren vaak hoger.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wordt de eerste hypothese van Cote & Miner : ‘‘1. De associatie tussen E.I en taakprestatie wordt sterker wanneer C.I afneemt.’’ ondersteund door de resultaten? leg uit

A

De eerste hypothese wordt volledig ondersteund. Resultaten laten zien dat invloed van E.I op taskperformance hoger wordt als C.I lager is. Er is een interactie-effect aanwezig.

E.I kan hoge werkprestaties verklaren wanneer C.I laag is. Wanneer C.I hoog is kan E.I geen hoge werkprestaties verklaren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wordt de tweede hypothese van Cote & Miner: ‘‘2. De associatie tussen E.I en OCB wordt sterker wanneer C.I afneemt.’’ ondersteund door de resultaten? leg uit.

Let op: er wordt onderscheid gemaakt tussen 2 vormen van OCB

A

Hypothese 2 wordt deels ondersteund. Hypothese stelt dat associatie tussen E.I en OCB sterker wordt als de C.I lager is (er wordt onderscheid gemaakt tussen OCBO en OCBI). De relatie wordt alleen gevonden voor OCBO, niet voor OCBI.
Er is een interactie-effect tussen E.I en C.I op OCBO, maar NIET voor OCBI.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Kan het compenserende model altijd de relatie tussen hoge OCB en lage C.I verklaren? (Cote & Miner)

A

Nee, het model kan dit WEL verklaren bij OCBO. Maar het compenserende model verklaard dit niet voor OCBI, aangezien hier geen interactie-effect gevonden wordt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Kunnen de resultaten van het onderzoek van Cote & Miner verklaard worden door impression management ?

A

Nee, er werd in het onderzoek gecontroleerd voor deze variabelen door middel van het leader-member exchange. Er werd geen significant resultaat gevonden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat waren de speculaties van Cote & Miner over het feit dat de resultaten wel gevonden werden voor OCBO, maar niet voor OCBI?

A

wordt mogelijk verklaard omdat OCBI minder focus legt op taakprestatie, meer op het helpen van anderen. Er Wordt geïmpliceerd dat OCBI wellicht meer persoonlijkheid is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn de resultaten over de relatie tussen persoonlijkheid en werkprestatie gevonden in het onderzoek van Cote & Miner?

A

EI en cognitieve intelligentie waren allebei positief gecorreleerd met baanprestatie.

Agreeableness en extraversie waren positief gecorreleerd met taakprestatie en OCB, en openheid voor ervaring was positief gecorreleerd met OCB

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is het doel van het onderzoek van Schmidt en Hunter – General Mental Ability in the World of Work: Occupational Attainment and Job Performance?

A

Ze gingen kijken of GMA een voorspeller is van beroepsniveau en werkprestatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is de relatie tussen beroepsniveau en GMA? (schmidt en Hunter)

A

Cross-sectionele studies:
Onderzoek onder USA militairen uit 2e wereldoorlog laten zien dat GMA toeneemt naarmate beroepsniveau toeneemt. Laat ook zien dat iemand met lage GMA vaak niet op een hoog beroepsniveau zit.

Longitudinale studies:
Kan causaal verband tussen GMA en beroepsniveau verklaren. Ook dit onderzoek laat zien dat mensen met hoge GMA op meetmoment 1, op meetmoment 2 wss een hoger beroepsniveau bereiken over tijd.

Ook laat longitudinaal onderzoek zien dat GMA gecorreleerd is aan inkomen = hoog GMA  hoger inkomen ( ook onderzocht bij vol biologische broers). GMA kan niet voorspellen welk type beroep iemand zal uitvoeren, het kan wel voorspellen op welk niveau hij het gekozen beroep zal uitvoeren.

Conclusie: Hoge GMA is vaak hoger beroepsniveau

17
Q

benoem de 3 variabele die beroepsprestatie beïnvloeden (schmidt en hunter):

A
  1. specifieke cognitieve vaardigheden
  2. werkervaring
  3. persoonlijkheid
18
Q

Leg de ‘‘specific aptitude theory’’ uit en leg uit hoe deze ondersteund/ontkracht werd (schmidt en Hunter)

A

Theorie die stelt dat werkprestaties worden beïnvloed door specifieke aanleg/bekwaamheid.

Theorie wordt ontkracht: onderzoek laat zien dat deze bekwaamheid/aanleg wordt verklaard door GMA.

19
Q

Leg uit hoe baanervaring de werkprestaties beïnvloed? Leg ook uit hoe GMA in verband staat met deze relatie. (Schmidt en Hunter)

A

Werkervaring = langer gewerkt = meer kennis = hogere prestaties.

Ze zeggen dat meer ervaring zorgt voor betere prestaties, maar deze relatie neemt af over tijd. Dit komt omdat je op een gegeven moment piek bereikt en niet heel veel beter meer wordt.

GMA is hier van belang omdat mensen met hoge GMA vaak sneller baankennis opdoen, wat resulteert in hogere prestaties

20
Q

Ackerman maakte onderscheid tussen 2 soorten taken: Consistente en inconsistente taken.

Leg de relatie tussen GMA en deze 2 soorten taken uit.

(Schmidt en Hunter)

A

Consistente taken (eenvoudig) hebben lage correlatie met GMA. Taken worden geautomatiseerd naarmate iemand meer ervaring heeft.

Inconsistente taken (complex) hebben een hoge correlatie met GMA. Taken worden niet geautomatiseerd en blijven gecontroleerde informatieverwerking vereisen

21
Q

leg uit hoe GMA en baanervaring de baanprestaties beïnvloeden over tijd (Schmidt en Hunter)

A

langer werken = meer ervaring. Naarmate iemand meer ervaring krijgt, neemt de incrementele validiteit van baanervaring op baanprestatie af.

Echter, de validiteit van GMA op baanprestaties blijft consistent/wordt hoger naarmate tijd vordert.

22
Q

welke Big Five persoonlijkheidskenmerk is de beste voorspeller van baanprestatie (Schmidt en Hunter)

A

Conscientiousness

23
Q

Waarom is GMA zo belangrijk voor werkprestaties ? (Schmidt en Hunter)

A

De belangrijkste reden voor de grote impact van GMA ligt in: het verwerven van ‘’Job Knowledge’’
Mensen met hoge GMA verwerven sneller en meer baankennis –> meer baankennis —> hogere prestaties.

24
Q

Wat is het doel van de meta-analyse van O’Boyle et al ?

A

Onderzoeken of E.I unieke variantie verklaard in het voorspellen van werkprestaties, bovenop Big Five persoonlijkheidskenmerken en C.I.

25
Q

O’boyle et al benoemde 3 stromingen van E.I - onderzoek. Leg stroming 1 uit

A

Binnen stroming 1 werd E.I gezien als een vaardigheid. Dit werd getest door middel van objectieve testen binnen de 4 vaardigheden (waarnemen/identificeren, gebruiken, begrijpen en reguleren/beheersen)

26
Q

O’boyle et al benoemde 3 stromingen van E.I - onderzoek. Leg stroming 2 uit

A

Binnen stroming 2 werd E.I gezien als waarneembaar en interpreteerbaar (subjectiever). Het werd dus gemeten door middel van peerrapportages en zelfrapportages.

Deze vragenlijsten waren wel gebaseerd op de 4 vaardigheden van E.I (waarnemen/identificeren, gebruiken, begrijpen en reguleren/beheersen)

27
Q

O’boyle et al benoemde 3 stromingen van E.I - onderzoek. Leg stroming 3 uit

A

Binnen stroming 3 werd E.I gemeten met een bredere definitie. Het werd bijvoorbeeld ook deels gezien als een persoonlijkheid en daarom werden persoonlijkheidskenmerken meegenomen in het meetinstrument binnen stroming 3.

28
Q

Boyle et al stellen in hun eerste hypothese dan 1) alle 3 de stromingen SAMEN positief + significant gecorreleerd zijn met baanprestatie & 2) dat alle 3 de stromingen INDIVIDUEEL positief + significant gecorreleerd zijn met baanprestatie. Worden deze hypotheses ondersteund?

A
  • Hypothese 1.1 wordt ondersteund. Alle 3 de stromingen samen zijn significant + positief gecorreleerd aan baanprestaties
  • Hypothese 1.2 wordt ondersteund. Alle 3 de stromingen INDIVIDUEEL zijn significant + positief gecorreleerd aan baanprestaties (ze verschillen niet veel tussen elkaar).

Antwoord: JA

29
Q

Boyle et al. stellen in hun tweede hypothese: ‘‘E.I is positief gecorreleerd aan extraversie, openheid, agreeableness, conscientiousness en C.I, & negatief gecorreleerd met neuroticisme’’. Klopt dit?

+
Welke stroming heeft de sterkste relatie met persoonlijkheid?

A

Hypothese 2 wordt ondersteund. Alle 3 de stromingen zijn positief gecorreleerd aan extraversie, openheid, vriendelijkheid en conscientiousness & negatief aan neuroticisme.

Stroming 3 heeft de sterkste correlaties met persoonlijkheid (wat te verwachten was aangezien stroming 3 naar E.I ook persoonlijkheidskenmerken meet).

30
Q

Boyle et al. stellen dat:
‘‘3.1Stroming 1-metingen van E.I zijn sterker gecorreleerd aan C.I dan stromingen 2 & 3.
3.2 Stroming 1-metingen laten de laagste relaties zien met persoonlijkheidsmetingen, daarna stroming 2-metingen en stroming 3-metingen de hoogste ‘’ klopt dit?

A
  • Hypothese 3.1 wordt ondersteund. Stroming 1 heeft de sterkte correlatie met C.I & de zwakste met persoonlijkheid.
  • Hypothese 3.2 wordt ondersteund. Stroming 3 heeft de sterkte correlatie met persoonlijkheid. Stroming 1 focust zich namelijk op objectieve vaardigheden, stroming 2 op subjectieve vaardigheden en stroming 3 meet ook deels persoonlijkheid.
31
Q

Boyle et al. stellen dat: ‘‘Als Big Five en C.I meegenomen worden in de metingen, vertoont elke stroming incrementele validiteit en belang in het voorspellen van werkprestatie. ‘’ Klopt dit?

A

Hypothese 4 wordt ondersteund. Vooral stroming 2 + 3 leveren incrementele validiteit toe bij het voorspellen van werkprestaties boven op gebruik van Big Five & C.I.

  • Stroming 1 voegt 0.4% verklaarde variantie toe (niet significant)
  • Stroming 2 voegt 5.2% verklaarde variantie toe (significant)
  • Stroming 3 voegt 6.8% verklaarde variantie toe (significant)
32
Q

Wat zijn enkele beperkingen in de meta-analyse van O’boyle et al.?

A
  • Er is maar een beperkt aantal moderatoren meegenomen in de analyse. Er moet meer gefocust worden op contextuele factoren.
  • Nu wordt enkel gekeken naar “werkprestatie”; baanprestatie omvat meer dan alleen dat. Gedrag dat de organisatie helpt en counterproductive behavior hoort er ook bij
  • Range restriction
33
Q

Wat is het doel van het onderzoek van Kerr et al. –> ‘‘Emotional intelligence and leadership effectiveness’’

A

In deze studie wordt gekeken naar de relatie tussen E.I van leiders en de beoordeling die ze krijgen van hun werknemers op hun effectiviteit als leider.

34
Q

Wat is de definitie van Leiderschap volgens het artikel van Kerr et al ?

A

Een proces van sociale interactie waarbij het vermogen van de leider om het gedrag van de volgers te beïnvloeden, sterke invloed heeft op de prestatie-uitkomsten. Het is een intrinsiek, emotioneel proces, waarbij leiders de emotionele toestanden van hun volgers herkennen, emoties proberen op te roepen en vervolgens deze proberen te beheren.

35
Q

Tijdens het meten van E.I in het onderzoek van Kerr et al. werd E.I onderverdeeld in 2 takken. Benoem deze en leg ze uit

A

o Ervarende emotionele intelligentie (EEI): Het vermogen om emoties te ervaren (optelsom van identificeren + gebruiken )

o Redenerende emotionele intelligentie (REI): Het vermogen om strategieën over emoties te ontwikkelen (optelsom van begrijpen/reguleren )

36
Q

Wat zijn de resultaten met betrekking tot Redenerend Emotionele intelligentie en effectiviteit van leiderschap in Kerr et al?

A

Waren niet significant gecorreleerd. REI heeft dus een minder grote invloed dan werd gedacht.

37
Q

Wat zijn de resultaten met betrekking tot Ervarende Emotionele intelligentie en effectiviteit van leiderschap in Kerr et al?

A

Resultaten laten zien dat “emoties waarnemen” (1) en “emoties gebruiken”(2) = EEI, significant + positief gecorreleerd zijn met de beoordeling van hun werknemers over de effectiviteit van hun leidinggevende.