Gedrag En Interactie Flashcards
Volgorde interactie tussen soortgenoten
Biosfeer-bioom -ecosysteem - levensgemeenschap - populatie - organisme- orgaanstelsel - orgaan- weefsel- cel- celorganellen- molecule- atoom
Populatie
Aantal organismen van een soort in een leefgebied
Organisme
Levend wezen
Cel
Kleinste levende bouwsteen van een organisme
Draagkracht
Het aantal soorten dat kan overleven in een gebied
Positieve invloed op populatie
Plaats, voedsel, water
Negatieve invloed op populatie
Komst van predator, ziekte verwekkers
Tijdelijk in groep leven (waarom bv)
Trek seizoen, paarseizoen, broedseizoen, wanneer opurtuniteit zich voordoet: voedsel of water
Voordelen samenleven
Bescherming tegen vijanden, samen fourageren, zorg voor de jongen verdelen
Nadelen samenleven
Concurrentie om voedsel, concurrentie voor partners, ziektes gemakkelijker overdragen, aantrekking predator
Duidelijke rangorde of hiërarchie
Verschillende individuen hebben een plaats, bv leider of ondergeschikte - taken worden verdeeld
Niet ver doorgedreven rangorde
Kan binnen een kudde beperkt of net strikt zijn bv pikorde
Minder doorgedreven hiërarchie
heeft meestal niet echt een rangorde bv paarden, edelhert, schapen,…
Dynamisch evenwicht
Het schommelen van de grootte van een populatie rond het optimale aantal organismen in een omgeving
Sociale staat
Een groep met een sterk doorgedreven rangorde taakverdeling, binnen de groep bestaat een duidelijke rangorde: elk individu behoort tot een bepaald niveau binnen de groep
Levensgemeenschap
Alle soorten organismen die op eenzelfde plaats leven en elkaar beïnvloeden
Individu
Een organisme uit een populatie
Overbevolking (oorzaak)
Door ontdekkingen, ontwikkelingen op industrieel, technologisch, wetenschappelijk en medisch vlak
Nadelen populatie grootte (mens)
Voedsel gebrek op veel gebieden op aarde, watertekort, plaatsgebrek, teveel aan afvalstoffen, grondstoffen tekort, grotere kans op ziekteverspreiding
Communicatie
Een zender brengt betekenisvolle informatie over aan een ontvanger die hierop reageert
Problemen communicatie
Signaal komt niet aan bij de ontvanger, signaal wordt niet begrepen
Andere manieren communicatie
Non-verbale communicatie - lichaamstaal, gebaren, schriftelijk
Misleidende communicatie
Camouflage, zorgt voor bescherming tegen natuurlijke vijanden en predatoren
Soorten communicatie
Visueel: licht en kleur, chemisch: geur, auditief: geluid, sensitief: trilling, aanraking
Mimicry
Organismen doen zich anders voor: groter, gevaarlijker, dood, ander soort nabootsen (toneel)
Bates mimicry
Organismen profiteren van de gevaarlijke reputatie van een ander organisme (hoornvlinder lijkt op hoornaar)
Gedrag
Soortspecifieke gedragingen
Aangeboren gedrag
Niet aangeleerd: kunnen ze gewoon, instinctieve reactie op prikkel, vastgelegd in erfelijk materiaal, overlevingskansen van soort vergroten: zoekreflex, zuigreflex + Mimicry als aangeboren gedrag
Aangeleerd gedrag
Inprenting, gewenning, klassieke conditionering, opérante conditionering, trial and error, imiteren, leren door inzicht
Inprenting
Eerste levensfase (kort na geboorte) bv eenden hebben moederfiguur nodig (volgen de moeder blindelings)
Gewenning
Leren of prikkel positieve of negatieve gevolgen heeft (vogelverschrikker)
Klassieke conditionering
Link leggen tussen 2 prikkels (bv hond en belletje) geconditioneerde of voorwaardelijke reflex -onbewuste reactie (niet aangeboren)
Opérante conditionering
Aanleren of afleren (beloning werkt beter dan straf)
Trial and error
Leren door te ‘gissen en te missen’ (blijven proberen)
Imiteren
Gedrag van soortgenoten nabootsen (vooral dieren die in groep leven: zeer belangrijk) imiteren maakt deel uit van hun dagelijkse communicatie
Leren door inzicht
Combinatie van eerder opgedane ervaring gebruiken om te krijgen wat ze willen- een probleem oplossen (experiment chimpansee)
Symbiose
Samenleven tussen 2 of meerdere verschillende soorten - doel overlevingskansen verhogen
Positieve wisselwerking symbiose
Mutualisme, commensalisme
Negatieve wisselwerking symbiose
Parasitisme, predator prooi, amensalisme
Mutualisme
+/+ samenlevingsvorm met positieve invloed voor alle organismen (ossenpikker/ giraf)
Microbioom
Alle microscopisch kleine organismen, Micro-organismen en virussen die in/op het menselijk lichaam leven -huidflora - darmflora (bij een gezonde microbioom zijn beide in balans)
Commensalisme
+/0 een soort ervaart positieve gevolgen andere soort wordt niet beïnvloed (koe/kievit)
Parasitisme
+/- gastheer ondervind nadeel parasiet leeft in of op het lichaam - parasiet voedt zich met cellen of weefsel van de gastheer: maakt schade of hinder ten koste van de gastheer (luizen)
Predator- prooi relatie
-/+ voordeel voor de predator prooi sterft (beide soorten wel belangrijk op populatie niveau- voorkomt overpopulatie) (vos/kip)
Amensalisme
-/0 een soort ondervind nadelen andere soort wordt niet beïnvloed (ajuin/wortelvlieg)
Immuunsysteem versterken
Kans kleiner op verworven aandoeningen ( diabetes type 2) hart-vaatziekten,..) granen, peulvruchten, groenten en fruit versterkt microbioom in darmen
Antibiotica
Bacteriële infecties (geen effect op virussen) immuunsysteem bestrijd virale infectie
Hersenvliesontsteking
Kan worden veroorzaakt door virus en bacterie - voor bacteriële infectie antibiotica maar is gevaarlijker
Ziek worden door
Eencelligen (protozoa), schimmels, bacteriën, virussen
Eencelligen (protozoa) (bv)
Slaapziekte, malaria,…
Schimmels ziekte ( bv)
Schimmelnagels, zwemmerseczeem,…
Virussen ziekte (bv)
Poliomyelitis, kroep, mazelen, griep,…
Bacteriën ziekte (bv)
Voedselvergiftiging door salmonella, tetanus, kinkhoest,…
Antibioticaresistentie
Bacteriën zijn levenden organisme: die evolueren- hierdoor ontstaan bacteriën die niet sterven door stoffen in antibiotica- patiënt kan niet worden behandeld: groot gevaar- snel zoeken naar nieuwe antibiotica die wel werkt : foutief gebruik van antibiotica vergroot de kans