portret van Catilina DCC Flashcards
pg 100
nobilis
nobilis, nobile: edel, aanzienlijk, adelijk
genus
generis: geboorte, afkomst, geslacht
nasci
nascor, natus sum: geboren worden, afstammen van
vis
(acc vim, abl vi): kracht, geweld
ingenium
ingenii: aard, karakter, talent
malus
mala, malum: slecht, ongunstig, kwaadaardig
pravus
prava, pravum: verdorven
adulescentia
adulescentiae: jeugd(jaren)
intestinus
intestina, intestinum: inwendig, binnenlands
caedes
caedis: moord, moordslag
rapina
rapinae: rooftocht, plundering
discordia
discordiae: twist, ruzie, verdeeldheid
civilis
civilis, civile: van de burger(s), burger-
gratus
grata, gratum: dankbaar, aangenaam, plezierig (+dat)
iuventus
iuventutis: jeugd
exercere
exerceo, exercui, exercitum: zich met iets bezighouden, (be)oefenen
patiens
patiens, patiens +gen: bsetand tegen, gehard tegen
algor
algoris: koude
vigilia
vigiliae: het wakker blijven, het waken
supra
(bijwoord): meer, eerder
quam
(bijwoord): dan
quisquam
quaequam, quicquam/quidquam: iemand, iets