pre- en perinatale periode Flashcards

1
Q

pre- en perinatale periode

A

de fase van ontwikkeling van een kind van embryo tot
pasgeboren baby.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

prenatale periode

A

begint bij de bevruchting en eindigt bij de geboorte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

perinatale periode

A

periode vanaf 22 complete weken zwangerschap tot 7 complete dagen na de geboorte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

functie HCG (5)

A
  • zwangerschapshormoon
  • zorgt dat het corpus liteum tijdens de eisprong niet wordt afgebroken -> dit zorgt namelijk voor aanmaak progestoron -> baarmoeder blijft intact -> goede innesteling.
  • stuurt teken naar eileiders dat er geen nieuwe eicellen kunnen rijpen
  • zet vet om in energie -> wordt gebruikt voor groei baby
  • zorgt dat eigen afweersysteem de embryo niet afstoot
    na 3 maanden stopt HCG en neemt de baarmoeder die functie over.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

teken van chadwick

A
  • als gevolg van toename van de doorbloeding verandert de kleur van de genetalia in blauwrood.
  • In de baarmoederwand ontstaat een slijmprop, de cervix prop. Deze heeft een lichte antibacteriële werking
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wanneer is het geslacht duidelijk?

A

met 14 weken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

homozygoot

A

2 dezelfde allelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

heterozygoot

A

2 verschillende allelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

dominant

A

dominante allel komt altijd tot uiting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

recessief

A

hiervan zijn 2 dezelfde allelen nodig om te uiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

fenotype

A

verschijningsvorm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

genotype

A

erfelijke eigenschappen op de chromosomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

NIPT test

A

bloedtest waarbij DNA van de placenta in het bloed van de moeder wordt onderzocht. Kan vanaf 11 weken zwangerschap worden gedaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

vruchtwaterpunctie

A

cellen in vruchtwater uit baarmoeder worden
onderzocht, kan rond 15-16 weken zwangerschap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

vlokkentest

A

klein stukje placentaweefsel wordt weggenomen (ziet er vlokkerig uit) via buik of vagina, kan rond 11-14 weken
zwangerschap.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

combinatietest

A

bloedonderzoek in week 9-14 en een echo in week 11-14 van de zwangerschap.

17
Q

embryonale ontwikkeling

A
  • ontwikkeling van embryo vanaf eencellige stadium tot ongeveer 9 weken.
  • ontwikkeling placenta en navelstreng
  • eindigt wanneer alle organen zijn aangelegd -> foetus
18
Q

foetale ontwikkeling

A

Deze fase sluit aan op de embryonale fase en eindigt met de geboorte. Groei en rijping zijn in deze fase veel meer van belang dan differentiatie en specialisatie.

19
Q

3 typen geboorte liggingen

A
  1. Hoofdligging (96% van alle gevallen)
  2. Stuitligging (3,5% van alle gevallen)
  3. Dwarsligging (0,5% van alle gevallen
20
Q

prematuur en serotien

A

prematuur: meer dan 3 weken te vroeg geboren
serotien: meer dan een week na uitgerekende datum geboren

21
Q

functie foliumzuur

A

stimuleert de aanmaak van rode bloedcellen, verkleint de kans op aandoeningen van het zenuwstelsel en neurale-buisdefecten.

22
Q

3 fasen bevalling

A
  1. ontsluiting- wordt veroorzaakt door constracties uterus. vruchtvliezen breken en bij 10cm wordt er gesproken van volledige ontsluiting
  2. uitdrijving: kind wordt naar buiten gedreven. De barende vrouw ervaart grote persdrang. De navelstreng wordt afgebonden en afgeknipt.
  3. nageboorte: de placenta wordt uitgedreven. Duurt 20 minuten gemiddeld. De contracties houden niet op → de placenta laat los van de baarmoederwand en glijdt richting geboortekanaal. Bloeding van slijmvlieswand wordt gestelpt door vasoconstrictie en voortgaande uteruscontracties.
23
Q

inwendige spildraai

A

hoofd draait om door bekkenuitgang te kunnen. Hoofd wordt nu geboren met het gezicht in de richting van de rug van moeder.

24
Q

uitwendige spildraai

A

als hoofd geboren is draait lichaam weer een kwartslag zodat schouders en lichaam geboren kan worden.

25
Q

hoe komt de ademhaling op gang?

A

als het kouder is, meer licht is, andere
geluiden zijn en er is minder druk op de borstkas → dit alles leidt tot een sterke ademprikkel en de longen ontplooien zich

26
Q

Apgar-score

A
  • algemene conditie van baby wordt meteen na de geboorte gemeten en 5 min hierna.
  • je meet: hartfrequentie, ademhaling, spierspanning, reactie op prikkels en huidskleur.
  • gezond: meteen na geboorte minimaal 7 en na 5 min minimaal 10 punten
27
Q

prolactine

A
  • zet melkklieren aan tot melkproductie
  • na flinke zuiging toeschietreactie -> extra afgifte oxycotine -> erectie tepel en contactie gladde spierweefsel rond melkgangen -> melk schiet toe
28
Q

neonatale fase

A

eerste 4 levensweken