Eindtermen (blauwe kaders) Flashcards

1
Q

De belangrijkste bijwerking van paracetamol

Dit treedt op bij een dosis van meer dan …

Risicofactoren voor het ontwikkelen van
leverbeschadiging zijn (3).

A

Leverbeschadiging

150 mg/kg per dag

pre-existente leverbeschadiging, alcoholisme en een slechte
voedingstoestand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

… is geïndiceerd bij paracetamolintoxicatie.

A

N-acetylcysteïne

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Werkingsmechanisme NSAID’s

A

Remming van de prostaglandinesynthese door remming van het enzym cyclo-oxygenase (COX)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

NSAID’s effecten (3)

A

Pijnstillend
Koortswerend
Ontstekingsremmend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Klassieke NSAID’s (3 voorbeelden)

A

Ibuprofen
Naproxen
Diclofenac

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Celecoxib

A

COX-2 remmer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Belangrijkste bijwerkingen NSAID’s (4)

A

Ulcus pepticum
Nierfalen
Trombocytopathie
Verergering van hartfalen door water- en zoutretentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Risicofactoren ontwikkelen ulcus pepticum bij NSAID gebruik (4)

A

Een ulcus in de VG
Reumatoide artritis
Hartfalen
DM

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Risicofactoren voor ontwikkelen van nierfalen bij gebruik NSAID (4)

A

Hartfalen
Dehydratie
Sepsis
Pre-existent nierfalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Bij het gebruik van (4) icm NSAID’s is er een verhoogd risico op GI bloedingen

A

Coumarines
TAR’s
Steroiden
SSRI’s

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

NSAID’s icm (2) geven een verhoogd risico op hartfalen en nierfalen

A

RAS-remmers
Diuretica

Oa door zoutretentie ontstaat dan hartfalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Opiaten binden aan opioid-receptoren (mu, kappa, delta). Waar hebben onderstaande receptoren effect op?

Mu (5)
Kappa (5)

A

Mu: analgesie, supraspinale analgesie, ademhalingsdepressie, euroforie, fysieke afhankelijkheid

Kappa: analgesie, miosis, sedatie, dysforie, psychotoimetische effecten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Couperen opiaten dmv

A

Naloxon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Fentanyl, aanzienlijk sterker analgetisch effect dan morfine, beschikbaar in 3 toedieningsvormen

A

Nasaal
Transdermaal
Buccaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

3 bijwerkingen tramadol

A

Duizeligheid
Delier
Misselijkheid

Zwak analgetisch effect, relatief veel bijwerkingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Tramadol heeft remmende werking op heropname van (2)

A

Noradrenaline
Serotonine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Codeine is voor werkzaamheid afhankelijk van CYP…

A

CYP2D6

Acitivteit wisselt sterk, effect bij individuele patient niet goed te voorspellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Groter risico op afhankelijkheid bij opiaten bij (2)

A

VG middelenmisbruik
Snel werkende opiaten (fentanyl neusspray of lolly)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Bijwerkingen opiaten (3)

A

Obstipatie
Ademdepressie
Afhankelijkheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Risicofactor ontwikkelen ademdepressie bij opiaatgebruik

A

COPD

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Paracetamol

A

Volgens FK: aceetanilidederivaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Diclofenac

A

NSAID

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Naproxen

A

NSAID

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Ibuprofen

A

NSAID

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Morfine

A

Opiaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Fentanyl

A

Opiaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Tramadol

A

Opiaat (zwak)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Oxycodon

A

Opiaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Codeine

A

Hoestprikkeldempende middelen (volgens FK)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Naloxon

A

Antidotum (voor opiaten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Omeprazol

A

PPI

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Furosemide

A

Lisdiureticum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Lisinopril

A

ACE-remmer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Losartan

A

ARB

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Acenocoumarol

A

VKA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Acetylsalicylzuur

A

TAR (of salicylaten als analgeticum)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Paroxetine

A

SSRI

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Oxybutynine

A

Urologisch spasmolyticum

Ook heel anticholinerg: oa obstipatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Amitryptiline

A

TCA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Oxazepam

A

Benzo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Macrogol

A

Osmotisch werkend laxans

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Lactulose

A

Osmotisch werkend laxans

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Fosfaatclysma

A

Osmotisch werkend laxans

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Werking acetylsalicylzuur

A

Remmen COX -> vorming tromboxaan A2 neemt af -> remmen primaire hemostase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Werking clopidogrel

A

Gericht tegen ADP receptor op trombocyten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Acetylsalicylzuur en clopidogrel remmen beide ….
Duur effect?

A

Irreversibel de trombocytenfunctie
Effect ongeveer 1 week, komt overeen met snelheid vormen nieuwe bloedplaatjes (ca 10 dagen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Werking ticagrelor
Duur effect?

A

Blokkeren reversibel P2Y12-receptor op trombocyten
Duur afhankelijk van T1/2, is maar kort (T1/2 = 7 uur en van actieve metaboliet ongeveer 8-12 uur)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Indicaties acetylsalicylzuur (4)

A

Primaire en secundaire preventie bij arterieel vaatlijden:
- Myocardinfarct
- AP
- post CABG

Tweede keus na TIA of CVA en PAV

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Indicaties clopidogrel (4)

A

Na stentplaatsing
ACS
Perifeer vaatlijden
Na TIA of CVA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Indicatie ticagrelor

A

Icm acetylsalicylzuur bij ACS (al dan niet met stenting), duur meestal 12 maanden, acetylsalicylzuur dan wel levenslang

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Belangrijkste bijwerking TAR’s
Wanneer grotere kans hierop?

A

Risico op bloedingen
Ouderen grotere kans

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Acetylsalicylzuur icm (3) geeft groter risico op (maag)bloedingen

A

Corticosteroiden
NSAID’s
SSRI’s

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Meeste OK’s kan acetylsalicylzuur door gebruikt worden. Bij acute invasieve ingreep veel verwacht bloedverlies of acute situatie kan … gegeven worden.

A

Trombocytentransfusie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Vier stollingsfactoren afhankelijk van vit K

A

II
VII
IX
X

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

T1/2 acenocoumarol

A

8-11 uur
Effect houdt enige dagen aan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

T1/2 fenprocoumon

A

160 uur
Effect kan enkele weken aanhouden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Indicaties acenocoumarol of fenprocoumon (4)

A

AF
Mechanische klepprothese
Longembolie
DVT

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Berekenen kans op TIA/CVA bij AF via …
Wanneer vit K antagonist aanbevolen?

A

CHA2DS2-VASc-score
Score >1 vit K antagonist aanbevolen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Belangrijkste bijwerking VKA?
Risico hierop het grootst bij (3)

A

Bloedingen

Therapieontrouw
Onregelmatige alcoholinname
Koortsende ziekte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

Bloeding bij gebruik vit K antagonisten, behandeling

A

Vitamine K toedienen
Bij fenprocoumon herhalen op geleide van INR (lange T1/2)

Bij ernstige bloedingene vierfactoren concentraat (Cofact), onmiddelijk effect, ook op geleide van INR

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

VKA icm (2) geven verhoogd risico op bloedingen en GI complicaties

A

NSAID’s
Corticosteroiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

…geeft snelle sterke verlenging van INR bij gelijktijdig gebruik van VKA ( = remmer CYP…)

A

Co-trimoxazol
= remmer CYP2C9

DEZE COMBINATIE VERMIJDEN

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

(3) verminderen werking VKA

A

Carbamazepine
Fenytoine
Rifampicine

(Inducers) -> hoger risico trombose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

Werking heparines

A

Heparines (heparine, nadroparine) zijn directe remmers van geactiveerde stollingsfactoren (met name trombine en factor Xa)

Kunnen alleen parenteraal worden toegediend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

Indicatie heparines

A

Ter overbrugging bij starten of onderbreken van coumarinederivaten en DOACs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
66
Q

Belangrijkste bijwerking heparines = bloedingen
Risico met name aanwezig bij simultaan gebruik van (2)

A

Corticosteroiden
NSAID’s

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
67
Q

LMWH eliminatie
Welke spiegel kan je controleren?

A

Renaal, rekening houden met risico van accmulatie van LMWH bij nierinsufficientie -> lab controle, evt anti-Xa spiegel meten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
68
Q

Bloeding onder behandeling met heparine wordt gecoupeerd met …

A

Protamine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
69
Q

Dabigatran werking

A

Remmer factor II

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
70
Q

Apixaban werking

A

Remmer factor Xa

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
71
Q

Edoxaban werking

A

Remmer factor Xa

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
72
Q

Rivaroxaban werking

A

Remmer factor Xa

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
73
Q

Indicaties DOAC’s (3)

Wanneer duidelijk NIET geindiceerd?

A

Non-valvulair AF bij CHA2DS2-VASc score >1
DVT
Longembolie

NIET bij AF met matige tot ernstige mitralisstenose of mechanische klepprothese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
74
Q

Belangrijkste bijwerking DOAC’s is bloedingen. Risico in geval van … groter bij nierfunctieverlies

A

Dabigatran

Bloedspiegel kan verhoogd worden door alle geneesmiddelen die nierinsufficientie veroorzaken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
75
Q

Bloeding onder dabigatran wordt gecooupeerd met

A

Idarucizumab

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
76
Q

Bloeding onder apixaban rivaroxaban edoxaban wordt gecoupeerd met

A

Vierfactorenconcentraat (Cofact)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
77
Q

Fenprocoumon

A

VKA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
78
Q

Heparine

A

Heparine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
79
Q

Nadroparine

A

Heparine/LMWH

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
80
Q

Protamine

A

Antidotum (voor heparine/LMWH)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
81
Q

Vitamine K

A

Kan gegeven worden bij bloeding onder VKA (niet acuut)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
82
Q

Vierfactorenconcentraat

A

Protrombinecomplex, bloedstollingsfactoren (Cofact, Beriplex)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
83
Q

Idarucizumab

A

Antidotum (voor dabigatran)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
84
Q

Andexanet Alfa

A

Antidotum (voor apixaban of rivaroxaban)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
85
Q

Co-trimoxazol

A

Sulfonamide en trimethoprim

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
86
Q

Prednison

A

Corticosteroid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
87
Q

Carbamazepine

A

Anti-epilepticum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
88
Q

Dabigatran

A

DOAC

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
89
Q

Apixaban

A

DOAC

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
90
Q

Rivaroxaban

A

DOAC

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
91
Q

Edoxaban

A

DOAC

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
92
Q

Werking diuretica

A

Remmen elektrolytabsorptie in de nier en vergroten daardoor de natriumuitscheiding in de urine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
93
Q

Indicaties thiazidediuretica (2)

A

Hypertensie
Mild hartfalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
94
Q

Indicaties lisdiuretica (1)

A

Hartfalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
95
Q

Indicatie kaliumsparende diuretica

A

Naast een lis- of thiazidediureticum ter voorkoming van hypokaliemie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
96
Q

Indicatie spironolacton

A

Hartfalen NYHA III
Beperkt hermodellering van het hart bij hartfalen
Zwak diuretisch effect

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
97
Q

Bij nierfunctieverlies daalt de werking van … diuretica

A

Lis- en thiazide

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
98
Q

Bijwerkingen thiazidediuretica (4)

A

Dehydratie (dorst, verwardheid)
Hypokaliemie (ritmestoornissen, spierzwakte)
Orthostatische hypotensie (valneiging)
Hyponatriemie (misselijkheid, verwardheid, verhoogde valneiging)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
99
Q

Bijwerkingen lisdiuretica (4)

A

Dehydratie (dorst, verwardheid)
Hypokaliemie (ritmestoornissen, spierzwakte)
Orthostatische hypotensie (valneiging)
Nierinsufficientie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
100
Q

Bijwerking kaliumsparende diuratica is hyperkaliemie. Dit risico is verhoogd bij (3)

A

DM
Nierfalen
Hartfalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
101
Q

Door een … of … toe te voegen kan een hypokaliemie voorkomen worden

A

Kaliumsparend diureticum
RAS-remmer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
102
Q

Een hyperkaliemie met ECG afwijkingen kan bestreden worden door (3)

A

Calciumgluconaat (voorkomt ritmestoornis)
Insuline/glucose
Natriumpolystyreensulfaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
103
Q

Diuretica: het risico op vallen is verhoogd bij …

A

Ouderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
104
Q

Diuretica: bij (4) is er een verhoogd risico op dehydratie

A

Koorts
Diarree
Braken
Hoge omgevingstemperatuur

Behandeling = fysiologisch zout infuus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
105
Q

Effecten betablokkers (3)

A

Verlagen hartfrequentie, bloeddruk en contractiliteit van het hart

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
106
Q

Indicaties betablokkers (4)

A

AF
Hypertensie
Hartfalen
Secundaire preventie na myocardinfarct

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
107
Q

Bijwerkingen betablokkers (3)

A

Hypotensie
Bradycardie
Verhoogde valneiging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
108
Q

Sotalol kan als bijwerking … geven
Dt risico is verhoogd bij (2)

A

Ritmestoornissen

Verhoogd bij hypokaliemie en nierfunctieverlies, omdat sotalol door de nier wordt uitgescheiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
109
Q

Amlodipine

A

Calciumantagonist, dihydropyridine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
110
Q

Nifedipine

A

Calciumantagonist, dihydropyridine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
111
Q

Verapamil

A

Calciumantagonist, non-dihydropyridine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
112
Q

Diltiazem

A

Calciumantagonist, non-dihydropyridine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
113
Q

Werking dihydropyridines (calciumantagonist)

A

Uitwerking op gladde spiercellen, verlagen vaattonus en coronairarterien en perifere arterien worden wijder. Bloeddruk wordt verlaagd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
114
Q

Bijwerkingen calciumantagonisten (2)

A

Hypotensie
Valneiging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
115
Q

Belangrijke bijwerking verapamil/diltiazem

A

Bradycardie

Dus niet samen met betabokker!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
116
Q

Indicaties RAS-remmers (3)

A

Hypertensie
Hartfalen
Diabetische proteinurie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
117
Q

Bijwerkingen ACE-remmers (6)

A

Hyperkaliemie
Nierfalen
Hypotensie
Valneiging
Angio-oedeem oro-naso-farynxgebied
Kriebelhoest

‘Start low, go slow’

Valrisico kan verlaagd worden door ‘s avonds te doseren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
118
Q

Effect hartglycosiden (digoxine) (3)

A

Vergroot contractiekracht hart
Verlaagt hartfrequentie
Vertraagt AV-geleiding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
119
Q

Indicaties digoxine (2)

A

Hartfalen
AF met snelle ventrikelvolgfrequentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
120
Q

Halfwaardetijd digoxine

A

40-70 uur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
121
Q

Klaring en therapeutische breedte digoxine

A

Renaal

Smal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
122
Q

Bijwerking digoxine

Verhoogd risico hierop bij (2)

A

Ritmestoornissen

Verhoogd risico bij hypokaliemie en nierfunctieverlies

123
Q

Indicaties nitraten (zoals nitroglycerine) (2)

A

AP
Longoedeem / astma cardiale

124
Q

Probleem nitraten als onderhoudsbehandeling

A

Optreden van tolerantie voor het effect

Voorkomen door intermitterend te doseren

125
Q

Belangrijkste bijwerking nitraten

A

Nitraatcollaps

Meestal bij gebruik van snelwerkend preparaat (voor acute pOB), risico groter bij pt die ondervuld zijn. Om bijwerking te voorkomen medicament niet staand in laten nemen.

126
Q

Chloortalidon

A

Thiazidediureticum

127
Q

Hydrochloorthiazide

A

Thiazidediureticum

128
Q

Furosemide

A

Lisdiureticum

129
Q

Spironolacton

A

Kaliumsparend diureticum

130
Q

Triamtereen

A

Kaliumsparend diureticum

131
Q

Metoprolol

A

Betablokker, selectief

132
Q

Sotalol

A

Betablokker, niet selectief

133
Q

Propranolol

A

Betablokker, niet selectief

134
Q

Carvedilol

A

Betablokker, niet selectief

135
Q

Atenolol

A

Betablokker, selectief B1

136
Q

Digoxine

A

Glycoside

137
Q

Losartan

A

ARB

138
Q

Isosorbide-dinitraat

A

Nitraten

139
Q

Isosorbide-mononitraat

A

Nitraten

140
Q

Paroxetine

A

SSRI

141
Q

Natriumpolystyreensulfonaat

A

Kationwisselaar, bij hyperkaliemie

142
Q

KCl-drank

A

Kaliumzout, profylaxe en behandeling van hypokaliemie

143
Q

Bij iedere patient met DM2 en … wordt gestart met metformine

A

Voldoende nierfunctie >30

144
Q

Bijwerkingen metformine (2)

A

Maagdarmstoornissen (mn dunne ontlasting, soms diarree)
Zeldzaam: lactaatacidose

145
Q

Contra-indicaties metformine (4)

A

Nierinsufficientie
Hartfalen
Chronische hypoxemie
Sepsis

146
Q

Wanneer metformine niet (meer) voldoende werkt over op

A

Combinatietherapie metformine en SU-derivaat (gliclazide)

147
Q

Bijwerking SU-derivaten

A

Door stimulerende werking op insulinesecretie: hypoglykemie

148
Q

Risico op hypoglykemieen bij gebruik SU derivaat wordt verhoogd door (3)

A

Slechte/onregelmatige voedselintake
Inspanning
Nierinsufficientie

149
Q

Hypoglykemie kan bestreden worden door (3)

A

Eten van koolhydraten
Toedienen glucose
Toedienen glucagon

150
Q

Welke medicijnen kunnen de beginsymptomen van een hypoglykemie maskeren?

A

Niet-selectieve betablokkers

151
Q

Belangrijkste bijwerking SGLT2 remmers

A

Euglycemische diabetische ketoacidose (EDKA)

152
Q

Een hypoglykemie ontstaat meestal bij een pt die met insuline wordt behandeld en die (2)

A

Maaltijd heeft overgeslagen
Uitzonderlijk zware inspanning heeft verricht

153
Q

Humuline regular (insuline)

A

Kortwerkend recombinant humaan insuline
(Kortwerkende insuline)
30 min voor de maaltijd, piekwerking 2-3 uur na injectie, werkingsduur 6-8 uur

154
Q

Insuline aspart

A

Kortwerkend recombinant humaan insuline-analoog
(Snelwerkend insuline-analoog)
Direct voor/tijdens/na maaltijd, piekwerking 45-90min, werkingsduur 4-5 uur

155
Q

Insuline glargine

A

Langwerkend humaan insuline-analoog
(Langwerkende insuline-analoog, Lantus)
Tussen avondeten en net voor slapen gaan, werkingsduur 24 uur of langer

156
Q

Metformine

A

Biguanide

157
Q

Tolbutamide

A

SU-derivaat

158
Q

Glimepiride

A

SU-derivaat

159
Q

Gliclazide

A

SU-derivaat

160
Q

Dapagliflozine

A

SGLT2-remmer

161
Q

Glucagon

A

Bloedglucoseverhogend middel

162
Q

Indicatie antidepressiva

A

Matig-ernstige depressies

163
Q

Indicaties TCA’s (2)

A

Matig-ernstige depressies
Neuropathische pijn

164
Q

Indicaties SSRI’s (3)

A

Matig-ernstige depressies
Angststoornissen
Obsessief-compulsieve stoornissen

165
Q

Bijwerkingen TCA’s

A

Anticholinerg
- droge mond
- ostipatie
- urineretentie
- verwardheid

Antihistaminerg
- sedatie

Antinoradrenerg
- orthostatische hypotensie

Kinidineachtig
- ritmestoornissen

166
Q

TCA’s icm … geven versterking van de othostase

A

Antihypertensiva

167
Q

SSRI’s kunnen na … SIADH veroorzaken met daarbij risico op ..

A

1 week
Hyponatriemie

168
Q

Risico op SIADH (+ hyponatriemie) bij gebruik van SSRI icm …

A

Thiazidediuretica

169
Q

SSRI’s icm … geven verhoogd bloedingsrisico

A

NSAID’s (SSRI geeft trombocytopathie)

170
Q

Symptomen serotoninesyndroom (3)

A

Agitatie
Koorts
Hyperreflexie

171
Q

Indicatie lithium

A

Bipolaire stoornis

172
Q

Uitscheiding lithium

A

Via nieren

173
Q

(4) zorgen voor verhoogde bloedspiegel van lithium

A

Dehydratie
Diuretica
NSAID’s
RAS-remmers

174
Q

Klachten bij verhoogde bloedspiegel lithium (5)

A

Misselijkheid
Diarree
Tremoren
Myoclonieen
Soms epileptische insulten

175
Q

Amitriptyline

A

TCA

176
Q

Nortriptyline

A

TCA

177
Q

Fluoxetine

A

SSRI

178
Q

Paroxetine

A

SSRI

179
Q

Citalopram

A

SSRI

180
Q

Werking benzo’s

A

Benzodiazepinen versterken de remmende werking van GABA door binding aan het GABAA ionkanaal, hierdoor wordt de influx van chloride-ionen verlengd, wat leidt tot neuronale hyperpolarisatie.

181
Q

T1/2 diazepam

A

40-100 uur

182
Q

T1/2 temazepam en oxazepam

A

4-15 uur
Metabolieten van diazepam

183
Q

Indicaties benzo’s (6)

A

Slaapstoornissen
Gegeneraliseerde angststoornissen
Behandeling onthoudingsverschijnselen
Behandeling koortsconvulsie
Behandeling epileptisch insult
Premedicatie bij chirurgische ingrepen

184
Q

Bijwerkingen benzo’s (8)

A

Spierhypotonie -> spierzwakte (valneiging, mn ouderen)
Amnesie
Afname alertheid (cave autorijden)
Langdurig gebruik: tolerantie van effect, afhankelijkheid, reboundfenomeen bij abstinentie (angst, slaapproblemen)
Ademdepressie
Bij ouderen/kinderen: paradoxale reacties (agitatie, onrust)

185
Q

Ademdepressie bij benzo gebruik kan worden uitgelokt door

A

COPD

186
Q

Benzo’s: belangrijkste interacties bijdragend tot verhoogde valneiging (3)

A

Antihypertensiva
Alcohol
Opiaten

187
Q

Benzo’s: tolerantie van effect voorkomen door (2)

A

Kort voorschrijven (<2 wkn)
Gode patientinstructie

188
Q

Hoe benzos afbouwen bij afhankelijkheid

A

Ometten naar langwerkend benzo (diazepam), daarna langzaam afbouwen

189
Q

Benzo’s couperen met

A

Flumazenil (T1/2 = 1 uur) = benzodiazepine receptorantagonist

190
Q

Beta-lactam AB (3)

A

Penicillinen
Cefalosporinen
Carbapenems

191
Q

Belangrijkste bijwerkingen penicillinen (3)

A

Diarree
Overgevoeligheidsreacties (mn huidreacties)
Anafylactische shock

Bij amoxicilline vaker huidreacties, meestal niet immunologisch

192
Q

Bij penicillinen is in <2% sprake van kruisovergevoeligheid met …

A

Cefalosporinen

193
Q

Werking tetracyclinen

A

Remmen eiwitsynthese

194
Q

Bijwerkingen tetracyclinen (2)

A

Gebitsverkleuring bij kinderen
Fotosensibilisatie

195
Q

Contra-indicaties tetracyclinen (2)

A

Kinderen tot 8 jaar
Zwanger

196
Q

Wat wort afgeraden bij een kuur tetracyclinen?

A

Blootstelling an zonlicht

197
Q

Belangrijk bij inname tetracyclinen

A

Combinatie met aluminium, calcium, ijzer, magnesium bevattende preparaten vermindert de absorptie

198
Q

Aminoglycosiden (gentamicine) worden vooral toegepasts in behandeling van …

A

(Resistente) gram negatieve bacterien

199
Q

Bijwerkingen aminoglycosiden (2)

A

Irreversibele doofheid
Reversibele nierfunctiestoornis

200
Q

Gentamicine

A

Aminoglycoside

201
Q

Claritromycine

A

Macrolide

202
Q

Azitromycine

A

Macrolide

203
Q

Werking macroliden

A

Remmen eiwitsynthese

204
Q

Welke AB is effectief bij atypische en gram positieve verwekkers?
Denk aan legionella, chlamydia apneumoniae, chlamydia psittaci en coxielle burnetti (Q-koorts)

A

Macroliden

205
Q

Bijwerkingen/nadelen macroliden (2)

A

Via CYP2A4 afbraak remmen van veel andere geneesmiddelen. (Bijv statines)
Icm andere QTc tijd verlengers risico op torsade de pointes verhoogd

206
Q

Een combinatie van trimethoprim en een sulfonamide is

A

Co-trimoxazol

207
Q

De werking van methotrexaat kan worden versterkt bij gelijktijdig gebruik van …

A

Trimethoprim of co-trimoxazol

Onderdrukken allen het dihydrofolaatreductase -> levensbedreigende beenmergsuppressie

208
Q

… kan afbraakvan VKA remmen -> stijging INR, ernstige bloedingen

A

Co-trimoxazol

Combi vermijden!

209
Q

Ciprofloxacine

A

Chinolonen

210
Q

Werking chinolonen

A

Beinvloeden DNA synthese

211
Q

Chinolonen vooral effectief tegen …

A

Gramnegatieve organismen

212
Q

Attentie bij inname chinolonen

A

Niet icm aluminium, calcium, ijzer en magnesium bevattende preparaten

Advies:
- alternatief AB
- 2 middelen gescheiden innemen

213
Q

Bijwerking chinolonen

A

QT-c tijd verlenging

214
Q

Redenen niet aanslaan AB (4)

A

Andere verwekker
Koortsende niet-infectieuze ziekte
Infectiehaard moeilijk bereikbaar
Resistentie

215
Q

Resistente bacterien (3)

A

ESBL
VRE
MRSA

Alleen nog te behandelen met reserve AB. Zoals. Meropenem

216
Q

Piperacilline

A

Penicilline

217
Q

Tazobactam

A

Penicilline

218
Q

Cefazoline

A

Cefalosporine

219
Q

Cefuroxim

A

Cefalosporine

220
Q

Ceftazidime

A

Cefalosporine

221
Q

Ceftriaxon

A

Cefalosporine

222
Q

Meropenem

A

Carbapenems

223
Q

Doxycycline

A

Tetracycline

224
Q

Middelen bij UWI (3)

A

Nitrofurantoine
Fosfomycine
Trimethoprim

225
Q

Metronidazol

A

Antiprotozoica

226
Q

Biologische beschikbaarheid =

A

F

Fractie van toegediende dosis die onveranderd algemene circulatie bereikt

227
Q

First pass effect

A

Na orale toediening kan deel worden gemetaboliseerd door enzymen in darm of lever voordat het in de circulatie komt

228
Q

Verdelingsvolume

A

Verhouding tussen hoeveelheid opgenomen geneesmiddel in lichaam en plasmaconcentratie

Direct na toediening F x D / C0

229
Q

Wat bepaalt de hoogte van oplaaddosering

A

Verdelingsvolume

230
Q

Onderhoudsdosis in steady state is alleen afhankelijk van

A

De klaring

231
Q

Enzyminhibitors (5)

A

Azolen
Grapefruitsap
Claritromycine
Erythromycine
Verapamil

Hogere bloedspiegels
Effect treedt direct op

232
Q

Enzyminducers (3)

A

Rifampicine
Carbamazepine
St janskruid

Med sneller afgebroken
Effect na dagen tot weken

233
Q

Halfwaardetijd

A

Tijdsduur waarin plasmaconcentratie in waarde halveert

234
Q

Tijd tot het ontwikkelen van steady state is alleen afhankelijk van

A

Halfwaardetijd

235
Q

Wat bepaalt noodzaak van een oplaaddosering?

A

Halfwaardetijd

236
Q

Oorzaken lange T1/2 (2)

A

Geringe klaring
Groot verdelingsvolume

237
Q

Reden van voorschrijven vermelden bij (4)

A

Carbamazepine
Fluconazol
Methotrexaat
Rifampicine

In les wordt ook nog colchicine benoemd (staat echter niet in reader)

238
Q

Autorijden temazepam

A

Categorie 1 (weinig invloed), in een dosering t/m 20mg mag patient tot en met 8 uur na inname niet rijden

Bij hogere dosering categorie 3 -> niet rijden

239
Q

Autorijden oxazepam

A

Categorie 1 (weinig invloed), in een dosering t/m 50mg mag patient tot en met 16 uur na inname niet rijden

Bij hogere dosering categorie 3 -> niet rijden

240
Q

Autorijden morfine (in lage dosering)

A

Na 2 weken gebruik zonder bijwerkingen weer autorijden

241
Q

Autorijden tramadol

A

Na 2 weken gebruik zonder bijwerkingen weer autorijden

242
Q

Autorijden clemastine

A

Cat 3
Niet toegestaan

243
Q

WHO stappenplan (6)

A

1 probleemstelling
2 behandeldoel
3 behandelopties
4 controleer of keuze geschikt is voor specifieke patient
5 recept en patient informatie
6 follow-up

244
Q

De keuze van geneesmiddel obv volgende factoren: (4)

A

Effectiviteit
Veiligheid (nieuwe en oudere medicatie)
Kosten
Doelmatigheid

245
Q

Risico medicijnen voor de foetus per trimester

A

1: risico op abortus en aanlegstoornis
2: risico op groeivertraging
3: risico op farmacologische effecten van het geneesmiddel op de foetus (door bv insuline, schildklierremmers)

Voor de partus: verhoogd risico op gecompliceerde partus (bv bloedstolling beinvloeden of weeenremming door opiaten of NSAID)

246
Q

Zwangerschap paracetamol

A

Meest veilig

247
Q

Zwangerschap nadroparine

A

Meest veilig

248
Q

Zwangerschap amoxicilline

A

Meest veilig

249
Q

Zwangerschap Claritromycine

A

Meest veilig

250
Q

Zwangerschap acetylsalicylzuur

A

Meest veilig, max 160mg/dag

251
Q

Zwangerschap metoprolol

A

Waarschijnlijk veilig

252
Q

Zwangerschap metformine

A

Waarschijnlijk veilig

253
Q

Zwangerschap diclofenac en ibuprofen

A

Waarschijnlijk veilig (1e en 2e trimester)

254
Q

Zwangerschap carbamazepine

A

Risico op aangeboren afwijkingen: alleen gebruiken in uitzonderingsgevallen met extra controles

255
Q

Zwangerschap acenocoumarol, fenprocoumon

A

Risico op aangeboren afwijkingen: alleen gebruiken in uitzonderingsgevallen met extra controles

256
Q

Zwangerschap doxycycline

A

Risico op aangeboren afwijkingen: alleen gebruiken in uitzonderingsgevallen met extra controles

257
Q

Zwangerschap gentamicine

A

Risico op aangeboren afwijkingen: alleen gebruiken in uitzonderingsgevallen met extra controles

258
Q

Zwangerschap enalapril

A

Risico op aangeboren afwijkingen: alleen gebruiken in uitzonderingsgevallen met extra controles

259
Q

Zwangerschap ciprofloxacine

A

Risico onbekend, kies middel waar meer over bekend is

260
Q

Borstvoeding paracetamol

A

Meest veilig, handhaven

261
Q

Borstvoeding ibuprofen

A

Meest veilig, handhaven

262
Q

Borstvoeding acenocoumarol

A

Meest veilig, handhaven

263
Q

Borstvoeding nadroparine

A

Meest veilig, handhaven

264
Q

Borstvoeding diclofenac

A

Waarschijnlijk veilig

265
Q

Borstvoeding Acetylsalicylzuur

A

Waarschijnlijk veilig

266
Q

Borstvoeding metoprolol

A

Waarschijnlijk veilig

267
Q

Borstvoeding fenprocoumon

A

Waarschijnlijk veilig

268
Q

Borstvoeding enalapril

A

Waarschijnlijk veilig

269
Q

Borstvoeding metformine

A

Waarschijnlijk veilig

270
Q

Borstvoeding ciprofloxacine

A

Risico onbekend

271
Q

Borstvoeding codeine

A

Mogelijk risico

272
Q

Borstvoeding morfine

A

Mogelijk risico

273
Q

Borstvoeding oxazepam en diazepam

A

Risico: stoppen (bij langdurig gebruik)

274
Q

Geneesmiddelenreacties, waarbij het geneesmiddel acuut gestopt moet worden, zijn: (3)

A

A. Anafylaxie (immunologisch/ niet-immunologisch)

B. Trombocytopenie/ hemolytische anemie

C. Ernstige huidreacties (Severe Cutaneous Adverse Reactions (SCAR))
— C.1. Stevens Johnson Syndroom (SJS)
— C.2. Toxische Epidermale Necrolyse (TEN)

275
Q

(3) zijn het meest frequent verantwoordelijk voor het ontstaan van een anafylactische/anafylactoïde reactie.

A

β-lactam-antibiotica, NSAID’s en spierverslappers zoals bij anesthesie worden gegeven

276
Q

(3) zijn de meest voorkomende risicofactoren voor het ontstaan van een anafylactische/anafylactoïde reactie.

A

Frequente blootstelling, immuun activatie (chronische virale infecties) en astma/atopie (heftiger beloop)

277
Q

Indien er sprake is van een ernstige anafylactische/anafylactoïde reactie (circulatoire problemen, bronchospasme, luchtwegproblemen door oedeem in de epiglottis regio) wordt … toegediend. Bij een milde reactie worden slechts … en … gegeven

A

Indien er sprake is van een ernstige anafylactische/anafylactoïde reactie (circulatoire problemen, bronchospasme, luchtwegproblemen door oedeem in de epiglottis regio) wordt adrenaline toegediend. Bij een milde reactie worden slechts antihistaminica en corticosteroïden gegeven.

278
Q

4 stappen bij anafylactische/anafylactoide reactie (wat betreft de behandeling behoort tot en met stap 2 tot de eindtermen)

A

Stap 1
STOPPEN verdacht geneesmiddel vervangen door chemisch niet verwant geneesmiddel.

Stap 2
a) Adrenaline 0.5 i.m.
b) Clemastine (Tavegil) 2mg i.v.
c) Dexamethason 8mg i.v.
d) Bij (verdenking) bronchospasmen salbutamol 5mg vernevelen

Stap 3
Nogmaals adrenaline 0.5mg i.m.
Bij hypotensie: fluid challenge 500 ml NaCl 0,9% in 15minuten, herhaal zo nodig

Stap 4
• Vervolgbehandeling MC/IC
• Bij gebruik bèta-blokker: overweeg toediening glucagon 1mg iv in 5 minuten gevolgd door 5-15 microg/min i.v.
• Start adrenaline perfusor 1 microg/min iv en titreer tot hemodynamisch stabiel (max 15 microg/min)

279
Q

(2) zijn de het meest frequent verantwoordelijk voor het ontstaan van een trombocytopenie/hemolytische anemie.

A

Heparines en β-lactam-antibiotica

280
Q

(3) zijn de meest voorkomende risicofactoren voor het ontstaan van een trombocytopenie/hemolytische anemie.

A

Frequente blootstelling, immuun activatie (chronische virale infecties) en astma/atopie (heftiger beloop)

281
Q

Behandeling trombocytopenie/hemolytisce anemie (2 stappen)

A

Stap 1
STOPPEN verdacht geneesmiddel/ vervangen door chemisch niet verwant geneesmiddel

Stap 2
(trombocyten) transfusie

282
Q

Wat is HIT?

A

De door heparine geïnduceerde trombopenie (HIT) is een relatief weinig voorkomende, maar wel gevreesde complicatie van heparine. Hierbij ontstaat bij een met heparine behandelde patiënt een antistof tegen het complex van heparine en de in bloedplaatjes voorkomende plaatjesfactor-4. Binding van deze antistof aan het bloedplaatje leidt tot krachtige plaatjesactivatie, hetgeen leidt tot verbruik van trombocyten (met als gevolg trombocytopenie) en in veel gevallen ernstige arteriële of veneuze trombose.

283
Q

Er worden twee typen HIT onderscheiden. Type I is een … trombocytopenie, terwijl type II de … vorm betreft

A

Type I is een niet immuungemedieerde trombocytopenie, terwijl type II de immuungemedieerde vorm betreft

284
Q

HIT type 1 vs HIT type 2: ontstaan?

A

Type I: 1-4 dagen na start heparine
Type II: 5-10 dagen na start heparine

285
Q

HIT type 1 vs HIT type 2: trombocyten aantal?

A

Type I: zakken meestal tot 100x10^9/l
Type II: lager dan bij type I, zakken meestal tot 30-55x10^9/l

286
Q

HIT type 1 vs HIT type 2: antilichamen?

A

Type I: geen anti-HEP/PF4 antilichamen
Type II: wel anti-HEP/PF4 antilichamen

287
Q

HIT type 1 vs HIT type 2: trombose / bloedingscomplicaties?

A

Type I: geen trombose, geen bloedingscomplicaties
Type II: 30% trombose, zelden bloedingscomplicaties

288
Q

Belangrijke veroorzakers van geneesmiddel geïnduceerde hemolytische anemie zijn (1)

A

β-lactam- antibiotica

Een voorbeeld is de door penicilline veroorzaakte hemolytische anemie, ontstaan door binding van IgG-antistoffen aan een penicillindeterminant gebonden aan de erytrocytenmembraan.

289
Q

De hemolytische anemie treedt na circa … na start van het sensitiserende geneesmiddel op. Na staken van het veroorzakende geneesmiddel treedt doorgaans binnen … herstel op.

A

De hemolytische anemie treedt na circa een week na start van het sensitiserende geneesmiddel op. Na staken van het veroorzakende geneesmiddel treedt doorgaans binnen enkele dagen herstel op.

290
Q

De meest voorkomende bijwerkingen van geneesmiddelen zijn huidafwijkingen, welke frequent worden gezien bij gebruik van (4).

A

penicillinen, cefalosporinen, allopurinol en carbamazepine

291
Q

De maculopapuleuze eruptie is de frequentst voorkomende geneesmiddeleneruptie en wordt vooral gezien bij (3).

A

penicillinen, carbamazepine en allopurinol

292
Q

Bij SJS is <…% van het lichaamsoppervlak aangedaan.

Naast de huid zijn vaak ook meerdere … aangedaan. Het gaat meestal gepaard met (2).

A

Bij SJS is <10% van het lichaamsoppervlak aangedaan.

Naast de huid zijn vaak ook meerdere slijmvlieslokalisaties aangedaan. Het gaat meestal gepaard met conjunctivitis en orale mucositis.

293
Q

Bij uitbreiding van SJS, wanneer >…% lichaamsoppervlak is aangedaan, spreekt men van TEN.

A

30

294
Q

(3) zijn het meest frequent verantwoordelijk voor het ontstaan van ernstige huidreacties zoals Stevens Johnson Syndroom (SJS) en Toxische Epidermale Necrolyse (TEN).

A

Verschillende antibiotica, carbamazepine en allopurinol

295
Q

(3) zijn de meest voorkomende risicofactoren voor het ontstaan van ernstige huidreacties zoals Stevens Johnson Syndroom (SJS) en Toxische Epidermale Necrolyse (TEN).

A

Frequente blootstelling, immuun activatie (chronische virale infecties) en astma/atopie (heftiger beloop)

296
Q

Behandeling SJS en TEN (2 stappen)

A

Stap 1
Levensgevaarlijk, medicatie direct stoppen!

Stap 2
• Pijnbestrijding
• Infectiebestrijding
• Indien >30% van lichaamsoppervlak aangedaan doorverwijzing naar brandwondencentrum

297
Q

Couperen LMWH, kan dat?

A

Het effect van nadroparine, een LMWH, kan slechts gedeeltelijk tegengegaan worden, aangezien de anti-Xa activiteit van LMWH maximaal voor 50% geneutraliseerd kan worden.

298
Q

Bij hypertensie is een … bij ouderen de eerste keuze.

A

thiazide diureticum

299
Q

Glimeperide

A

SU-derivaat (langwerkend)

300
Q

… is een sterke remmer van CYP3A4

A

Claritromycine

301
Q

Na ongeveer …x de halfwaardetijd is steady state bereikt

A

4

302
Q

Uit farma les: niet-intentionele vs intentionele factoren

A

Niet-intentioneel = onbewust (bv vergeetachtigheid, beperkt vermogen behandeling te begrijpen, onherkenbaarheid van geneesmiddel, kosten (bijbetaling), analfabetisme, slechtziendheid)
Intentioneel = (semi) bewust (bv zorgen om bijwerkingen geneesmiddel, kennisgebrek, pt ervaart noodzaak niet, negatieve attitude tav geneesmiddel, gebrek aan vertrouwen behandeling, stigmatisering)

303
Q

Uit farma les: wat is een “me too”?

A

Nieuwe generatie geneesmiddelen die hetzelfde doet als de oude (denk bijvoorbeeld aan alle soorten bestaande PPI’s)

304
Q

Uit farma les: wat is een New chemical entity (NCE)

A

NCE: nieuw medicijn op de markt (extra aandacht voor onverwachte bijwerkingen)