Antidiabetica en antibiotica Flashcards

1
Q

Onder normale omstandigheden wordt het bloedglucosegehalte tussen …-… mmol/l gehouden. Bij diabetes mellitus type 1 is er sprake van een … insulinetekort door …. Diabetes type 1 wordt altijd met … behandeld.

A

Onder normale omstandigheden wordt het bloedglucosegehalte tussen 4-8 mmol/l gehouden. Bij diabetes mellitus type 1 is er sprake van een absoluut insulinetekort door auto-immuun destructie van de β- cellen in de pancreas. Diabetes type 1 wordt altijd met insuline behandeld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Bij diabetes mellitus type 2 bestaat er een … tekort aan insuline door … in lever-, spier- en vetweefsel en een zekere mate van … van de bètacellen van de eilandjes van Langerhans.

A

Bij diabetes mellitus type 2 bestaat er een relatief tekort aan insuline door toegenomen insulineresistentie in lever-, spier- en vetweefsel en een zekere mate van disfunctie van de bètacellen van de eilandjes van Langerhans.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Insulineresistentie is geassocieerd met ….

De behandeling vereist in eerste instantie niet-medicamenteuze adviezen: (4).

Indien dit onvoldoende effectief is, dienen … te worden bijgegeven.

Indien voorgaande maatregelen tekortschieten, worden … gegeven.

A

Insulineresistentie is geassocieerd met overgewicht.

De behandeling vereist in eerste instantie niet-medicamenteuze adviezen: niet roken, gezonde voeding, afvallen bij BMI > 25 en voldoende lichaamsbeweging.

Indien dit onvoldoende effectief is, dienen orale bloedglucose verlagende middelen te worden bijgegeven, zoals biguaniden, sulfonylureumderivaten, α-glucosidaseremmers, thiazolidinedionen (PPAR-Υ-agonisten), incretine- enhancers (DPP4-remmers) of SGLT2-remmers.

Indien voorgaande maatregelen tekortschieten, worden insuline-injecties gegeven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Werking metformine

A

Metformine remt de glucoseproductie in de lever en verhoogt de perifere gevoeligheid voor insuline. Doordat het de insulineproductie niet stimuleert, kan het geen hypoglykemie veroorzaken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Metformine is geindiceerd bij?

A

Metformine is geïndiceerd bij volwassenen met diabetes mellitus type II als monotherapie of in combinatie met andere bloedglucose verlagende middelen of insuline.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is belangrijk te weten voor start metformine?
Wat is een belangrijke contra-indicatie?

A

Bij iedere patiënt met DM2 en voldoende nierfunctie (>30 ml/min/1.73m2) wordt gestart met een behandeling met metformine. Metformine wordt renaal geklaard, waardoor de bloedconcentratie verhoogd en de halfwaardetijd verlengd is bij nierinsufficiëntie.

Bij onvoldoende werking van de nieren zal metformine zich stapelen in het lichaam en kan zo een lactaatacidose veroorzaken (fataal, maar zeldzaam). Om deze reden wordt geadviseerd om bij een verminderde nierfunctie te starten met een lagere dosering. Metformine is gecontra-indiceerd bij een eGFR <10 ml/min/1.73m2. Metformine dient gestopt te worden in situaties waarbij een hoog risico op nierfunctiestoornissen bestaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Bijwerkingen metformine (2)
Contra-indicaties (5)

A

Vooral bij het begin van de behandeling met metformine kunnen maag-darmklachten optreden (misselijkheid, braken, diarree). Een zeldzame, maar ernstige bijwerking is lactaatacidose, vooral bij cumulatie van metformine, bijvoorbeeld bij nierfunctiestoornissen.

Vanwege dit laatste is metformine gecontra-indiceerd bij
- nier- of leverinsufficiëntie
- hartfalen
- ernstige hypoxemie (bijvoorbeeld ernstige COPD en sepsis)
- onderzoeken waarbij jodiumhoudende contrastvloeistoffen worden gebruikt
- of electieve operaties onder algehele anesthesie.
De behandeling met metformine dient op de dag van het onderzoek of operatie onderbroken te worden en pas 48 uur na het onderzoek opnieuw gestart te worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Werking SU derivaten

A

Sulfonylureumderivaten (SU-derivaten) stimuleren onafhankelijk van de glucoseconcentratie de afgifte van insuline uit bètacellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Voorbeeld kortwerkende (2) en langwerkende (2) SU-derivaten

A

Er zijn kortwerkende (tolbutamide, gliclazide) en langwerkende middelen (glibenclamide, glimepiride).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Eerste keus SU-derivaat

A

gliclazide, omdat de kans op een hypoglykemie bij dit middel het kleinst is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Indicatie SU-derivaat

A

Wanneer metformine niet (meer) voldoende werkt, wordt overgegaan op combinatietherapie van metformine en een SU-derivaat (gliclazide).

SU-derviaten zijn geïndiceerd bij volwassenen met diabetes type II, indien met lichamelijke inspanning en dieet alléén onvoldoende resultaat wordt gegeven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Bijwerking SU-derivaat
Het risico op deze bijwerking wordt verhoogd door (3)

A

Door de stimulerende werking op de insulinesecretie kunnen hypoglykemieën ontstaan. Dit risico wordt verhoogd door slechte/onregelmatige voedselintake, inspanning en nierinsufficiëntie. Ook vaker bij de langwerkende SU-derivaten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Behandeling hypoglykemie (bijv als bijwerking van SU-derivaat)
Welk middel kan de beginsymptomen van een hypoglykemie maskeren?

A

Een hypoglykemie kan bestreden worden door het eten van koolhydraten, het toedienen van glucose of glucagon.

Met name niet-selectieve bètablokkers kunnen de beginsymptomen van een hypoglykemie maskeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe zit het met SU-derivaten en nierfunctiestoornis?

A

De werkzame metabolieten van glibenclamide die door de nieren worden uitgescheiden, kunnen bijdragen aan toename van de kans op hypoglykemie bij een nierfunctiestoornis, waardoor wordt afgeraden dit middel voor te schrijven.

Bij gliclazide zijn de omzettingsproducten inactief, waardoor dit middel bij nierfunctiestoornissen gecontinueerd kan worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

De verschijnselen van een hypoglykemie kunnen in twee groepen worden ingedeeld.

A
  1. Een daling van het bloedglucosegehalte leidt eerst (bij een waarde <4mmol/l) tot stimulatie van het adrenerge systeem, met als symptomen tachycardie, zweten, onrust en tremoren.
  2. Wanneer de energievoorziening van de hersencellen tekortschiet, ontstaan neuroglycopene verschijnselen, zoals dysartrie, dubbelzien, hoofdpijn, concentratiestoornissen en verwardheid.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Lichte verschijnselen van hypoglykemie kunnen worden bestreden door (2).

Als de patiënt door een verlaagd bewustzijn hiertoe niet in staat is, wordt een … gegeven of ….

A

Lichte verschijnselen van hypoglykemie kunnen worden bestreden door de toediening van koolhydraten of glucose per os.

Als de patiënt door een verlaagd bewustzijn hiertoe niet in staat is, wordt een glucose-oplossing intraveneus gegeven of 1 mg glucagon subcutaan of intramusculair.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Hoe kunnen SU-derivaten icm betablokkers hypoglykemie veroorzaken?

A

Bètablokkers kunnen de beginsymptomen van hypoglykemie maskeren, ook kunnen ze het herstel van de glucosespiegel na hypoglykemie vertragen. Dit treedt vooral op bij de niet- selectieve bètablokkers.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Werking SGLT2 (sodium-glucose cotransporter 2) remmers

A

SGLT2 (sodium-glucose cotransporter 2) remmers blokkeren selectief en reversibel de natriumglucose-cotransporter 2 in de nieren. Hierdoor wordt de renale glucose reabsorptie geremd, wat leidt tot uitscheiding van glucose met de urine en een verlaging van het bloedglucose gehalte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Indicaties SGLT2 remmers (2)

A

SGLT2 remmers zijn geïndiceerd als aanvulling op dieet en lichaamsbeweging bij volwassenen met onvoldoende reguleerde diabetes mellitus type II.

  • SGLT2 remmers kunnen gegeven worden als monotherapie, wanneer metformine niet geschikt is vanwege intolerantie of als aanvulling op andere bloedglucose verlagende medicatie.
  • Tevens hebben SGLT2-remmers een gunstig effect op hart en vaatziekten en chronische nierschade. SGLT2-remmers hebben daarom een plaats in de behandeling van hartfalen, ook wanneer er geen sprake is van diabetes mellitus type 2.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Belangrijkste bijwerking SGLT2 remmers

A

Euglycemische diabetische ketoacidose (EDKA)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is EDKA? Wanneer treedt dit vooral op?

A

De belangrijkste bijwerking van SGLT2 remmers is de euglycemische diabetische ketoacidose (EDKA). Deze complicatie treedt vooral op bij patiënten die tevens een koolhydraat arm dieet volgen. Atypisch aan deze vorm van ketoacidose is dat de glucose waarden lager dan gebruikelijk zijn (lager dan 14 mmol/l, vandaar de term euglycemisch), waardoor de diagnose gemist kan worden en de behandeling (toedienen van glucose en insuline) vertraging op kan lopen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Indicaties insuline (2)

A

Insuline is absoluut noodzakelijk bij de behandeling van insulineafhankelijke of type 1 diabetes mellitus.

Bij diabetes mellitus type 2 is het gebruik van insuline aangewezen indien onvoldoende op orale bloedglucose verlagende middelen wordt gereageerd.

De insulinebehandeling is erop gericht om de normale fysiologische insulineafgifte zoveel mogelijk na te bootsen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Kortwerkende insuline voorbeelden (gewone insuline) (2)

A

Humanline Regular
Insuman Rapid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Kortwerkende insuline
Werking?
Wanneer ingespoten?
Piekwerking?
Werkingsduur?

A

Kortwerkende insulinen hebben een licht vertraagde resorptie door subcutane hexameer vorming.

Kortwerkende insuline moet 30 min voor de maaltijd worden ingespoten.

De piekwerking van deze insulinen is na ongeveer 2-3 uur na injectie.

De werkingsduur varieert van 6-8 uur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Snelwerkende insuline-analoog voorbeelden (3)

A

Aspart (Novorapid), Glulisine (Apidra) en Lispro (Humalog)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Snelwerkende insuline-analoog
Werking?
Wanneer ingespoten?
Piekwerking?
Werkingsduur?

A

Snelwerkende insulinen hebben een snelle resorptie doordat de insuline als mono/dimeer subcutaan terecht komt.

Snelwerkende insuline-analoog moet direct voor, tijdens of na de maaltijd worden ingespoten.

De piekwerking is na ongeveer 45-90 minuten na injectie.

De werkingsduur is ongeveer 4-5 uur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

(Middel) langwerkende NPH-insuline voorbeelden (3)

A

humaline NPH, Insulatard en Insuman Basal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

(Middel) langwerkende NPH-insuline
Werking?
Optimale werkingsduur vs maximale werkingsduur?
Wanneer inspuiten?
Piekwerking?
Werkingsduur

A

Deze insulinen worden vertraagd afgegeven door binding van NPH aan insuline.

NPH-insuline (Neutral Protamine Hagedorn), ook wel isofane insuline genoemd, is een middellangwerkende insuline met een optimale werkingsduur van ongeveer 4 tot 12 uur en een maximale werkingsduur van ongeveer 24 uur.

Deze insuline wordt tussen het avond eten en net voor het slapen ingespoten.

De piekwerking van deze insulinen is 4-8 uur na injectie.

De werkingsduur is ongeveer 12-16 uur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Voorbeeld langwerkende insuline-analoog

A

Glargine (lantus)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Langwerkende insuline-analoog
Werking
Wanneer inspuiten?
Werkingsduur?

A

Deze vorm van insuline heeft een vertraagde resorptie door vorming van subcutane microneerslagen.

Langwerkende insuline-analogen moeten tussen het avondeten en net voor het slapen gaan ingespoten worden.

De werkingsduur is circa 24 uur of langer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Humane mix-insuline (volgens mij niet in de eindtermen, maar wel in de reader).

Wat is het en wanneer inspuiten?

A

Een voorbeeld hiervan is humuline NPH 30/70. Humane mix-insuline is een bifasische mix van kortwerkende insuline + NPH-insuline. Deze vorm van insuline dient 30 minuten voor het ontbijt en de avondmaaltijd te worden ingespoten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Analoge mix-insuline (volgens mij niet in de eindtermen, maar wel in de reader).

Wat is het?
Wanneer inspuiten?

A

Voorbeelden hiervan zijn Aspart/ aspart protamine (NovoMix 30,50 of 70) en Lispro/lispro protamine (Humalog Mix 25/75, 50/50).

Analoge mix-insulinen zijn een bifasische mix van snelwerkende insuline-analoog + protamine gebonden aan snelwerkende insuline-analoog.

Deze vorm van insuline dient direct voor het ontbijt en voor de avondmaaltijd te worden ingespoten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Een hypoglykemie ontstaat meestal bij een patiënt die met insuline wordt behandeld en die (2)

A

een maaltijd heeft overgeslagen of een uitzonderlijk zware inspanning heeft verricht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Voornaamste bijwerking insuline = ….
Dit kan ontstaan door (4)
Verhoogd risico op deze bijwerking bij (1)

A

Hypoglykemie

Dit kan ontstaan door
- overdosering
- te laat of te weinig eten
- alcohol
- lichamelijke inspanning

Patiënten met een verminderde nierfunctie lopen een verhoogd risico op een hypoglykemie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Insulinegebruik: de kans op ernstige hypoglykemieën is sterk vergroot indien er sprake is van …

A

hypoglycaemia unawareness, hetgeen wil zeggen dat de patiënt hypoglykemieën niet goed voelt aankomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Insuline glargine (Lantus) heeft vooral bij patiënten met diabetes mellitus type 2 het voordeel van … ten opzichte van NPH-insuline.

A

minder nachtelijke hypoglykemieën

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Patiënten die al behandeld worden met insuline, kunnen een … ontwikkelen wanneer ze te weinig insuline krijgen.

A

Ketoacidose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Onder beta-lactam-anibiotica vallen 3 groepen:

A

Penicillinen
Cefalosporinen
Carbapenems

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Cefazoline =

A

Cefalosporine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Cefuroxime =

A

Cefalosporine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Ceftriaxon =

A

Cefalosporine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Doxycycline =

A

Tetracycline

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Gentamicine =

A

Aminoglycoside

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Azitromycine en claritromycine zijn

A

Macroliden

45
Q

Co-trimoxazol =

A

Sulfonamiden/Trimethoprim

46
Q

Ciprofloxacine hoort bij de groep …

A

Chinolonen

47
Q

nitrofurantoïne, fosfomycine, trimethoprim, wat vaak als
combinatiepreparaat co-trimoxazol wordt ingenomen zijn allemaal …

A

Middelen bij urineweginfecties

48
Q

Metronidazol is een middel bij …

A

Anaerobe infecties

49
Q

Bacterien kunnen worden ingedeeld op (2)

A

Bacteriën kunnen worden ingedeeld op vorm (in kokken en staven) en op basis van verschil in celwand (Gram-positieve en Gram-negatieve bacteriën).

Ook kan onderscheid worden gemaakt in aerobe en anaerobe bacteriën, zowel bij de Gram-positieve als de Gram-negtieve bacteriën.

50
Q

Gram-positieve vs gram-negatieve bacterien

A

Gram-positieve bacteriën bezitten een dikke celwand, welke bestaat uit peptidoglycanen. Gram-negatieve bacteriën hebben een veel dunnere celwand met daaromheen nog een extra buitenmembraan, welke gevormd wordt door LPS (lipo-poly-saccharides).

51
Q

Alle antibiotica kunnen … bijwerkingen geven

A

Alle antibiotica kunnen gastro-intestinale bijwerkingen geven, met name buikpijn en diarree. Dit wordt veroorzaakt door verstoring van de darmflora door niet-geresorbeerde antibiotica

52
Q

De meeste antibiotica worden … geklaard

A

De meeste antibiotica worden renaal geklaard waardoor de dosis moet worden aangepast bij verminderde nierfunctie (bv. verlagen dosis of verlengen interval).

53
Q

Alle antibiotica hebben een klinisch relevante interactie met …

A

Alle antibiotica hebben een klinisch relevante interactie met coumarines.

Het effect van de coumarine wordt indirect versterkt door antibiotica. Dit komt waarschijnlijk door een verhoogde afbraak van stollingsfactoren gedurende de koortsperiode. Omdat de stollingstijd bij de combinatie kan toenemen, moet bij start van de combinatie contact worden opgenomen met de trombosedienst.

54
Q

β-lactam-antibiotica worden gekenmerkt door …
Welke 3 groepen horen tot de beta-lactam-antibiotica?

A

een β-lactamring die essentieel is voor de antimicrobiële werking

Ze verliezen hun activiteit door opensplitsing van de β-lactamring. Verschillende bacteriën bezitten enzymen (β-lactamasen) die deze ringopening bewerkstelligen, waardoor resistentie ontstaat tegen β-lactam-antibiotica.

Tot de β-lactam-antibiotica horen penicillinen, cefalosporinen en carbapenems.

55
Q

Werkingsmechanisme beta-lactam-antibiotica

A

β-lactam-antibiotica hebben hun aangrijpingspunt in de synthese van de bacteriële celwand (Fig. 19). Dit verklaart hun bactericide werking bij snelgroeiende bacteriën en het geringere effect op verwekkers van chronische processen.

56
Q

Penicillinen worden verdeeld in smalspectrium (2) en breedspectrumpenicillinen (3)

A

Penicillinen worden verdeeld in
- smalspectrum (benzylpenicilline en flucloxacilline)
- breed- spectrumpenicillinen (amoxicilline, amoxicilline-clavulaanzuur en piperacilline-tazobactam)

57
Q

Penicillinen werken met name tegen … bacterien

A

Gram-positieve bacterien

58
Q

80-90% van de … stammen zijn inmiddels resistent tegen benzylpenicilline en amoxicilline

Middel van 1e keus?

A

Staphylococcus aureus

Daarom is flucloxacilline, een penicillinase-ongevoelig, smalspectrum penicilline het middel van eerste keus.

59
Q

MRSA en behandeling

A

Met name in ziekenhuizen buiten ons land vormen infecties met meticillineresistente Staphylococcus aureus-stammen (MRSA) een groot probleem. Bij MRSA is er een aangrijpingspuntverandering in het penicilline bindend eiwit, waardoor flucloxacilline (en andere beta-lactamantibiotica) ook niet meer werkzaam zijn. Preparaten met een breder spectrum (ook effectief tegen gramnegatieve organismen) zijn amoxicilline en piperacilline, waarbij piperacilline ook werkzaam is tegen pseudomonas aeruginosa. Gecombineerd gebruik van een penicilline met een β-lactamaseremmer, zoals clavulaanzuur of tazobactam, heeft tot gevolg dat infecties met door β-lactamasevorming resistente bacteriën weer behandelbaar kunnen zijn. Voorbeelden hiervan zijn de combinatie van amoxicilline met clavulaanzuur en piperacilline met tazobactam.

60
Q

Bijwerkingen penicillinen (4)

A

De belangrijkste bijwerkingen van penicillinen zijn:
- diarree
- overgevoeligheidsreacties, waarvan huidreacties het meest frequent voorkomen

Ook anafylactische shock wordt beschreven.

Bij amoxicilline treden vaker huidreacties op dan bij andere penicillines, maar in de meeste gevallen is deze huidreactie bij amoxicilline niet immunologisch gemedieerd.

In <2% van de gevallen is er sprake van kruisovergevoeligheid met cefalosporinen.

61
Q

Bijwerkingen peniillinen:
Bij … en … ontwikkelt 90% van de patiënten een huideruptie. De incidentie van de gevreesde anafylactische shock bedraagt …%.

A

Mononucleosis infectiosa en lymfatische leukemie

De incidentie van de gevreesde anafylactische shock bedraagt 0.01-0.04%.

62
Q

Wat als diarree bij penicilline wordt veroorzaakt door clostridiodes difficile?

A

Frequent komen ook gastro-intestinale reacties in de vorm van diarree voor, veroorzaakt door verstoring van de darmflora door niet-geresorbeerde antibiotica. Soms wordt de diarree veroorzaakt door Clostridiodes difficile en kan deze ontaarden in pseudomembraneuze colitis. In dat geval is het meestal nodig om de therapie onmiddellijk te staken en een behandeling tegen C. difficile in te stellen.

63
Q

Indicatie 1e generatie cefalosporinen (+ 1 voorbeeld)

A

Onder de 1e generatie cefalosporinen valt o.a. cefazoline. De 1e generatie heeft een smalspectrum en is vooral werkzaam tegen Gram-positieve en een beperkt aantal Gram-negatieve bacteriën (die β-lactamase negatief zijn).

64
Q

Indicatie 2e generatie cefalosporinen (+ 1 voorbeeld)

A

Onder de 2e generatie cefalosporinen valt o.a. cefuroxim. De 2e generatie is effectief tegen β- lactamase-vormers en heeft meer effect op Gram-negatieve organismen dan de 1e generatie.

65
Q

Indicatie 3e generatie cefalosporinen (+ 2 voorbeelden)

A

Onder de 3e generatie cefalosporinen vallen o.a. ceftazidim en ceftriaxon. De 3e generatie heeft een breedspectrum. Ceftriaxon is effectief tegen Gram-positieve en Gram-negatieve bacteriën. Ceftazidim is vooral effectief tegen Gram-negatieve bacteriën (inclusief Pseudomonas aeruginosa).

66
Q

Meropenem = …
Werkingsspectrum?

A

Tot de carbapenems behoort meropenem.

Het werkingsspectrum van meropenem is heel breed. Ze zijn actief tegen bijna alle soorten gram-positieve (maar niet tegen MRSA), gram-negatieve en anaerobe bacteriën. Het zijn ‘reserve’ antimicrobiële middelen. Ze vormen een laatste redmiddel bij infecties veroorzaakt door zeer resistente gramnegatieve micro-organismen, zoals ‘Extended Spectrum β-Lactamase producerende bacteriën’ (ESBL).

67
Q

Werking tetracyclinen

A

Remmen de eiwitsynthese

68
Q

Tetracyclinen zijn vooral werkzaam tegen (2)
Ze mogen NIET gebruikt worden bij (2)

A

Tetracyclinen (zoals doxycycline) remmen de eiwitsynthese. Ze zijn vooral werkzaam tegen Gram-positieve bacteriën en intracellulair voorkomende micro-organismen (Q-koorts, Mycoplasma, Chlamydia).

Ze mogen niet gebruikt worden in de zwangerschap en niet bij jonge kinderen (<8jaar) bij wie het gebit nog niet volledig is ontwikkeld.

69
Q

Bijwerkingen (2) tetracyclinen.

Contra-indicaties (2)

…. Wordt afgeraden tijdens de kuur

A

Gebitsverkleuring bij kinderen en fotosensibilisatie zijn bijwerkingen van tetracyclinen.

Door de schadelijke werking op bot- en tandweefsel is de toepassing van tetracyclinen tijdens de gehele periode van zwangerschap en bij kinderen tot 8 jaar daarom gecontra-indiceerd.

Vanwege het risico op fotosensibilisatie wordt blootstelling aan zonlicht afgeraden tijdens de kuur.

70
Q

Interacties (4) tetracyclinen

A

Combinatie met aluminium, calcium, ijzer en magnesium bevattende preparaten vermindert de absorptie (zoals antacida) door vorming van onoplosbare complexen. Het advies is dan om een alternatief antibioticum te kiezen, of indien mogelijk, de 2 middelen gescheiden in te nemen.

71
Q

Hoe komt verkleuring van het gebit bij tetracyclinen?

A

Tetracyclinen worden opgenomen in tanden tijdens verkalking van het gebit gedurende de odontogenese. Verkleuring en hypoplasie kunnen het gevolg zijn.

72
Q

Hoe komt groeiremming bij tetracyclinen?

A

Beenderen kunnen tetracyclinen opnemen, wat schadelijke gevolgen voor de groei kan hebben.

73
Q

Wat als de combinatie van een tetracycline en een interactie preparaat onvermijdbaar is? Het gaat dan om interactie met alminium, calcium, ijzer en magnesium bevattende preparaten (ijzerpreparaten of antacida).

A

Dit zorgt voor verminderde absorptie van tetracyclinen (ontstaan van onoplosbare complexen).

Indien de combinatie van een tetracycline en één van de genoemde preparaten onvermijdbaar is, is het advies om de tetracycline minimaal 3 uur vóór of 2 uur ná het preparaat innemen. Een uitzondering geldt bij de combinatie van doxycycline met ferrofumaraat: dan moet ferrofumaraat tijdelijk stopgezet worden, óf één van beide middelen moet worden vervangen door een alternatief.

74
Q

Aminoglycosiden worden vooral toegepast in de behandeling van …

Voorbeeld aminoglycoside

A

(Resistente) gram-negatieve bacterien

Gentamicine

75
Q

Bijwerkingen (2) aminoglycosiden

A

Ze hebben belangrijke en zeer ernstige bijwerkingen (irreversibele doofheid en reversibele nierfunctiestoornis) en moeten daarom zo kort mogelijk worden toegediend.

76
Q

Werking aminoglycosiden

A

Aminoglycosiden interfereren met de eiwitsynthese van bacteriën. Ze blokkeren de interactie tussen mRNA en ribosomen en hebben een bactericide werking.

77
Q

Toedieningswijze aminoglycosiden

A

Aminoglycosiden worden niet door de darm opgenomen en kunnen daarom alleen parenteraal worden toegediend bij systemische behandeling.

78
Q

Indicatie aminoglycosiden + bijwerkingen (2)

A

Ze worden vooral gebruikt tegen Gram-negatieve staven. Ze hebben een smalle therapeutische breedte; ze zijn met name ototoxisch en nefrotoxisch.

De nefrotoxiciteit is meestal reversibel, in tegenstelling tot de ototoxiciteit. Daarom wordt bij toediening van deze middelen een spiegelbepaling in serum aangeraden, om ototoxische en nefrotoxische doseringen te voorkomen.

Een gevaar is dat men in een vicieuze cirkel raakt: door nefrotoxiciteit vermindert de nierfunctie, waardoor risico ontstaat van accumulatie. Het gevolg is een nog verder afgenomen functie en een toenemende kans op ototoxiciteit.

79
Q

Werking macroliden (+2 voorbeelden)

A

Macroliden (claritromycine en azitromycine) remmen de eiwitsynthese.

80
Q

Macroliden zijn vooral werkzaam tegen (2)

A

Gram-positieve bacteriën, zoals S. aureus
Pneumokokken intracellulair voorkomende (atypische) micro-organismen (Legionella, Chlamydia, Mycoplasma, Coxiella Burnetti (veroorzaakt Q-koorts))

81
Q

Interacties macroliden (2)

A

Nadeel is dat ze via CYP3A4 de afbraak remmen van veel andere geneesmiddelen (bijv. statines), waardoor ernstige interacties kunnen ontstaan. Bij combinatie met andere QTc verlengers is het risico op torsade de pointes verhoogd.

Claritromycine remt CYP3A4 en zis substraat van CYP3A4. Een combinatie van claritromycine met statines die worden gemetaboliseerd door CYP3A4 (zoals simvastatine en atorvastatine), vergroot het risico op statine toxiciteit (rhabdomyolyse).

Macroliden kunnen het QTc interval verlengen. Bij combinatie met andere QTc verlengers is het risico op torsade de pointes verhoogd.

82
Q

De combinatie van trimethoprim en een sulfonamide is …

A

Co-trimoxazol

Deze combinatie biedt het voordeel van synergisme, waardoor de werkzaamheid vijf- tot tienmaal groter is dan die van trimethoprim. Verder heeft de combinatie een bactericide werking en is het risico van ontwikkeling van resistentie afgenomen. Een nadeel is de optelsom van toxische effecten.

83
Q

Werkingsmechanisme sulfonamiden.

En specifiek werking trimethoprim?

A

De werking van sulfonamiden berust op verhindering van de bacteriele synthese van dihydrofoliumzuur door blokkering van de inbouw van para-aminobenzoëzuur.

Trimethoprim inhibeert de omzetting van dihydrofoliumzuur tot tetrahydrofoliumzuur. Bij bacteriën is het hierbij betrokken enzym dihydrofoliumzuurreductase veel gevoeliger voor trimethoprim dan het overeenkomstige enzym bij de mens.

84
Q

Interacties (3) trimethoprim of co-trimoxazol

A

De werking van methotrexaat kan worden versterkt bij gelijktijdig gebruik van trimethoprim of co-trimoxazol. Dit komt doordat ze allen de activiteit van het dihydrofolaatreductase onderdrukken, wat kan leiden tot een potentieel levensbedreigende beenmergsuppressie.

Ook kan co-trimoxazol de afbraak van vitamine K-antagonisten (bijv. acenocoumarol) remmen, wat kan leiden tot stijging van de INR en ernstige bloedingen. Deze combinatie moet daarom vermeden worden.

85
Q

Co-trimoxazol versterkt het effect van vitamine K- antagonisten, wat kan leiden tot INR-uitschieters en bloedingen. Het versterkte effect ontstaat door drie mechanismen:

A
  1. Als eerste worden vitamine K-antagonisten voornamelijk door CYP2C9 gemetaboliseerd. Door ziekte/koorts werkt CYP2C9 minder.
  2. Daarnaast remt sulfamethoxazol (onderdeel van co-trimoxazol) CYP2C9, wat zorgt voor een verhoogde plasmaconcentratie van vitamine K-antagonisten.
  3. Als laatste worden vitamine K-antagonisten door sulfamethoxazol van transporteiwitten verdrongen. Hierdoor is er een grotere vrije fractie van vitamine K-antagonisten in het bloed aanwezig is, wat tijdelijk voor een groter effect zorgt.
86
Q

Trimethoprim remt, net als triamtereen, de epitheliale natriumkanalen in de nier waardoor de K- secretie wordt geremd. Hierdoor kan een … ontstaan.

Dit treedt met name op bij combinatiebehandeling met (3)

A

Hyperkaliemie

Dit treedt met name op bij combinatiebehandeling met een remmer van het renine angiotensine aldosteron systeem, zoals
- ACE remmers (bijv. enalapril)
- angiotensine receptor blokkers (zoals losartan)
- aldosteron antagonisten, zoals spironolacton

87
Q

Chinolonen zijn vooral effectief tegen …
Voorbeeld

A

Gramnegatieve organismen

Ciprofloxacine

88
Q

Interacties (2) chinolonen

A

Evenals tetracyclinen vormen chinolonen onoplosbare complexen in combinatie met aluminium, calcium, ijzer en magnesium bevattende preparaten, waardoor de absorptie van dit antibioticum afneemt. Het advies is dan om een alternatief antibioticum te kiezen, of indien mogelijk, de 2 middelen gescheiden in te nemen.

Bij combinatie met andere QTc verlengers is het risico op torsade de pointes verhoogd.

89
Q

Werking chinolonen

A

Chinolonen beinvloeden de DNA-synthese door remming van het bacteriele DNA-gyrase, een enzym dat de winding van lange DNA-ketens rondom een RNA-kern kan bewerkstellingen.

90
Q

Een cystitis is een urineweginfectie die zich beperkt tot het oppervlak van de blaasmucosa, zonder tekenen van weefselinvasie. Er wordt voor de richtlijnen van het beleid onderscheid gemaakt tussen een cystitis bij (3).

A
  • gezonde, niet-zwangere vrouwen (vanaf 12 jaar)
  • recidiverende cystitis bij gezonde, niet-zwangere vrouwen
  • cystitis bij risicogroepen

Indien de infectie zich uitbreidt naar het weefsel van de nier of de prostaat, ontstaat respectievelijk een pyelonefritis of een acute prostatitis. Deze infecties kunnen gepaard gaan met tekenen van weefselinvasie, zoals hoge koorts, koude rillingen, misselijkheid en pijn in een flank of perineum. Dit onderscheid is belangrijk voor de keuze voor therapie.

91
Q

De meeste urineweginfecties worden veroorzaakt door …

Daarnaast kunnen onderliggende aandoeningen een rol spelen bij het ontstaan van urineweginfecties, zoals (5)

A

Escherichia coli

prostaathyperplasie, prostatitis, verminderde weerstand (bv. door diabetes mellitus), steenlijden en neurogene blaas

92
Q

Voor de behandeling van een cystitis bestaat er een keuze uit diverse middelen, zoals (3).

Wanneer zijn deze middelen minder werkzaam?
Behandeling in het geval van gecompliceerde infecties?

A

nitrofurantoine, fosfomycine en trimethoprim

Deze middelen dienen hoge concentraties in de urine te bereiken en liefst lage concentraties in het bloed. Wanneer er sprake is van een nierfunctiestoornis, zullen deze middelen, waaronder nitrofurantoïne, dus ook minder werkzaam zijn.

In het geval van gecompliceerde infecties is langer durende therapie nodig met antibiotica die in de weefsels doordringen, zoals ciprofloxacine, amoxicilline-clavulaanziir en co-trimoxazol.

93
Q

Metronidazol kan worden gebruikt voor (2)

A

infecties met anaerobe verwekkers of ter profylaxe van infecties door anaeroben (vaak wordt het dan gecombineerd met ab om ook aerobe bacterien te dekken, omdat het vaak om menginfecties gaat die behandeld of voorkomen moeten worden)

94
Q

Voorbeelden van verwekkers die gevoelig zijn oor metronidazol (3)

A

Bacteroides fragilis, Clostridium difficile en Clostridium perfringens

95
Q

Waarom kan je bij de combinatie van metronidazol en alcohol symptomen van misselijkheid, braken, rod gelaat en hoofdpijn krijgen?

A

Metronidazol beïnvloedt het stofwisselingsproces van alcohol door remming van het enzym aldehyde-dehydrogenase. Bij gebruik van alcohol veroorzaakt dit een verhoogde aceetaldehydeconcentratie, wat leidt tot symptomen zoals misselijkheid, braken, een rood gelaat en hoofdpijn. Alcoholgebruik dient te worden afgeraden tot 48 uur na staken van metronidazol.

96
Q

Redenen van niet aanslaan van antibiotische therapie zijn (4)

A

Redenen van niet aanslaan van antibiotische therapie zijn:

  1. Andere verwekker
  2. Koortsende niet-infectieuze ziekte
  3. De infectiehaard kan moeilijk bereikbaar zijn door een abces of empyeem, corpus alienum (prothese, catheter, infuus) of een moeilijk bereikbaar compartiment, zoals hartklep, hersenvliezen, bot of gewrichten.
  4. Resistentie. Extended Spectrum β-Lactamase vormers (ESBL), Vancomycine Resistente Enterococ (VRE) en Meticilline resistente Staphylococcus Aureus (MRSA) zijn multiresistente bacteriën, die alleen nog bijzondere reserve antibiotica te behandelen zijn (zoals meropenem), en dus niet met de verder in dit hoofdstuk beschreven antibiotica.
97
Q

Indien het geïsoleerde micro-organisme inderdaad de verwekker van de infectie is, en de gevoeligheidsbepaling is juist, kan doorgaans binnen … dagen een gunstige reactie op de ingestelde therapie worden verwacht.

A

één tot drie

98
Q

Ziekte/koorts kan veroorzaakt worden door andere oorzaken dan bacteriële infecties wat ervoor zorgt dat antibiotische therapie niet werkzaam is. Voorbeelden hiervan zijn (3).

A
  • maligniteiten (lymfoom, Grawitz)
  • auto-immuunziekte (ziekte van Still)
  • bijwerking van geneesmiddel (penicilline, isoniazide, nitrofurantoïne)
99
Q

Welke van onderstaande symptomen is GEEN bijwerking van metformine?
A lactaat acidose
B diarree
C gewichtstoename
D smaakstoornissen

A

Antwoord: C
Smaakstoornissen 1-10% metaalsmaak

100
Q

Welke AB groepen grijpen aan op de eiwitsynthese? (3)

A

Macroliden
Tetracyclines
Aminoglycosiden

101
Q

Antibtiotica groepen (4)

A

celwand synthese remmers
Remmers DNA synthese
Remmers eiwit-synthese
Remmers citroenzuurcyclus

102
Q

Feneticilline
Flucloxcilinne
Amoxicilline
Amoxicilline-clavulaanzuur

Welke is smal-/breedspectrum, gevoelig/ongevoelig voor penicillinase?

A

Smalspectrum penicilline en gevoelig voor penicillinase = feneticilline
Smalspectrum penicilline ongevoelig vor penicillinase = flucloxacilline
Breedspectrum penicilline en gevoelig voor penicillinase = amoxicilline
Breedspectrum penicilline ongevoelig voor pencillinase = amoxicilline-clavulaanzuur

103
Q

Welke verwekker produceert penicillinase? (2)

A

S aureus
E coli

104
Q

Welke bijwerkingen komen specifiek voor bij tetracyclines?
A ototoxiciteit
B allergische reacties (anafylaxie)
C fotosensibiliteit
D verkleuringen gebit/bot
E nefrotoxiciteit
F QT-tijd verlenging

A

Antwoord: C, D

105
Q

Bij claritromycine voornamelijk letten op …

A

CYP-interacties (met name CYP3A4)

En ook QT tijd

106
Q

Welke AB niet gelijktijdig innemen met mineralen (calcium, magnesium, ijzer)? (2)

A

Fluor-chinolonen (ciprofloxacine) -> niet met vol glas melk of bijvoorbeeld antacida
Tetracyclines

107
Q

Welke ab geven CYP interacties? (2)

A

Cotrimoxazol (absoluut niet met VKA combineren)
Fluor-chinolonen

108
Q

Behandeling DM

A

Altijd leefstijladviezen
Onderscheid hoog/geen hoog risico

Zeer hoog risico: SGLT2, daarna metfomine, GLP1
Geen hoog risico: metformine, SU-derivaat