Participium - regelmatige vorm Flashcards
1
Q
bellen
A
gebeld
2
Q
horen
A
gehoord
3
Q
gooien (to throw)
A
gegooid
4
Q
sneeuwen
A
gesneeuwd
5
Q
antwoorden
A
geantwoord
6
Q
reizen
A
gereisd
7
Q
level (to live, exist)
A
geleefd
8
Q
werken
A
gewerkt
9
Q
missen
A
gemist
10
Q
zetten
A
gezet
11
Q
controleren
A
gecontroleerd
12
Q
haten
A
gehaat
13
Q
huren
A
gehuurd
14
Q
proeven
A
geproefd
15
Q
wonen
A
gewoond