probleem 1: dual-store model of memory Flashcards

1
Q

Geheugen

A

soms wordt dit gebruikt om te verwijzen naar een proces dat informatie opslaat voor een bepaalde periode. Dan is het bijna een synoniem voor ‘leren’, maar dan met meer nadruk op het vermogen om de informatie later terug te halen. Maar het kan ook gebruikt worden om te verwijzen naar een bepaald deel van het menselijk geheugensysteem waar de verworven informatie is opgeslagen (zoals werkgeheugen of langetermijngeheugen).  Plek voor je herinneringen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Opslag:

A

het proces van nieuwe informatie in het geheugen opslaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Encoding

A

het vervormen van informatie zodat de informatie makkelijker wordt opgeslagen, dit kan verschillende vormen aannemen:
o Vorm veranderen. BV: de code van een combinatieslot is 15-12-99, ik leerde de eerste twee getallen (15 en 12) als de dag en maand van mijn verjaardag. Numerieke informatie is veranderd in een verbale vorm.
o Nieuwe informatie toevoegen. BV: nieuwe info linken aan bestaande kennis.
o Nieuwe informatie vereenvoudigen. BV: je kunt je wellicht herinneren dat ik mijn verjaardag heb vermeld, maar je herinnert de échte datum niet. Moeilijke info  makkelijker maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Ophalen (retrieval)

A

het proces waarbij mensen informatie ‘vinden’ die ze voorgaand hebben opgeslagen. BV: ik hoop dat je midden-december kan ophalen/herinneren dat ik jarig ben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Dual-store model of memory

A

Psycholoog William James (1890)  3 componenten van herinnering: after-image, primaire memory en secundaire memory.
 Psychologen Atkinson en Shiffrin gingen hier mee door: dual-store model.
 Nadruk: werkgeheugen en langetermijngeheugen zijn aparte geheugens. Er zijn 3 componenten: sensorisch register, werkgeheugen en langetermijngeheugen. Deze zijn niet 3 aparte plekken, maar 3 verschillende soorten processen.
 Er wordt gekeken naar verschillende controleprocessen, dat zijn cognitieve processen die het functioneren van het geheugen beïnvloeden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Sensorisch register

A

 Alle signalen en input van buitenaf komt hier terecht → info komt binnen, maar is nog niet verwerkt. Het houdt de inkomende informatie lang genoeg vast om voorlopige cognitieve verwerking te ondergaan. VB: je bent aan het dagdromen in de klas en ineens krijg je de beurt, dan kan je vaak alleen de laatste paar woorden nog herinneringen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Kenmerken sensorisch register

A

Kenmerken
Capaciteit: groot, veel info kan binnenkomen.
Vormen van opslag: info vasthouden, geen encoding. Visuele info wordt visueel opgeslagen, auditieve info wordt auditief opgeslagen (opgeslagen in de vorm hoe het binnenkomt) nieuwe info overschrijft oude info.
Duur: info blijft voor korte duur in sensorisch register. Meestal paar seconde, dan gaat het door naar het werkgeheugen. Het verschilt per soort info auditief soms langer, dan visueel.
Verklaring waarom info niet lang blijft hangen:
- Interference: nieuwe info overschrijft oude info. Info komt op zelfde plaats binnen als dat het verwerkt wordt, daarna gaat belangrijke info (meteen) naar werkgeheugen en overige info wordt weggegooid.
- Audio: bij ambiguïteit van zin, eerste paar woorden nog nodig voor begrijpen zin, vb: I scream for ice cream.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Van sensory register naar working memory –> aandacht

A
  • Aandacht → belangrijk, zo kan het goed opgeslagen worden
    VB: passief/actief luisteren
    Factoren:
  • Beweging: valt sneller op
  • Grootte: groter iets valt meer op
  • Intensiteit: bijvoorbeeld heel fel, hard geluid
  • Nieuwigheid: nieuwe info die je nog niet kent/ongebruikelijk is
  • Incongruentie: niet logisch in context
  • Social cues: je volgt anderen, iedereen kijkt ergens naar  zelf ook kijken.
  • Emotie: intentie/ emotie-geladen woorden
     Zorgen voor aandacht, maar niet voor lang vasthouden.
  • Persoonlijk betekenis: iets bijv. interessant vinden, zo meer aandacht & ook lang vasthouden.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

van sensory naar working memory –> cocktail party

A

Cocktail party fenomeen: je kan je maar op 1 ding tegelijk focussen, de rest negeer je (onbewust). Auditieve info  vaak gelinkt aan een filter: een luisteraar gebruikt fysieke kenmerken om een boodschap te selecteren net zoals een radio doet met frequentie (nog niet precies bewezen).  Aandacht is een gefocust cognitief proces is van specifieke aspecten in de omgeving (combi: automatische respons, conscious control en learning).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

van sensory naar working memory –> figure-ground en limited processing capacity

A

Figure-ground (Peter-Paul): wanneer mensen gefocust zijn op de details van een object (figure) kunnen ze niet andere dingen daaromheen zien (ground). (peter-paul globet)
Hoe kun je dan bvb rijden en praten tergelijk?
 Limited processing capacity: het aantal stimuli die (een deel van) aandacht kunnen krijgen hangt af van hoeveel cognitieve processen (verwerking) nodig zijn voor elke stimulus. Vb: tijdens rijles moeite met gesprek voeren, want veel cognitieve processen zijn nodig voor focus op rijden.
 Over algemeen zijn mensen niet goed in multitasken Aandacht heeft dus een limiet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Werkgeheugen

A

Ook wel korte-termijn geheugen. Het is een mechanisme dat informatie voor een korte periode vasthoudt als het cognitief verwerkt moet worden. Bij het werkgeheugen komt actief denken (cognitief processing) voor als een vorm van ‘bewustzijn’. Het bevat informatie dat vanuit de sensory register komt dat aandacht nodig heeft.  Info opslaan voor langere tijd en verdere verwerking.
 central executive: sub component van werkgeheugen. Dit controleert en monitort de doorstroom en gebruik van informatie van het geheugen. Het is het denkdeel van je geheugen.
 effortful control: Hoe effectief iemand in dit proces is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

kenmerken werkgeheugen

A

Capaciteit: gelimiteerd. Gemiddeld kunnen er 7 ± 2 eenheden onthouden worden. Chunking: combineren van delen info  zorgt ervoor dat je iets meer info kan onthouden. Nu wss 3 - 5 betekenisvolle dingen onthouden ipv ‘simpele’ cijferreeks. De capaciteit verschilt per persoon.
Vormen van opslag: groot deel van info is gecodeerd in auditieve vorm, vooral als het gebaseerd is op taal. Werkgeheugen heeft veel manieren om info te coderen in andere vormen:
- Visuospartial sketchpad: visuele en ruimtelijke info
- Phonological loop: auditieve en verbale info. Constant herhalen van info.
- Episodic buffer: info van verschillende input modalities (bovenste 2) en lange termijngeheugen wordt geïntegreerd tot een globale betekenis/representatie.
Duur: korte duur, ongeveer 30 seconden. Deel van de info gaat weg of wordt vervangen door nieuwe input.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

controle systeem werkgeheugen

A

Bij belangrijke processen zoals leren, denken en gedrag speelt het werkgeheugen een belangrijke rol. Er zijn drie processen die effect hebben op het functioneren van het werkgeheugen:
* Organisatie: wanneer er een bepaalde structuur in informatie zit, is dit voordelig voor het werkgeheugen. Vb: 518934276  lastig te onthouden. Wanneer je digits: 518-934-276 onthoudt = makkelijker. Of door bepaalde betekenis te geven aan nummer/ ritme of melodie.
* Ophalen: info ophalen uit werkgeheugen is vaak redelijk makkelijk en gaat automatisch. Het hangt af van hoeveel info er in het werkgeheugen zit.
* Onthouden (maintenance rehearsal): vb: dingen hardop voor jezelf zeggen, zodat je het niet vergeet. Het zorgt ervoor dat je info opslaat tijdens het proces van vergeten. Wanneer rehearsal niet mogelijk is, gaat info vaak weg. Gebeurt vaker bij volwassenen dan kinderen. Er zit een limiet aan hoe veel je hiermee kan blijven onthouden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Info verplaatsen van werkgeheugen naar langetermijngeheugen

A

Verdere verwerking van info is nodig om het te verplaatsen. Deze verwerking bevat het combineren van nieuwe info met bestaande info. Dit vindt plaats in het werkgeheugen, maar omdat deze maar bepaalde hvh info kan bevatten gaat dit proces langzaam en veel info gaat verloren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Langetermijngeheugen

A

nieuwe kennis wordt samengevoegd met huidige kennis. Dit wordt gedaan in de vorm van schema’s: een cognitieve constructie die het mogelijk maakt dat vele elementen van info worden samengevoegd tot 1 enkel element.
Het langetermijngeheugen is het meest complexe component in het geheugensysteem.
Bevat:
- Declaratieve kennis: hoe dingen zijn, waren of zullen zijn. Je kan het uitleggen  echt kennis. (meeste)
- Procedurele kennis: hoe dingen te doen/ toepassen. Je weet hoe je het moet doen  lastig uit te leggen, zoals fietsen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

kenmerken langetermijngeheugen

A

Capaciteit: onbeperkt. Het heeft meer ruimte dan een mens mogelijk ooit nodig heeft. hoe meer info erin zit, des te makkelijker nieuwe info opgeslagen kan worden.
Vormen van opslag: vaak kern van info dat opgeslagen wordt. Onderscheid tussen:
- Expliciete kennis: kennis die mensen kunnen vertellen en uitleggen  makkelijk info ophalen en uitleggen.
- Impliciete kennis: kennis zit dieper en heeft invloed op gedrag. (meeste)
Interconnectedness: gerelateerde stukken info worden geassocieerd.
Duur: permanent. ‘vergeten’ zou een probleem zijn door het niet kunnen ophalen (retrieval) van informatie. Toch is er bewijs dat niet alle info blijft hangen  duur = onbekend.

17
Q

kritiek op dual-store model

A
  • Het representeert mogelijk niet alle functies van het menselijk geheugen.
  • Het is de vraag of de 3 componenten wel echt zo verschillend zijn → of zit er meer samenhang tussen.
  • Gaat ervan uit dat je bewust moet zijn om info op te slaan → dit kan ook onbewust gebeuren.
18
Q

Verschil dual store model en single store model

A

→ Geen verschil tussen langetermijngeheugen en werkgeheugen bij single store model.