Niveau 2 - Deel 9 - grammatica Flashcards
1
Q
Het imperfectum
A
SoFT KeTCHuP
Enk: + te
Mvs: + ten
maken - maakte - maakten
ANDERS
Enk: + de
Mvs: + den
bellen - belde - belden
(!)
reizen - reisde - reisden
praten - praatte - praatten
antwoord - antwoordde - antwoordden
2
Q
Toen = when, then
A
1) op dat moment, in die tijd
Toen vertelde hij me dat hij zijn baan kwijt is.
2) op het moment dat, in de periode dat
Toen hij aan de universiteit studeerde, slaagde hij altijd met schitterende cijfers.