diabetes Flashcards

1
Q

wat is diabetes?

A

Stoornis in de stofwisseling ten gevolge van een absoluut of relatief tekort aan insuline.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

bloedglucosewaarden te hoog:

A

insuline zorgt dat glucose wordt opgeslagen in spier- en levercellen in de vorm van glycogeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

bloedglucosewaarden te laag:

A

glucagon zorgt dat glycogeen uit spier- en levercellen in de vorm van glucose terecht komen in het bloed.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

hoe wordt insuline gemaakt

A

in de bètacellen van de pancreas in de Eilandjes van Langerhans

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wanneer bloedsuiker te hoog?

A

> 7 mmol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

DM1

A

er wordt er helemaal geen insuline gemaakt omdat er geen insuline producerende cellen aanwezig zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

DM2

A

de insuline producerende cellen verminderd gevoelig waardoor er een tekort aan insuline ontstaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

diagnose

A

2x bloedglucose meten
als nuchter >6mmol/ml en niet-nuchter >11mmol/ml is kan de diagnose DM gesteld worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

behandeling

A

stabilisatie van de bloedglucosewaarden tussen de 3,5-8 à 9 mmol/ml.
- Voeding: bewust omgaan met koolhydraten. Dikke diabetici moeten vermageren, bloeddruk wordt geregeld, stoppen met roken, meer bewegen, minder vet eten.
- Orale medicatie, bijv. metformine. Deze remmen de glucoseproductie en verbeteren de insulinegevoeligheid.
- Insuline (subcutaan), langwerkend of kortwerkend. Deze zorgen voor daling van het glucosegehalte in het bloed.

behandeling DM1: bestaat altijd uit insuline en dieetmaatregelen
DM2: wordt eerst gekeken naar dieetmaatregelen, vervolgens naar orale medicatie en als laatste naar insuline.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

complicaties

A
  • Hyperglykemie: een te hoge bloedglucosewaarde waardoor een hyper ontstaat.
  • Hypoglykemie: een te laag bloedglucosewaarde waardoor een hypo ontstaat.
  • Atherosclerose: slagaderwanden gaan vervroegd en verergerd verkalken.
  • Neuro-, nefro-, en retinopathieën door beschadigde bloedvaten.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

insuline

A

wordt gemaakt wanneer het glucosegehalte van bloed boven een bepaalde waarde komt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

glycogeen

A

opslag vorm van glucose. Insuline verlaagt dus de bloedsuikerspiegel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

glucogeen

A

wordt geproduceerd als glucosegehalte van het bloed te laag dreigt te worden. tegenovergestelde van insuline.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

adrenaline

A

bevordert ook de glycogenolyse.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

cortisol

A

bevordert gluconeogenese.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

gewenste bloedglucose waarde

A

Tussen de 4-10 mmol/l

17
Q

algemene kenmerken diabetes

A
  • polyurie en polydipsie (veel plassen, veel drinken)
  • gewichtsverlies bij type 1
  • visusstoornissen
  • moeheid
  • verhoogde gevoeligheid infecties
  • polyfagie (extreem hongergevoel)
  • nycturie (snachts plassen)
18
Q

soorten insuline

A
  • super kortwerkend
  • kortwerkend
  • matig langzaam opgenomen
  • zeer langzaam opgenomen
    meestal 1x langwerkend voor nacht en 3x snelwerkend met eten