Prikkels Waarnemen En Verwerken Flashcards

1
Q

Hormoonstelsel en zenuwstelsel

A

Zorgen voor regulatie en coördinatie van orgaanfuncties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Kleine hersenen - ziekte

A

Kuru- problemen met evenwicht en coördinatie van bewegingen, waardoor de patiënt niet meer goed kan lopen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Voorhoofdskwab linker kant - ziekte

A

Eenzijdige verlamming- na een beroerte kan de patiënt zijn rechter lichaamshelft niet meer bewegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Bovenkant hersenen (wandkwab?) - ziekte

A

Creutzfeldt-Jacob - snel verlopende dementie met bijkomende tintelingen in de ledematen en verlies van het zicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hersenbalk - verbinding

A

Is de verbinding tussen de linker en rechter hemisfeer van de grote hersenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Perifere zenuwstelsel bestaat uit

A

Hersenzenuwen, ruggenmergzenuwen, grensstrengen met ganglia

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Impulsgeleiding kenmerken

A

Elektrische impuls, actiepotentiaal, binnen neuron

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Impulsoverdracht kenmerken

A

Neurotransmitters, chemische impuls, synoptische spleet, tussen neuronen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Axon

A

Uitlopers die verbonden zijn met cellichamen of dendrieten van andere neuronen of andere cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Knoop van Ranvier

A

Deze onderbrekingen in de myelineschede versnellen impulsgeleiding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Synaps (Synapische spleet)

A

Deze kloof scheidt de eindknopjes van een neuron met de volgende cel of dendriet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Myelineschede

A

Sommige uitlopers hebben een vetachtige omhulling die de impulsen versnelt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Eindknopje

A

Deze verdikking aan het eind van de uitloper bevat neurotransmitters die de synaps kunnen overbruggen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Cellichaam

A

Deze liggen in de grijze stof in de hersenen en ruggenmerg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Celkern

A

Regelt de celprocessen en bevat het DNA , coördineert de werking van de zenuwcel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Dendrieten

A

Een neuron kan tot 200 van deze korte vertakkende uitsteeksels hebben hiermee kan hij chemische impulsen opvangen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Animaal

A

Bewust

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Autonoom

A

Onbewust

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Hypothalamus (hormoon)

A

Neurohormoon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Schildklier (hormoon)

A

TSH en thyroxine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Hypofyse (hormoon)

A

Groeihormoon, oxytocine, prolactine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Bijnierschors (hormoon)

A

ACTH, cortisol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Centraal zenuwstelsel

A

Hersenen en ruggenmerg - beschermt door beenderen (schedel-ruggenmerg)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Perifeer zenuwstelsel

A

Hersen(stam)zenuwen, zenuwknopen, ruggenmergzenuw, grensstrengen - niet beschermd door beenderen, verbindt het centrale ZS met alle weefsels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Vocht tussen hersen en ruggenmergvliezen (meninges)
Doet dienst als schokdemper en om de weefsels van het centrale ZS te beschermen
26
Zenuwknopen
(Ganglia) zijn verdikkingen op de zenuwen met hierin cellichamen
27
Linker hersenhelft
Verbale expressie-(lezen, schrijven), redeneren en rekenen, beweging van en voelen met de rechterlichaamsdelen, zien van het rechtergezichtsveld
28
Rechter hersenhelft
Niet verbale expressie (gebaren, vormen, kleuren) verbeelding artistieke creativiteit, muzikaliteit, bewegen en voelen van linkerlichaamshelften, zien van linkerhezichtsveld
29
Voorhoofdskwab (functie)
Bewuste bewegingen, gedrag en beoordeling, taal, geheugen en probleemoplossend denken
30
Wandkwab (functie)
Tast, druk, temperatuur, ruimtelijk denken
31
Slaapkwab (functie)
Horen, ruiken, smaak en taalfuncties
32
Achterhoofdskwab (functie)
Zien
33
Tussenhersenen
Thalamus, hypothalamus, hypofyse
34
Brug van varol (functie)
- ademhaling, hartslag en bloeddruk, honger dorst, temperatuur, oogbeweging, lichaamstemperatuur, slaap
35
Grote hersenen
2 hersenhelften (hemisferen) verbonden via de hersenbalk
36
Kleine hersenen
2 hersenhelften verbonden via de brug van varol
37
Hersenstam
Middenhersenen, brug van varol, verlengde merg
38
Tussenhersenen (functie)
Schakelstation tussen zintuig, zenuw en hormoonstelsel
39
Hersenstam (functie)
Coördinatie belangrijkste levensfuncties + zenuwkruising
40
Grote- kleine hersenen opbouw
Grijze schors - buitenkant, wit merg - centraal, hersengroeven- oppervlaktevergroting
41
Ruggenmerg opbouw
Witte schors- buitenkant, grijs merg- centraal, er loopt een ruggenmergkanaal met ruggenmergvocht
42
Tussenwervelschijven (functie)
Zorgen voor de beweeglijkheid van de wervelkolom, schokdemper, zorgen voor ruimte tussen de wervels, er komen ruggenmerzenuwen toe/ vertrekken
43
Cellichaam
Zorgt voor de celhuishouding en geeft zenuwimpulsen door via de dendrieten naar het axon
44
Dendrieten
Maken contact met de eindknopjes van andere neuronen en ontvangen via hun receptoren de zenuwimpulsen die ze doorgeven aan het Cellichaam
45
Axon
Voert elektrische zenuwimpulsen vanuit het Cellichaam weg
46
Eindknopje
Geeft de zenuwimpulsen door aan andere neuronen en effectoren
47
Myelineschede
Verhoogt de impulssnelheid en zorgt voor isolatie en bescherming van de axonen zodat de zenuwimpulsen niet verloren gaan
48
Knoop van Ranvier
Zorgt voor sprongsgewijze snelle impulsgeleiding
49
Rustpotentiaal
Neuron in rust -70mV
50
Actiepotentiaal
Prikkeldrempel overschreden +20mV
51
Herstelperiode
Na actiepotentiaal start onmiddellijk de herstelperiode via de ionenpomp
52
Reflexboog
Verkort traject kortere reactietijd romp en ledematen- ruggenmerg komt niet aan in de hersenen
53
Neurosecretie
Neurohormonen activeren of remmen de hypofyse om zelf hormonen aan te maken
54
Neuronen
Zenuwcellen geven impulsen door (centrale en perifere zenuwstelsel)
55
Gliacellen
Begeleide cellen - vormen de myelineschede
56
Sensorisch neuron
Receptoren - centrale ZS
57
Motorisch neuron
Effector (verbonden met spier) centraal ZS
58
Schakelneuron
Verbind neuronen in het centraal ZS
59
Eenrichtingsverkeer impulsgeleiding
Dendriet- cellichaam- axon- eindknopjes
60
Membraanreceptor
Op een dendriet van een volgende neuron herkennen de neurotransmitters chemische impuls —> elektrische impuls
61
Eenrichtingsverkeer impulsoverdracht
Eindknopje - synaps -dendriet- of effector
62
Aansturing bewuste bewegingen
Animale ZS, dwarsgestreepte spieren, hersenen spelen belangrijke rol, (romp) altijd via ruggenmerg en hersenen
63
Beweging in romp (traject)
Receptor- sensorisch neuron- ruggenmerg- schakelneuron- hersenen- schakelneuron- ruggenmerg-motorisch neuron- effector
64
Zenuwstelsel (werking)
Neurotransmitters, via impulsGELEIDING binnen neuronen, via impulsOVERDRACHT tussen neuronen, zeer snel (+- 2 tot 120m/s), kortstondig actiepotentiaal, coördinatie van klierwerking, spiersamentrekking, verdere informatieoverdracht via neuronen
65
Hoormoonstelsel (werking)
Hormonen, via bloed, trager (+-0,5 m/s), werkt langduriger: afbreektijd nodig, klierwerking, spiersamentrekking, de werking van doelwitcellen
66
Exocriene klieren
Zorgen voor excretie of uitscheiding = afvoerklier: traanklier, zweetklier,..
67
Endocriene klieren
Geven hormonen af/ produceren hormonen: schildklier, hypofyse, bijnieren,…
68
Alvleesklier (werking)
Pancreas, endocriene klier, eilandjes van langerhans
69
Eilandjes van langerhans
Maakt glucagon en insuline
70
Insuline
Doet bloedsuikerspiegel dalen
71
Glucagon
Doet bloedsuikerspiegel stijgen
72
Diabetes type 1(oorzaak)
Veroorzaakt door eigen afweersysteem dat de cellen voor insuline aanmaak vernielt (insuline ontbreekt)
73
Diabetes type 1 (behandeling)
Bloedsuikerspiegel meten door prikjes (onderhuidse glucosemeter) insuline spuiten
74
Diabetes type 2 (oorzaak)
Ongezonde leef- eetcultuur waardoor lichaam te weinig insuline aanmaakt of er ongevoelig voor wordt
75
Diabetes type 2 (behandeling)
Combinatie van medicatie, gezondere eetgewoonten, meer bewegen (soms insuline spuiten)
76
Zwangerschapsdiabetes (oorzaak)
Onder invloed van hormonen rond de 24ste en 28ste week van de zwangerschap
77
Zwangerschapsdiabetes (behandeling)
Meestal is voeding aanpassen en meer bewegen genoeg
78
Hyperglycémie
Te hoge bloeddruk (+150) moeheid, vaak plassen, slaperigheid, dorst, droge tong
79
Hypoglycémie
Te lage bloedsuikerspiegel, (-50), hoofdpijn, beven, honger, wisselend humeur, bleekheid, duizeligheid, zweten, moeheid, slecht zien
80
Hersenvliezen
Harde vlies, spinnenweb vlies, zachte vlies
81
Ruggenmergvliezen
Harde vlies, spinnenwebvlies, zachte vlies
82
Halszenuwen
Helemaal vanboven (9 paar)
83
Borst zenuwen
2de plaats onder halszenuwen (12 paar)
84
Lendenzenuwen
Onder de borst zenuwen (5 paar)
85
Heiligbeen zenuwen
Onder de lendenzenuwen (5 paar)
86
Staartzenuwpaar
Onder de heiligbeen zenuwen
87
Paardenstaart
Tros zenuwen in de lendenzenuwen
88
Animale zenuwstelsel
Onder invloed van je wil, coördineert bewuste gewaarwordingen en verwerkt die prikkels, coördineert bewuste bewegingen (dwarsgestreepte spieren)
89
Autonome zenuwstelsel
Niet onder invloed van je wil, coördineert onbewuste bewegingen (gladde spieren, hartspier, reflexen) coördineert de werking van de klieren
90
Sleutel slot principe
Sleutels - hormonen, slot - membraan receptoren op de doelwitcel