Pijn, Antidepressiva en Benzodiazepines Flashcards

1
Q

Door weefselbeschadiging komen stoffen vrij die de nociceptoren direct of indirect prikkelen:

histamine, serotonine en bradykinine werken …

prostaglandinen …

A

Door weefselbeschadiging komen stoffen vrij die de nociceptoren direct of indirect prikkelen:

histamine, serotonine en bradykinine werken stimulerend op de nociceptoren

prostaglandinen verhogen de gevoeligheid van sensorische zenuwuiteinden voor deze stoffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

WHO pijnladder stap 1 t/m 5 (+doseringen)

A
  1. Paracetamol
    Paracetamol tablet, 3-4dd 500-1000mg (gedurende max 1 maand)
  2. NSAID (icm paracetamol)
    Naproxen (tablet, zetpil), 2dd 250-500mg
    Ibuprofen (tablet) 3-4dd 400-600mg
    Diclofenac (tablet) 2-3dd 25-50mg
  3. Zwakwerkend opioid
    Tramadol (tablet), 1-2dd 50mg zn elke 3-5 dagen verhogen tot max 1-4dd 100mg (bij nociceptieve pijn bij kanker meestal overgeslagen)
  4. Sterkwerkend opioid
    Morfine (tablet MGA) start met 2dd 10-30mg (>70 jaar of <50kg: 2dd10mg). Max dosering bepaald door gewicht, leeftijd, bijwerkingen.
    Fentanyl (pleister) start met 12 microg/uur, na 3 dagen pleister vervangen. Gegeven bij patienten met stabiele opioidbehoefte en slikproblemen/braken. Nadeel = trage inwerktreding.
  5. Sterkwerkend opioid subcutaan of intraveneus
    Bijbehorende medicatie vat buiten de te kennen eindtermen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Paracetamol heeft een … en … werking

A

Paracetamol heeft een analgetische en antipyretische werking, maar geen anti-inflammatoire werking. Het exacte werkingsmechanisme is nog niet opgehelderd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

De belangrijkste bijwerking van paracetamol is ….
Dit treedt op bij een dosis van meer dan …

Risicofactoren voor het ontwikkelen van leverbeschadiging zijn (3).

A

De belangrijkste bijwerking van paracetamol is leverbeschadiging.
Dit treedt op bij een dosis van meer dan 150 mg/kg per dag.

Risicofactoren voor het ontwikkelen van leverbeschadiging zijn pre-existente leverbeschadiging, alcoholisme en een slechte voedingstoestand.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

… is geïndiceerd bij paracetamolintoxicatie.

A

N-acetylcysteïne is geïndiceerd bij paracetamolintoxicatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Gebruikelijke pijnstillende dosering paracetamol

A

3-4dd 1000mg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Er moet lager gedoseerd worden van paracetamol indien er sprake is van (3)

In deze situaties is de maximale dosis …

A

Er moet lager gedoseerd worden indien er sprake is van alcoholisme, leverfalen en een slechte voedingstoestand.

In deze situaties is de maximale dosis 2 g per dag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Noem 3 patientgebonden risicofactoren die van invloed zijn op het ontwikkelen van leverbeschadiging bij het gebruik van paracetamol en omschrijf waarom dit zo is.

A
  1. Alcoholisme
    Bij deze patiënten zijn enzymen geïnduceerd (CYP 2E1) die paracetamol omzetten in een gevaarlijke metaboliet (NAPQI) die leverbeschadiging geeft. Onder normale omstandigheden wordt NAPQI snel geconjugeerd door glutathion. Wanneer de hoeveelheid NAPQI de bindingscapaciteit van glutathion overtreft, leidt dit tot beschadiging van de levercellen.
  2. Leverfalen
    Bestaande leverziekte leidt tot een verhoogde vorming van hepatotoxische metabolieten.
  3. Slechte voedingstoestand
    Mensen met een slechte voedingstoestand hebben minder glutathion in de lever. Glutathion is een antioxidant die zorgt voor de conjugatie van gevaarlijke metabolieten (NAPQI).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Het werkingsmechanisme van NSAID’s berust op …, waardoor ze een …, … en … werking hebben.

Dit werkingsmechanisme is ook verantwoordelijk voor de bijwerkingen van deze groep geneesmiddelen.

Voorbeelden van klassieke NSAID’s zijn: (3). Daarnaast zijn er selectieve COX-2 remmers, zoals (1).

A

Het werkingsmechanisme van NSAID’s berust op remming van de prostaglandinesynthese door remming van het enzym cyclo-oxygenase (COX), waardoor ze een pijnstillende, koortswerende en ontstekingsremmende werking hebben.

Dit werkingsmechanisme is ook verantwoordelijk voor de bijwerkingen van deze groep geneesmiddelen.

Voorbeelden van klassieke NSAID’s zijn: ibuprofen, naproxen en diclofenac. Daarnaast zijn er selectieve COX-2 remmers, zoals celecoxib.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Effect prostaglandinesynthetaseremmers

A

NSAID’s:
- analgetisch
- antipyretisch
- anti-inflammatoir

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Werking/pathofysiologie COX

A

Cyclo-oxygenase (COX) is het centrale enzym in de prostaglandinesynthese.

Van cyclo-oxygenase (COX) bestaan meerdere isovormen: de belangrijkste zijn COX-1 en COX-2.
COX-1 speelt een rol bij de productie van prostaglandinen voor weefselhomeostase: autoregulatie voor het onderhouden van renale perfusie, gastroprotectie en trombocytenaggregatie.
COX-2 speelt een rol bij de autoregulatie voor renale perfusie, inflammatie, ovulatie, sluiting van de ductus Botalli in neonaten en diverse functies van het CZS (koortsinductie, pijnwaarneming en cognitieve functies). NSAID’s remmen zowel COX-1 als COX-2.

Meer selectieve COX-2-remmers (zoals celecoxib) geven minder gastro-intestinale bijwerkingen.

Rofecoxib (een hoog selectieve COX-2 remmer) is van de markt gehaald in verband met ernstige cardiovasculaire bijwerkingen die tot sterfte leiden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

De belangrijkste bijwerkingen van NSAID’s zijn: (4).

A

de belangrijkste bijwerkingen van NSAID’s zijn: ulcus pepticum, nierfalen, trombocytopathie en verergering van hartfalen door water en zout retentie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Risicofactoren voor het ontwikkelen van een ulcus pepticum bij het gebruik van NSAID’s zijn: (4).

Risicofactoren voor het ontwikkelen van nierfalen bij het gebruik van NSAID’s zijn: (4).

Ter preventie van een ulcus pepticum worden … gebruikt.

A

Risicofactoren voor het ontwikkelen van een ulcus pepticum bij het gebruik van NSAID’s zijn: een ulcus in de voorgeschiedenis, reumatoïde artritis, hartfalen en diabetes mellitus.

Risicofactoren voor het ontwikkelen van nierfalen bij het gebruik van NSAID’s zijn: hartfalen, dehydratie, sepsis en pre- existent nierfalen.

Ter preventie van een ulcus pepticum worden protonpompremmers (PPI) gebruikt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe ontstaan gastro intestinale bijwerkingen bij NSAID’s?
En wanneer is er meer kans op gastro-intestinale complicaties? (5)

A

Door remming van de productie van prostaglandinen wordt de beschermende functie op het maagslijmvlies verminderd.

Er is meer kans op gastro-intestinale complicaties (zoals bloedend ulcus en maagperforatie) bij
- patiënten boven de 60-70 jaar
- patiënten met een ulcus in de voorgeschiedenis
- in combinatie met het gebruik van corticosteroïden, SSRI’s, orale anticoagulantia of acetylsalicylzuur
- aanwezigheid van Helicobacter pylori
- ernstige comorbiditeit zoals diabetes of hartfalen

Voor deze patiëntengroepen zijn beschermende maatregelen geïndiceerd. Bij patiënten met ten minste één risicofactor gaat de voorkeur uit naar het preventief toevoegen van een protonpompremmer zoals omeprazol of eventueel misoprostol (prostaglandineagonist die alleen op de maag werkt).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Indien een NSAID wordt voorgeschreven dient de arts na te gaan of er sprake is van een verhoogd risico op maagschade.

Maatregelen ter preventie van maagschade worden aanbevolen indien er sprake is van: (3)

Maatregelen ter preventie dienen te worden overwogen indien sprake is van: (8)

A

Maatregelen ter preventie van maagschade worden aanbevolen indien er sprake is van:
• Voorgeschiedenis met een ulcus of complicaties daarvan;
• Leeftijd boven de 70 jaar;
• Onbehandelde H. pylori-infectie in het kader van ulcuslijden.

Maatregelen ter preventie dienen te worden overwogen indien sprake is van:
• Leeftijd 60-70 jaar;
• Gebruik van anticoagulantia of acetylsalicylzuur;
• Ernstige invaliderende reumatoïde artritis;
• Hartfalen, diabetes;
• Hoge doseringen van een NSAID;
• Gebruik van corticosteroïden;
• Gebruik van spironolacton;
• Gebruik van Selectieve Serotonine Re-uptake Inhibitors (SSRI’s).

De genoemde risicofactoren werken cumulatief, dus het risico stijgt als er meerdere aanwezig zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe ontstaan renale bijwerkingen bij NSAID’s?
Welke situaties geven een hoger risico om nierinsuficientie te ontwikkelen onder NSAID’s? (3)

A

Onder normale omstandigheden is de nierdoorbloeding in geringe mate afhankelijk van de prostaglandineproductie. Vermindering van het effectief circulerend volume geeft verminderde doorbloeding van de nier. Prostaglandines zorgen voor dilatatie van de afferente nierarteriole, waardoor de nierdoorbloeding bij daling van het circulerend volume constant blijft. Bij toediening van een prostaglandinesynthetaseremmer wordt dit compensatiemechanisme geremd, wat niet alleen resulteert in verminderde nierdoorbloeding en vochtretentie, maar zelfs kan leiden tot een acute nierinsufficiëntie.

De nier wordt meer prostaglandine-afhankelijk in situaties
waarin er weinig druk op de nier staat: bij een lage
intraglomerulaire druk. Deze is afhankelijk van de
systemische bloeddruk en de vaattonus pre en post-
glomerulair. De volgende situaties geven een hoger risico
om nierinsufficiëntie te ontwikkelen onder NSAID’s:
• Verminderd circulerend volume: hartfalen, dehydratie, sepsis.
• RAS-remmers (Fig. 2)
• Pre-existent nierfalen (MDRD < 30).

NSAID’s kunnen bij deze patiënten dus nierinsufficiëntie
geven. Dit veroorzaakt elektrolytstoornissen (vooral een verhoogd kalium) en bij gebruik van renaal geklaarde comedicatie met een smalle therapeutische index (bijvoorbeeld sotalol, digoxine, lithium, nitrofurantoïne en metformine) kans op een geneesmiddelenintoxicatie.

Let op: acetylsalicylzuur geeft in lage dosis (80mg) géén nierfunctieverlies.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Hoe ontstaan cardiovasculaire bijwerkingen bij NSAID’s?

A

NSAID’s zorgen voor water- en zoutretentie, waardoor onder andere perifeer oedeem ontstaat.

Bij patiënten met hartfalen moet het gebruik van NSAID’s worden vermeden in verband met de kans op toename van links of rechts decompensatio cordis. Daarnaast kunnen NSAID’s door water en zout retentie aanleiding geven tot hypertensie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Bij het gebruik van coumarines, trombocytenaggregatieremmers, steroïden of SSRI’s
in combinatie met NSAID’s is er een verhoogd risico op ….

NSAID’s in combinatie met RAS-remmers of diuretica geven een verhoogd risico op … en ….

Deze interacties moeten vermeden worden.

A

Bij het gebruik van coumarines, trombocytenaggregatieremmers, steroïden of SSRI’s
in combinatie met NSAID’s is er een verhoogd risico op gastro-intestinale bloedingen.

NSAID’s in combinatie met RAS-remmers of diuretica geven een verhoogd risico op hartfalen (door zoutretentie) en nierfalen.

Deze interacties moeten vermeden worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Bijwerking gastro-intestinaal bij NSAID gebruik kan door interactie met (4)

A

• Coumarines
• Trombocytenaggregatieremmers
• SSRI’s (verminderde werking trombocyten)
• Corticosteroïden (geven additioneel ulcerogeen effect)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Bijwerking nierfalen bij NSAID gebruik kan komen door interactie met (2)

A

• RAS-remmers (vooral bij een gestoorde nierfunctie of bij volumedepletie kan door de combinatie met RAAS-remmers de nierfunctie verder achteruitgaan en is er een risico op hyperkaliëmie)
• Diuretica (dit leidt tot een lager effectief circulerend volume, waardoor de nierdoorbloeding meer afhankelijk wordt van de prostaglandinesynthese)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Bijwerking hypertensie bij NSAID gebruik kan komen door interactie met (1)

A

• Antihypertensiva (verminderd effect (o.a. door zoutretentie) bij gelijktijdig NSAID gebruik)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Opiaten binden aan opioïd-receptoren, waardoor afhankelijk van welke receptoren bezet worden (μ, κ, δ) de volgende effecten optreden: (8).

A

Opiaten binden aan opioïd-receptoren, waardoor afhankelijk van welke receptoren bezet worden (μ, κ, δ) de volgende effecten optreden: analgesie, ademdepressie, miosis, obstipatie, euforie, dysforie, sedatie en afhankelijkheid. Het werkingsmechanisme is dus ook verantwoordelijk voor de bijwerkingen van deze groep geneesmiddelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Naloxon =

A

Naloxon is een competitieve antagonist voor alle opiaatreceptoren, waardoor het gebruikt kan worden om bijwerkingen als gevolg van morfine- agonisten te couperen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Fentanyl is beschikbaar in (3) toedieningsvormen.

A

Fentanyl, dat een aanzienlijk sterker analgetisch effect heeft dan morfine, is beschikbaar in nasale, transdermale en buccale toedieningsvormen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Tramadol heeft een zwak analgetisch effect, tegenover relatief veel bijwerkingen (3).

Tramadol heeft tevens een remmende werking op de heropname van … en ….

A

Tramadol heeft een zwak analgetisch effect, tegenover relatief veel bijwerkingen (duizeligheid, delier en misselijkheid).

Tramadol heeft tevens een remmende werking op de heropname van noradrenaline en serotonine.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Codeïne is voor zijn werkzaamheid onder andere afhankelijk van activering door ….

A

Codeïne is voor zijn werkzaamheid onder andere afhankelijk van activering door CYP2D6. De activiteit van dit enzym wisselt sterk en daardoor is het effect bij een individuele patiënt niet goed te voorspellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Alle opiaten kunnen afhankelijkheid veroorzaken.
Patiënten met een … lopen een groter risico.
Het risico is tevens vergroot bij gebruik van … opiaten.

A

Alle opiaten kunnen bij afhankelijkheid veroorzaken. Patiënten met een voorgeschiedenis van middelen misbruik (bijvoorbeeld roken, alcohol, cannabis) lopen een groter risico.
Het risico is tevens vergroot bij gebruik van snel werkende opiaten (zoals fentanyl neusspray
of lolly).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Opioïden oefenen hun effect uit door specifieke receptoren in het centrale zenuwstelsel te bezetten. Er zijn verschillende opioïdreceptoren, de belangrijkste zijn: mu (μ) en kappa (κ).

Beide receptoren hebben een effect op ….
μ-receptoren hebben daarnaast een effect op (4).
Κ-receptoren hebben effect op (4).

A

Opioïden oefenen hun effect uit door specifieke receptoren in het centrale zenuwstelsel te bezetten. Er zijn verschillende opioïdreceptoren, de belangrijkste zijn: mu (μ) en kappa (κ).

Beide receptoren hebben een effect op analgesie.
μ-receptoren hebben daarnaast een effect op supraspinale analgesie, ademhalingsdepressie, euroforie en fysieke afhankelijkheid.
Κ-receptoren hebben naast analgesie effect op miosis, sedatie, dysforie en psychotomimetische effecten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Alle opiaatagonisten activeren de …-receptor, in een aantal gevallen ook de …-receptor en soms de …-receptor.

A

Alle opiaatagonisten activeren de μ-receptor, in een aantal gevallen ook de κ-receptor en soms de δ-receptor. Verschillen worden gevonden in bijwerkingen, snelheid, duur en de sterkte van werking en in optreden van afhankelijkheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Codeïne heeft een lage affiniteit voor ….
Het analgetische effect van codeïne is zwak (… van dat van morfine). Codeïne wordt voor ca. …% via … omgezet in morfine.

Nadelen: (2)

A

Codeïne heeft een lage affiniteit voor opioïdreceptoren. Het analgetische effect van codeïne is zwak (eentiende van dat van morfine). Codeïne wordt voor ca. 10% via CYP2D6 omgezet in morfine.

Ongeveer 10% van de bevolking is niet in staat codeïne om te zetten door het ontbreken van het hiervoor benodigde enzym. Het is daarom beter om dit middel niet te gebruiken. Daarnaast heeft het als nadeel dat het obstiperend effect sterk is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Morfine is voor alle receptoren een …. De analgetische werking van morfine is voornamelijk toe te schrijven aan de bezetting van de …-receptoren in het centrale zenuwstelsel.

A

Morfine is voor alle receptoren een agonist. De analgetische werking van morfine is voornamelijk toe te schrijven aan de bezetting van de μ-receptoren in het centrale zenuwstelsel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Fentanyl heeft een sterk selectieve affiniteit voor de …-receptor en heeft een analgetisch effect dat aanzienlijk sterker is dan ….

Door de hoge mate van … is fentanyl geschikt voor … toediening. Er is ook een oromucosale zuigtablet beschikbaar, waarvan …% procent van de fentanyl wordt geabsorbeerd door het mondslijmvlies en in de circulatie komt.

De kinetiek is verschillend voor de verschillende toedieningswijzen:
- de nasale toediening kent een Tmax van … en een halfwaardetijd van …
- bij transdermale toediening betreft een gereguleerde afgifte die effectief wordt na … en gedurende … fentanyl afgeeft, met een schijnbare t1/2 van ongeveer …

A

Fentanyl heeft een sterk selectieve affiniteit voor de μ-receptor en heeft een analgetisch effect dat aanzienlijk sterker is dan morfine.

Door de hoge mate van lipofiliteit is fentanyl geschikt voor transdermale toediening. Er is ook een oromucosale zuigtablet beschikbaar, waarvan 25% procent van de fentanyl wordt geabsorbeerd door het mondslijmvlies en in de circulatie komt. Het wordt vooral gebruikt bij onvoorspelbare acuut optredende doorbraakpijnen/ heftige pijnen.

De kinetiek is verschillend voor de verschillende toedieningswijzen:
- de nasale toediening kent een Tmax van 12-20 minuten en een halfwaardetijd van 3 tot 4 uur.
- bij transdermale toediening betreft een gereguleerde afgifte die effectief wordt na 6 tot 12 uur en gedurende 72 uur fentanyl afgeeft, met een schijnbare t1/2 van ongeveer 17 uur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Oxycodon kan worden voorgeschreven als kortwerkende variant (…®) of als langwerkende variant (tablet met gereguleerde afgift) (…®).

A

Oxycodon kan worden voorgeschreven als kortwerkende variant (OxyNorm®) of als langwerkende variant (tablet met gereguleerde afgift) (OxyContin®).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Naloxon is …
Wanneer gebruik je dit?

A

Dit is een competitieve antagonist voor de opiaatreceptoren.
Individuele patiënten reageren soms beter op het ene opioïd dan op het andere, bijvoorbeeld door verschillen in affiniteit van de verschillende receptoren. Dit geldt zowel voor de pijnstillende werking als voor de bijwerkingen ervan. Bij onvoldoende werking of te veel bijwerkingen kan gekozen worden voor ‘opioïdrotatie’. Hierbij wordt het ene opioïd vervangen door een andere. Dit kan zinnig zijn, omdat opioïden op verschillende opioïdreceptoren kunnen aangrijpen of er tolerantie kan optreden voor het effect.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

De belangrijkste bijwerkingen van opiaten zijn: (3).
… is een risicofactor voor het ontwikkelen van ademdepressie.

A

De belangrijkste bijwerkingen van opiaten zijn: obstipatie, ademdepressie en afhankelijkheid. COPD is een risicofactor voor het ontwikkelen van ademdepressie. Als deze bijwerking optreedt, wordt naloxon gegeven als antidotum. Ter preventie van obstipatie worden standaard laxantia voorgeschreven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Bijwerkingen: opiaten kunnen effect hebben op het CZS en zorgen voor (4)

A

Opiaten kunnen effect hebben op het CZS en zorgen voor een delier, sedatie, remming van ademaling en miosis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Hoe ontstaat obstipatie bij opiaat gebruik?
Risicofactoren voor obstipatie (3)

A

Opiaten kunnen zorgen voor toename van de tonus van gladde spieren en afname van motiliteit. Dit kan obstipatie, misselijkheid, braken en constrictie van de sfincter van Oddi (galsteenkoliek) als gevolg hebben.
Risicofactoren voor obstipatie zijn bedlegerigheid/immobiliteit, slechte intake van water en voedsel (vezels) en bepaalde medicijnen, zoals ondansetron, tricyclische antidepressiva, verapamil, anticholinerge middelen (zoals oxybutynine) en diuretica. Daarom wordt er bij opiaten standaard een laxans gegeven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

3 middelen met verschillende werkingsmechanismen die kunnen worden voorgeschreven bij de bijwerking obstipatie bij opiaatgebruik

A
  1. Middelen die de feces zacht maken
    a. Movicolon
    b. Lactulose: let op: kan krampen uitlokken
    c. Magnesiumhydroxide: MgOH kent veel interacties, onder andere met tetracycline, digoxine, ijzer, cefuroxim, bisfosfonaten en chinolonen. Raadpleeg het farmacotherapeutisch kompas om het interval tussen inname van MgOH en de eerdergenoemde middelen te bepalen. Cave hypermagnesiëmie bij nierinsufficiëntie.
  2. Middelen die de darm prikkelen
    a. Bisacodyl
  3. Geef een klysma bij een fecesprop aan het einde van de darm.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Hoe ontstaat ademdepressie vooral bij patienten met CODP bij opiaatgebruik?

A

Het gebruik van opiaten kan leiden tot een afname van diepte en frequentie van de ademhaling. Daarnaast kunnen opiaten zorgen voor bronchoconstrictie.

Depressie van de ademhaling doet zich vooral voor bij patiënten met COPD. Patiënten met chronische respiratoire insufficiëntie (pO2 < 8 kPa, pCO2 > 6.0 kPa) bij COPD hebben hypercapnie als gevolg van alveolaire hypoventilatie. De ventilatoire drive van deze patiënten is grotendeels afhankelijk van de pO2. Als bij een respiratoire insufficiëntie veel zuurstof wordt toegediend, zal dit dus ten nadele gaan van de respiratoire drive.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Welke bijwerking mbt de huid kan optreden bij opiaatgebruik?

A

Jeuk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Wanneer geef je GEEN snelwerkende opiaten (zoals fentanyl neusspray of lolly)?

A

Alle opiaten kunnen bij afhankelijkheid veroorzaken. Patiënten met een voorgeschiedenis van middelen misbruik (bijvoorbeeld roken, alcohol, cannabis) lopen een groter risico. Het risico is tevens vergroot bij gebruik van snel werkende opiaten (zoals fentanyl neusspray of lolly). Deze snelwerkende preparaten zouden NIET bij pijnen veroorzaakt door een goedaardige aandoening gegeven moeten worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Bijwerking obstipatie bij opiaat gebruik kan ontstaan door interactie met (4)

A

• Anticholinergica (oxybutynine)
• Antidepressiva
• Diuretica
• Calciumantagonisten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Bijwerking ademdepressie bij opiaat gebruik kan ontstaan door interactie met (1)

A

• Benzodiazepines (onderdrukking van het ademcentrum)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Waar moet je op letten bij nierfunctiestoornissen icm opiaatgebruik?

A

Een actieve metaboliet van morfine (morphine-6-glucuronide) kan stapelen tijdens nierfunctiestoornissen. Daarom voorzichtigheid betrachten met dit middel bij patiënten met dit probleem.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Tramadol is een relatief zwakke agonist met enige selectiviteit voor de …-receptor en met tevens een remmende werking op de heropname van … en ….

Vooral bij … treden er veel centrale bijwerkingen op. Het … effect is daarnaast zwak, terwijl er relatief meer bijwerkingen zijn (vooral … en …).

A

Tramadol is een relatief zwakke agonist met enige selectiviteit voor de μ-receptor en met tevens een remmende werking op de heropname van noradrenaline en serotonine.

Bij langer gebruik kan afhankelijkheid optreden. Daarom dient behandeling met tramadol kort en intermitterend te zijn.

Vooral bij ouderen treden er veel centrale bijwerkingen op. Het analgetische effect is daarnaast zwak, terwijl er relatief meer bijwerkingen zijn (vooral misselijkheid en duizeligheid).

Er wordt daarom liever gekozen voor een ‘low dose opiaat’ en het gebruik van tramadol wordt zoveel mogelijk vermeden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Antidepressiva kunnen op grond van hun bijwerkingenprofiel en de mogelijke ernst van de bijwerkingen worden verdeeld in (2)

A

Antidepressiva kunnen op grond van hun bijwerkingenprofiel en de mogelijke ernst van de bijwerkingen worden verdeeld in tricyclische
antidepressiva (TCA’s) en selectieve serotonineheropnameremmers (SSRI’s).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Voorbeelden van TCA’s zijn amitriptyline en nortriptyline.

Amitriptyline remt zowel de heropname van … als ….

Nortriptyline, welke een … van amitriptyline is, remt de
heropname van … en in geringere mate ook die van ….

A

Voorbeelden van TCA’s zijn amitriptyline en nortriptyline.

Amitriptyline remt zowel de heropname van serotonine als noradrenaline.

Nortriptyline, welke een metaboliet van amitriptyline is, remt de heropname van noradrenaline en in geringere mate ook die van serotonine.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Voorbeelden van SSRI’s zijn citalopram, fluoxetine en paroxetine.

SSRI’s remmen selectief de
heropname van … in het …. Hierdoor neemt de hoeveelheid … in de … toe. Het antidepressief effect treedt niet acuut op, maar meestal pas na … behandeling. Bijwerkingen treden … op.

A

Voorbeelden van SSRI’s zijn citalopram, fluoxetine en paroxetine.

SSRI’s remmen selectief de
heropname van serotonine in het presynaptisch neuron. Hierdoor neemt de hoeveelheid serotonine in de synapsspleet toe. Het antidepressief effect treedt niet acuut op, maar meestal pas na 3 weken
behandeling. Bijwerkingen treden wel acuut op.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Indicatie antidepressiva = (1)
TCA’s kunnen ook gebruikt worden voor (1)
SSRI’s hebben ook een uitgesproken … werking

A

Antidepressiva zijn geïndiceerd bij matig-ernstige depressies. (Bij lichte depressie is het effect niet beter dan placebo).
TCA’s kunnen daarnaast
gebruikt worden voor bestrijding van neuropathische pijnen.
SSRI’s hebben ook een uitgesproken anxiolytische werking, waardoor ze een rol hebben bij de bestrijding van angststoornissen. Daarnaast werken ze bij obsessief-compulsieve stoornissen.

50
Q

Bijwerkingen TCA’s (4 groepen)

A
  1. Anticholinerg (droge mond, obstipatie, urineretentie,
    verwardheid)
  2. Antihistaminerg (sedatie)
  3. Anti-noradrenerg (orthostatische hypotensie)
  4. Kinidineachtig (ritmestoornissen)
51
Q

TCA’s in combinatie met
… en …geven een versterking van de orthostase

A

TCA’s in combinatie met
antihypertensiva en diuretica geven een versterking van de orthostase

52
Q

SSRI’s hebben bijwerkingen
als gevolg van de sterke …

A

SSRI’s hebben bijwerkingen
als gevolg van de sterke serotonerge potentiëring.

53
Q

SSRI’s kunnen na ongeveer … SIADH veroorzaken met daarbij het risico op een ….
Dit risico is verhoogd bij gebruik van ….

A

SSRI’s kunnen na ongeveer 1 week SIADH veroorzaken met daarbij het risico op een hyponatriëmie. Dit risico is verhoogd bij gebruik van
thiazidediuretica.

54
Q

Een belangrijke bijwerking van SSRI’s is …
SSRI’s in combinatie met … geven een extra verhoogd bloedingsrisico

A

Een belangrijke bijwerking van SSRI’s is daarnaast trombocytopathie. SSRI’s in
combinatie met NSAID’s geven een extra verhoogd bloedingsrisico

55
Q

Een zeldzame maar gevaarlijke
bijwerking bij medicijnen die de serotoninespiegel in de synaps verhogen is …,

A

Een zeldzame maar gevaarlijke
bijwerking bij medicijnen die de serotoninespiegel in de synaps verhogen is het
‘serotoninesyndroom’, waarbij symptomen zoals agitatie, koorts en hyperreflexie voorkomen.

56
Q

TCA’s: Met name bij ouderen
kunnen … bijwerkingen optreden. Nortriptyline
geeft minder … bijwerkingen, waardoor dit middel de voorkeur heeft bij ouderen.

A

Met name bij ouderen
kunnen centrale bijwerkingen als cognitief disfunctioneren en verwardheid optreden. Nortriptyline geeft minder anticholinerge bijwerkingen, waardoor dit middel de voorkeur heeft bij ouderen.

57
Q

TCA’s: Orthostatische hypotensie, duizeligheid en valneiging zijn het gevolg van de … werking. Het risico hierop is verhoogd bij patiënten met …

A

Orthostatische hypotensie, duizeligheid en valneiging zijn het gevolg van de anti-noradrenerge werking. Het risico hierop is verhoogd bij patiënten met dehydratie door bijvoorbeeld diarree, koorts of braken.

58
Q

TCA’s: De kinidineachtige werking is verantwoordelijk voor geleidingsstoornissen,
waardoor dit middel gecontra-indiceerd is na …

A

De kinidineachtige werking is verantwoordelijk voor geleidingsstoornissen,
waardoor dit middel gecontra-indiceerd is na een recent myocardinfarct. Bij overdosering
(bijvoorbeeld bij suïcidepogingen) kan deze beïnvloeding aritmieën veroorzaken en
levensbedreigend zijn.

59
Q

TCA: wanneer bij voorkeur innemen?

A

De antihistaminerge werking zorgt voor sufheid, waardoor TCA’s bij voorkeur ’s avonds gedoseerd worden.

60
Q

Het bijwerkingenprofiel van de SSRI’s wordt gekenmerkt door versterking van …
Bijwerkingen zijn oa (5)

A

Het bijwerkingenprofiel van de SSRI’s wordt gekenmerkt door versterking van serotonine (5-HT),

maag-darmklachten
hoofdpijn
anorexie of juist gewichtstoename
slapeloosheid
agitatie

61
Q

SSRI: Van met name … en … is een verhoogde
bloedingsneiging gemeld.

A

Van met name fluoxetine en paroxetine is een verhoogde
bloedingsneiging gemeld.

62
Q

Symptomen SIADH en hyponatriemie (3)
Hoe behandel je hyponatriemie als gevolg van SIADH bij SSRI’s?

A

Sufheid
Verwardheid
Misselijkheid

Behandeling: vochtbeperking

63
Q

De combinatie SSRI’s en … verhoogt de kans op hyponatriëmie.
Andere risicofactoren zijn (5)

A

De combinatie SSRI’s en thiazidediuretica verhoogt de
kans op hyponatriëmie.

Andere risicofactoren zijn een infectie, oudere leeftijd, weinig intake van eiwit en zout, zoutverlies (diarree, zweten) en veel drinken

64
Q

Een zeldzame maar gevaarlijke
bijwerking bij medicijnen die de serotoninespiegel in de synaps verhogen is het
‘serotoninesyndroom’, symptomen (3)

Het risico hierop is met name verhoogd bij gelijktijdig gebruik van een SSRI en ….

Deze potentieel fatale bijwerkingen wordt behandeld met …

A

Een zeldzame maar gevaarlijke
bijwerking bij medicijnen die de serotoninespiegel in de synaps verhogen is het
‘serotoninesyndroom’, waarbij symptomen zoals agitatie, koorts en hyperreflexie voorkomen.

Het risico hierop is met name verhoogd bij gelijktijdig gebruik van een SSRI en tramadol.

Deze potentieel fatale bijwerkingen wordt behandeld met diazepam en het koelen van de patiënt (als er sprake is van hyperthermie).

65
Q

TCA: Anticholinergische bijwerkingen (6)
= blokkade van … receptor

A

Anticholinergisch
(blokkade van muscarinereceptor)

  • Visusstoornissen:
    o accommodatiestoornissen
    o verslechtering van een
    glaucoom
  • Droge mond
  • Mictiestoornissen
  • Obstipatie
  • Seksuele disfunctie
  • Verwardheid,
    o delier (ouderen)
66
Q

TCA: Antihistaminerge bijwerkingen (2)
= blokkade van … receptor

A

Antihistaminerg
(blokkade van histamine-1-receptor)

  • Sedatie
  • Sufheid
67
Q

TCA: Antinoradrenerge bijwerkingen (2)
= blokkade van … receptoren

A

Antinoradrenerg
(blokkade van alfa-1-receptoren)

  • Orthostatische hypotensie
  • Valneiging
68
Q

TCA: kinidineachtige bijwerkingen (1)

A

Geleidingsstoornissen

69
Q

SSRI’s: bijwerkingen als gevolg van serotoninepotentiëring (7)

A
  • Hyponatriëmie
  • Trombocytopathie (bloedingen)
  • Maag-darmklachten
  • Hoofdpijn
  • Slapeloosheid
  • Seksuele disfunctie
  • Serotoninesyndroom
70
Q

Het risico op orthostatische hypotensie, een bijwerking van TCA’s, is verhoogd bij gebruik van … en …

A

Het risico op orthostatische hypotensie, een bijwerking van TCA’s, is verhoogd bij gebruik van diuretica en antihypertensiva

71
Q

NSAID’s in combinatie met SSRI’s geven een verhoogd risico op …

A

gastro-intestinale bloedingen

72
Q

Bij gelijktijdig gebruik van een SSRI en een NSAID kan het zinvol zijn om (3)

A
  1. de dosis van het NSAID te verlagen
  2. maagzuur remmende medicatie te starten (protonpompremmer) 3. of het NSAID te vervangen door een selectieve cox-2-remmer
73
Q

Serotonerge geneesmiddelen voorbeelden (5)

A

lithium, tramadol, triptanen, tryptofaan, sint-janskruid

Samen met SSRI’s risico op serotonerg syndroom

74
Q

Het antidepressieve effect, het normaliseren van de stemming en van de andere kenmerken van depressie zoals verlies van interesse en schuldgevoelens, is meestal pas na … weken merkbaar, terwijl bijwerkingen al een paar uur na inname kunnen optreden.

Het is belangrijk deze medicatie niet levenslang te gebruiken, maar het effect na … te evalueren.

Een succesvolle behandeling dient na herstel nog minimaal … gecontinueerd te worden.

Bij stoppen met de behandeling moet de dosering langzaam worden uitgeslopen om … te voorkomen.

A

Het antidepressieve effect, het normaliseren van de stemming en van de andere kenmerken van depressie zoals verlies van interesse en schuldgevoelens, is meestal pas na twee tot vier weken merkbaar, terwijl bijwerkingen al een paar uur na inname kunnen optreden.

Het is belangrijk deze medicatie niet levenslang te gebruiken, maar het effect na zes maanden te evalueren.

Een succesvolle behandeling dient na herstel nog minimaal zes maanden gecontinueerd te worden.

Bij stoppen met de behandeling moet de dosering langzaam worden uitgeslopen om het ‘antidepressiva-onttrekkingssyndroom’ (slaapklachten, agitatie, angst) te voorkomen.

75
Q

Lithium wordt gegeven bij een …

A

bipolaire stoornis

76
Q

Lithium heeft een beperkte … en daarom worden bloedspiegels regelmatig gemeten.

A

therapeutische index

77
Q

Lithium wordt door … uitgescheiden.

A

de nieren

78
Q

Ongeveer 75% van het gefiltreerde lithium wordt in de … evenredig met … geresorbeerd

A

Ongeveer 75% van het gefiltreerde lithium wordt in de proximale tubulus evenredig met natrium en water geresorbeerd

79
Q

Waarom lithium doseren obv bloedspiegel?

A

Lithium heeft een smalle therapeutische breedte (0.4-1.2 mmol/l) en dient op basis van de lithiumspiegel in het bloed te worden gedoseerd, omdat het gevaarlijk is bij overdosering.

80
Q

RIsico op lithiumintoxicatie vergroot bij (2)

A

Omdat lithium met natrium interacteert, kan gemakkelijk een intoxicatie ontstaan door onvoldoende vocht en zout inname of overmatig zweten.

Het risico op lithiumintoxicatie is vergroot bij nierfunctiestoornissen.

81
Q

Lithium wordt gebruikt voor de behandeling van (2)

A

bipolaire stoornis en als additietherapie bij therapieresistente unipolaire depressieve stoornis.

82
Q

Wat zorgt voor een verhoogde bloedspiegel van lithium? (2)
Welke klachten krijg je bij verhoogde bloedspiegels? (5)

A

Dehydratie en het gebruik van bepaalde geneesmiddelen (diuretica, NSAID’s en Renine Angiotensine Systeem remmers (RAS-remmers)) zorgen voor een verhoogde bloedspiegel van lithium. Bij verhoogde bloedspiegels hebben patiënten klachten van misselijkheid, diarree, tremoren, myoclonieën en soms epileptische insulten.

83
Q

Door lithium kan de … in 10 tot 20% van de gevallen trager gaan werken.

A

schildklier

In verband met de
mogelijkheid van iatrogene hypothyreoïdie dient de schildklierfunctie (TSH) periodiek te worden bepaald.

84
Q

Bij langdurig gebruik van lithium kan een …syndroom optreden.

A

Bij langdurig gebruik van lithium kan een diabetes insipidussyndroom optreden,
wat leidt tot polyurie en dorst.

85
Q

Langdurige toediening van lithium kan een schadelijk effect op de … hebben.

Wat moet je doen ter controle?

A

nieren

Daarom moeten patiënten geïnstrueerd worden de medicatie regelmatig in te nemen, voldoende water te drinken (twee tot drie liter per dag) en minimaal twee tot vier keer per jaar de nierfunctie (serum creatinine) en de bloedspiegel van lithium te laten controleren.

86
Q

Bij een ernstige lithiumintoxicatie (plasmaspiegel >… mmol/L) kunnen verwardheid en zelfs coma optreden.

A

2

87
Q

Hogere lithiumspiegels kunnen ontstaan door interactie met (3)

A

Diuretica
NSAID’s
RAS-remmers

88
Q

Werking benzodiazepinen

A

Benzodiazepinen versterken de remmende werking van GABA door binding aan het GABA-A ionkanaal, hierdoor wordt de influx van chloride-ionen verlengd, wat leidt tot neuronale hyperpolarisatie.

89
Q

Halfwaardetijd van:
Diazepam
Temazepam
Oxazepam

A

Temazepam en oxazepam zijn benzodiazepines met een korte halfwaardetijd.
De T1/2 van diazepam is lang (40-100 uur).
Temazepam en oxazepam (T1/2 4-15 uur) zijn metabolieten van diazepam.

Verder in de reader staat nog:
Temazepam en oxazepam, metabolieten van diazepam, zijn benzodiazepines met een korte halfwaardetijd (T1/2 oxazepam 5-15 uur; T1/2 temazepam 7-11 uur).

90
Q

GABA staat voor

A

Gamma-aminoboterzuur

Benzodiazepine-agonisten hebben een dempende werking doordat ze de werking van de neurotransmitter gamma-aminoboterzuur (GABA) versterken via de GABAa-receptor.

91
Q

Waarom is diazepam niet geschikt als slaapmiddel?

A

De meeste benzodiazepinen, zoals diazepam, hebben werkzame metabolieten met zeer lange eliminatiehalfwaardetijden (T1/2 diazepam 40-100 uur). Deze middelen zijn daarom niet geschikt als slaapmiddel.

92
Q

Waarom is diazepam niet geschikt als slaapmiddel?

A

De meeste benzodiazepinen, zoals diazepam, hebben werkzame metabolieten met zeer lange eliminatiehalfwaardetijden (T1/2 diazepam 40-100 uur). Deze middelen zijn daarom niet geschikt als slaapmiddel.

93
Q

Benzo’s:

Bij ouderen kan uitscheiding en omzetting langzamer verlopen dan bij jongeren door …

Factoren die de snelheid van inwerkingtreding bepalen zijn (2). De werkingsduur wordt vooral bepaald door …

A

Bij ouderen kan uitscheiding en omzetting langzamer verlopen dan bij jongeren door de relatief grotere vetmassa en daardoor grotere verdelingsvolume. Dit kan resulteren in een ‘hang over’-effect.

Factoren die de snelheid van inwerkingtreding bepalen zijn de resorptiesnelheid en verdeling over vetweefsels. De werkingsduur wordt niet alleen bepaald door de eliminatiehalfwaardetijd, resorptie en verdeling, maar vooral door de hoogte van de dosering.

94
Q

De belangrijkste indicaties voor het gebruik van benzodiazepines zijn: (3)

Daarnaast worden benzo’s ook gebruikt om (2) te behandelen.

Tenslotte is er een belangrijke plaats voor benzo’s als …

A

De belangrijkste indicaties voor het gebruik van benzodiazepines zijn: slaapstoornissen, gegeneraliseerde angststoornissen en de behandeling van onthoudingsverschijnselen.

Daarnaast worden benzodiazepines gebruikt om een koortsconvulsie en epileptisch insult te behandelen.

Tenslotte is er een belangrijke plaats voor benzodiazepines als premedicatie bij chirurgische ingrepen.

95
Q

Belangrijk is om naast symptomatisch behandelen van onttrekkingsverschijnselen met een benzo ook … toe te voegen aan de behandeling

A

Thiamine (ivm mogelijke thiaminedeficientie bij pt die langdurig overmatig alcohol gebruiken)

96
Q

Verder worden benzodiazepines gebruikt bij het couperen van een koortsconvulsie en epileptisch insult. In een dergelijk geval wordt gekozen voor (3)

A

clonazepam, diazepam of midazolam
Diazepam kan tevens rectaal worden toegediend.

97
Q

Bij inslaapstoornissen is het gewenst dat de werking snel intreedt en aanhoudt tot de ochtend, zonder sedatie overdag. Hiervoor zijn benzodiazepine-agonisten geschikt met … (+ 2 voorbeelden)

A

een korte eliminatiehalfwaardetijd, zoals temazepam en zolpidem

98
Q

Voor angstremming is het van belang dat het middel voldoende lang werkt en er geen sedatie of accumulatie optreedt. Dat maakt een … geschikt, zoals (1)

A

Dat maakt een minder lipofiele benzodiazepine-agonist met een lange eliminatiehalfwaardetijd geschikt, zoals lorazepam.

99
Q

Benzo - slaapmiddel? - angstremming?
Diazepam - … - …
Lorazepam - … - …
Oxazepam - … - …
Temazepam - … - …

A

Benzo - slaapmiddel? - angstremming?
Diazepam - nee - ja
Lorazepam - nee - ja
Oxazepam - nee - beetje
Temazepam - ja - ja, niet gegistreerd voor deze indicatie maar wel positief obv farmacokinetiek

100
Q

Belangrijkste bijwerkingen benzo’s (6)

A

De belangrijkste bijwerkingen zijn spierhypotonie met als gevolg spierzwakte (valneiging, vooral bij ouderen), amnesie en afname alertheid (cave autorijden). Verder is er bij langdurig gebruik sprake van tolerantie van effect, afhankelijkheid en treden er reboundfenomenen op bij abstinentie (angst, slaapproblemen). Bij overdosering of combinatie met andere centraal dempende stoffen kan ademdepressie optreden.

101
Q

Bij patiënten met (ernstig) … kan ademdepressie door benzodiazepines uitgelokt worden.

A

COPD

102
Q

Bij ouderen en kinderen kan toediening van een benzodiazepine … reacties tot gevolg hebben

A

Bij ouderen en kinderen kan toediening van een benzodiazepine paradoxale reacties tot gevolg hebben (agitatie, onrust).

103
Q

Benzo’s:

De belangrijkste interacties bijdragend tot de verhoogde valneiging zijn het gebruik van (3)

A

De belangrijkste interacties bijdragend tot de verhoogde valneiging zijn het gebruik van antihypertensiva, alcohol en opiaten.

104
Q

Wat is reboundslapeloosheid?

A

Bij langdurig gebruik kan de werkzaamheid van benzodiazepine-agonisten al gaan afnemen, er treedt tolerantie op (er is steeds meer nodig voor hetzelfde effect). Toepassing van benzodiazepine- agonisten kan leiden tot afhankelijkheid van deze middelen. Daarnaast kan bij staken van de behandeling reboundslapeloosheid optreden. Dit is een voorbijgaand syndroom waarbij de oorspronkelijke slaapklachten, in versterkte vorm terugkeren. Deze reboundslapeloosheid kan gepaard gaan met stemmingsveranderingen, angst en rusteloosheid. Het gevolg is dat benzodiazepines snel weer herstart worden, wat leidt tot chronische gebruikers.

105
Q

Tolerantie van effect en afhankelijkheid zijn te voorkomen door …

A

Tolerantie van effect en afhankelijkheid zijn te voorkomen door benzodiazepines kort voor te schrijven (<2 weken), samen met een goede patiëntinstructie.

106
Q

In geval van afhankelijkheid moet bij afbouwen van benzodiazepines overgeschakeld worden naar …

A

In geval van afhankelijkheid moet bij afbouwen van benzodiazepines overgeschakeld worden naar een langwerkend benzodiazepine (diazepam), waarna dit langzaam afgebouwd moet worden.

Omzetten naar quivalente dosering langwerkend middel
Maximaal om de 2 weken dosering halveren (soms 1/4)

Afbouwen wordt ook met name aangeraden als een patiënt een hoge dosis (bijvoorbeeld >30 mg oxazepam per
dag) benzodiazepine gebruikt, een patiënt meerdere mislukte stop pogingen heeft gedaan of er
sprake is van (ernstige) psychiatrische co-morbiditeit.

107
Q

Benzo’s: In geval van ademhalingsdepressie kan … dit couperen.

A

flumazenil (T1/2 ca. 1 uur), een benzodiazepine receptorantagonist

Hierbij moet men erop bedacht zijn dat de halfwaardetijd van flumazenil (T1/2 ca. 1 uur) veel korter is dan die van de meeste benzodiazepinen.

108
Q

Benzo’s kunnen zorgen voor valneiging bij interactie met (3)

A

Antihypertensiva
Alcohol
Opiaten

109
Q

Benzo’s kunnen zorgen voor ademdepressie bij interactie met (2)

A

Opiaten
Alcohol

110
Q

Bij wie is de kans op leverschade het grotst indien u pcm in een standaard dagdosering voorschrijft?
A patient die veel alcohol drinkt (>2 EH / dag)
B patient die rookt
C patient met overgewicht
D patient met hartfalen

A

Antwoord A

Glutathion afgebroken door alcohol, je maakt meer napqi (N-acetylparabenzochinonimine) aan (plaatje DIA)
Glutathion vangt napqi weg. Alcohol zorgt voor meer napqi aanmaak en vangt glutathion weg.
Ondervoeding te weinig glutathion voorraad.

111
Q

Wat is een harde contra-indicatie voor het voorschrijven van een NSAID
A alcohol gebruik
B hartfalen
C 4 jaar geleden maagklachten
D nierfunctie van 55mL/min

A

Antwoord B

NSAID’s zorgen voor water- en zoutretentie, waardoor oa perifeer oedeem. Kans op (toename) decompensatio cordis. Geven verminderde renale perfusie en stimuleren reabsorptie van water en natrium in de nier. Verminderen ook het cardioprotectieve effect van acetylsalicylzuur (met name ibuprofen). Ibuprofen dus niet combineren met acetylsalicylzuur. Zitten allebei op dezelfde receptor (ascal irreversibel, ibuprofen reversibel en gaat weer weg -> meer bloedplaatjes die normaal functioneren).

Nierfunctie mag niet pas <30 mL/min

NSAID geeft vasoconstrictie van afferent vat (aanvoerend) (plaatje DIA). EGFR gaat achteruit. Niet combineren met ACE remmers of ARB’s.

Maagklachten van NSAID’s, je maakt minder maagslijmvlies aan (wat beschermt tegen het zuur).

112
Q

NSAID gel:
Geen … blootstelling
Effect bij … en …
Niet geregistreerd voor …

A

Geen systemische blootstelling
Effect bij spierpijnklachten en kleine gewrichten. Niet geregistreerd voor heup.

113
Q

welk van onderstaande medicijnen geeft het grootste risico op ademdepressie
A codeine
B ibuprofen
C morfine
D tramadol

A

C morfine

114
Q

Effect op maagdarmstelsel bij opiaten
Voorkeur?
Middelen die nog meer obstipatie geven?

A

Effect op maagdarmstelsel (misselijkheid, obstipatie), altijd laxans bij doen. Toename van tonus en afname van motiliteit. Constrictie avn sfincter van oddi (galsteenkoliek). Movicolon voorkeur. Middelen die nog meer obstipatie geven: anticholinerge middelen (remming parasympathicus: TCA’s)

115
Q

Waarom tramadol liever niet bij ouderen?

A

vallen, verwardheid (verhogen serotonine afgifte)

116
Q

Welk van onderstaande geneesmiddlen verlangd de bloedingstijd het meest?
A citalopram
B amitriptyline
C lithium

A

Antwoord; A citalopram (SSRI)
SSRI’s hebben invloed op bloedplaatjes (voor bereiken trombocytenaggregatie wordt serotonine afgegeven, bloedplaatjes nemen serotonine ergens op om later af te geven, bloedplaatjes hebben door SSRI minder serotonine op kunnen nemen)

117
Q

Is SSRI en thiazidediuretica tegelijk een harde contra-indicatie?

A

Bijwerking SSRI: hyponatriemie (mn met thiazidediuretica), dan kan je een SIADH krijgen. Combi geen harde contra indicatie maar dan wel na een week natrium controle. (7 dagen kan het duren voordat het optreedt)

118
Q

Wat is geen typisch anticholinerge bijwerking van TCA’s
A obstipatie
B wazig zien
C droge mond
D sedatie

A

Antwoord: sedatie
TCA’s kunnen wel sedatie geven, door antihistaminerg effect.

119
Q

Wat is geen typisch anticholinerge bijwerking van TCA’s
A obstipatie
B wazig zien
C droge mond
D sedatie

A

Antwoord: sedatie
TCA’s kunnen wel sedatie geven, door antihistaminerg effect.

120
Q

Interacties lithium

A

med die invloed hebben op natrium huishouding in nieren (diuretica, nsaid’s, ace-remmers): hogere lithium spiegels