prepositions Flashcards
after
na
at
om
during
over
around
rond
between
tussen
until
tot
from
van
just before
tegen
since
sinds
in
in/over
on
op
at, near
bij
through
door
over, across
over
until ,to
tot
along
langs
to
naar
out of, from
uit/van
past
voorbij
aan
AT/ ON (a person or object is literally alongside something)
behind
achter
beneath or below
beneden
bij
from, at, with
within, in
binnen
above
boven
outside
buiten
alongside of something
langs
next to
naast (er woont een drug dealer naast mij)
something is around something else
om (de winkel is om de hoek) (hij heeft een dikke das om zijn nek)
under
onder (mijn bril ligt onder the krant)
things that are literally on top of something / or at a place
op (de vaas staat op de tafel) (ik ben op school)
something is against something
tegen (de fiets stond tegen het hek )
sth is going after sth
achter… aan (de politie ging achter de dief aan)
all the way through
door… heen (pieter fietst door het park een)
going with
met… mee (ik ga met je mee naar die film)
towards
naar… toe (ik moet naar huis toe)
under and through
onder… door
going towards
op… af (de hond kwam blaffend op mij af) the barking dog came running towards me
getting over
over… heen (het paard sprong over ded hindernis heen -> the horse jumped over the bar)
going, leaning against
tegen… aan (het kind leunde tegen haar moeder aan -> the child leaned on her mother
in between
tussen… door (hij reed tusssen twee flaatgebouwen door)`
through, because of
door
out of
uit
because of
vanwege
give a reason or a cause
door (door de mist kon erik niets op de weg zien -> because of the mist, erik cant see anything the road)
used mostly for emotions
uit (uit jaloersheid zei hij die lelijke dingen -> he said nasty things out of jealousy)
gives a reason or a cause (because of)
van (zij bloosde van schaamte -> she blushed with shame )