hoofdstuk 2 Flashcards

1
Q

subjectieve dimensie

A

sociaal aanzien, status

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

allochtoon

A

minderheidsgroep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

schaduwarbeid

A

Dingen zoals het gezin verzorgen etc

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

primaire socialisatie

A

Het aanleren van algemene normen en waarden, vaak binnen gezins-/familieverband

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

objectieve dimensie

A

draait om hooggewaardeerde zaken en materiele rijkdom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

etnie

A

sociaal verband waarbinnen een wij gevoel heerst vanwege gemeenschappelijke cultureel erfgoed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

methodologisch kosmopolitisme

A

vergelijking op mondiaal vlak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

homogenisering

A

sociale en persoonlijke verschillen worden geminimaliseerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

materiele deprivatie

A

niet genoeg geld voor wasmachines, vakantie of internet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

digitale uitsluiting

A

bepaalde groepen kunnen niet mee draaien op digitaal vlak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

sociale stratificatie

A

de opdeling vanuit de objectieve sociale ongelijkheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

sociale mobiliteit

A

het bewegen van individuen op de sociale ladder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

tertiaire socialisatie

A

specifiekere optionele kennis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

interne collectiviteit

A

wij zijn wij, en wie niet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

internalisering

A

externe dwang tot zelfdwang wordt een automatische innerlijke zelfcontrole

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

statusincongruentie

A

mismatch tussen twee sociale statussen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

klasse

A

stratum van onderling vergelijkbare beroepsposities

18
Q

externe collectiviteit

A

wie zijn zij, en wie zijn zij niet

19
Q

onderklasse

A

een klasse die volledig afhankelijk is van de overheid, gezinnen of individuen

20
Q

marktsituatie

A

indeling van klasse met de focus op inkomensbron

21
Q

primaire habitus

A

eerst verworven geheel van neigingen en vermogens om op een bepaalde manier te handelen

22
Q

gender

A

de arrangementen van reproductie, seksuele arbeidsdeling, en culturele definities van man en vrouw.

23
Q

sociale ongelijkheid

A

bestaan van assymetrieen tussen individuele en collectieve actoren

24
Q

anticiperende socialisatie

A

voorbereiden van opgenomen worden in een bepaald sociaal verband

25
Q

socialisatie

A

samenhandelen waarbij een of meerdere belerende individuen een lerend individu sociaal maken

26
Q

werksituatie

A

indeling van klasse obv positie binnen beroepscategorie

27
Q

Mattheus effect

A

Bepaalde uitgaven van de overheid gaan meer naar mensen die al voldoende middelen bezitten

28
Q

secundaire socialisatie

A

Het aanleren van gewenst gedrag in een bepaalde situatie

29
Q

patriarchaat

A

De mannelijke dominantie in de samenleving

30
Q

methodologisch nationalisme

A

nadruk op een natie en binnen een natie vergelijken

31
Q

wederzijdse dwang tot zelfdwang

A

Actoren die zich aan elkaar aanpassen

32
Q

intergenerationeel

A

slaat terug op nakomelingen van individu

33
Q

sociale constructies

A

Dingen die als vanzelfsprekend worden gezien maar ontstaan zijn door sociale interactie binnen een verband

34
Q

autochtoon

A

meerderheidsgroep

35
Q

indentificatie

A

internalisering van collectieve identiteit zodat die onderdeel wordt van onze persoonlijke identiteit

37
Q

positietoewijzing

A

sociaal geregelde verdeling van sociale posities over individuen

38
Q

intersectionaliteit

A

interactie tussen verschillende dimensies van sociale ongelijkheid die elkaar snijden

39
Q

intragenerationeel

A

slaat terug op de individu zelf binnen een generatie

40
Q

essentialisering

A

je collectieve identiteit is aangeboren en onveranderbaar.