politics: government Flashcards
regering
a reign
regeren, heersen
to reign (over)
regeren, besturen
to govern
= control the political affairs of their countries and people
de regering
a government
-> AmE the Administration
autoriteit
authority
het kabinet, de ministerraad
the cabinet
benoemen, aanstellen
appoint
de eerste minister
the prime minister (PM)
belangrijk zijn
be high on the (political) agenda
het ministerie
a department
a ministry
een minister
a Secretary of State
het ministerie van Buitenlandse Zaken
the Ministry of Foreign Affairs
the Foreign Office
de minister van Buitenlandse Zaken
the Secretary of State for Foreign Affairs
the Foreign Secretary
het ministerie voor Binnenlandse Zaken
the Home Department
the Home Office
de minister voor Binnenlandse Zaken
the Secretary of State for Home Affairs
the Home Secretary
het ministerie van Financiën
the Treasury
de minister van Financiën
the Chancellor of the Exchequer
verantwoordelijk, rekenschap verschuldigd
accountable to sb for sth
oppositie
shadow
een factie
a faction
motie van vertrouwen
vote of confidence
motie van wantrouwen
vote of no-confidence
een ambt/zijn portefeuille neerleggen
resign from office
uit het kabinet stappen
quit cabinet