personenlijst Flashcards

1
Q

goffman

A

Meer kijken naar microniveau
Theorie: Grondlegger van de dramaturgische benadering in sociologie.
Hij zag sociale interactie als een theater, waarin mensen rollen spelen afhankelijk van de context.
Belangrijkste concepten:
Frontstage/backstage: In het openbaar laten mensen een “gecontroleerd” zelf zien (frontstage), terwijl backstage hun echte zelf meer zichtbaar is.
Impression management: Mensen proberen indruk te maken en een bepaalde identiteit te projecteren in sociale situaties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

durkheim

A

-groepsgericht
-sociocentrisme
-sociale feiten zijn bovenindividueel en extern voorgegeven
- kijken naar macroniveau
-sociale orde; het bestaan van sociale solidariteit, sociale cohesie vie een collectief bewustzijn of een geheel van gedeelde opvattingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

blumer

A

-individu gericht
-symbolisch interactionisme; de interactionistiche visie op het sociale aan de hand van symbolen
-joint action samenhandelen; een lopend proces van het aan elkaar aanpassen of op elkaar afstemmen van handelingen van deelnemers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Marx

A

-conflictsociologie
-ongelijkheid in de vorm van klassenongelijkheid
-klassen; op economische basis tussen bezitters en niet bezitters
-antropologisch materialisme
-sociale orde= klassenorde= klassenconflict
-revolutie, omverwerping, kapitalisme
-culturele macht; sociale ongelijkheid legt zijn wil en visie op
-prestatieideologie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Merton

A

Theorie: Belangrijk in het structureel functionalisme, maar hij voegde nuances toe door te kijken naar de complexe werking van sociale structuren.
Belangrijkste concepten:
Manifeste en latente functies: Sociale handelingen hebben zichtbare (manifeste) en onzichtbare (latente) effecten.
Anomietheorie: Sociale afwijkingen ontstaan wanneer er een kloof is tussen culturele doelen (zoals succes) en de middelen om deze te bereiken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

parson

A

groepsgericht
-positiegebonden rolhandelingen
-rollen en verwachtingen zijn verbonden aan geinstitutionaliseerde waarden
-systeem; basiseenheden enerzijds en relaties tussen deze elementen anderzijds

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Beck

A

Theorie: Bekend van het concept risicosamenleving, dat beschrijft hoe de modernisering nieuwe globale risico’s heeft gecreëerd.
Belangrijkste concepten:
Individualisering: Mensen worden minder afhankelijk van traditionele structuren zoals gezin en religie.
Globalisering: Sociale risico’s zoals klimaatverandering en economische crises zijn grensoverschrijdend.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

butler

A

Theorie: Bekend van haar werk in genderstudies en queer theory.
Ze benadrukte dat gender geen biologische essentie is, maar een sociaal geconstrueerde identiteit.
Belangrijkste concepten:
Genderperformativiteit: Gender is een reeks herhaalde gedragingen die sociaal worden verwacht, in plaats van een aangeboren eigenschap.
Kritiek op binaire gendercategorieën (man/vrouw).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

goldthorpe

A

Theorie: Bekend om zijn empirisch onderzoek naar sociale mobiliteit en ongelijkheid.
Belangrijkste concepten:
Klasse-indeling: Onderzocht hoe opleidingsniveau en sociale afkomst iemands kansen beïnvloeden.
Zijn werk benadrukte dat meritocratie niet altijd leidt tot gelijkheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

bordieu

A

-conflictsociologie
-ongelijkheid in de vorm van klassenongelijkheid
-klassen bestaan uit meer dan enkel een economisch begrip, er zijn ook culturele klassen
-economisch kapitaal, cultureel kapitaal en sociaal kapitaal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Weber

A

-individu-gericht
-begrijpende of interpretatieve sociologie
-individuele betekenisgeving
-actorcentrisme
-modern kapitalisme; het doelrationeel inzetten van productiefactoren met het doel continue nieuwe winst te maken
-sociale orde; ontstaat uit wederzijdse orienatie van actoren op de veronderstelde zingeving motivatie in het handelen van ander

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

dahrendorf

A

Breidde de theorie van marx uit, maar wees daarbij niet naar enkel economische factoren, maar naar machts- en authoriteitsrelaties binnen de maatschappij.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly