Oefentoets Flashcards
Welke van de onderstaande beweringen over de volgende redenering klopt?
Premisse: Als A dan B.
Premisse: niet B
Conclusie: niet A
A. Dit is een argument volgens de ‘modus ponens’ vorm
B. Dit is een argument volgens de ‘modus tollens’ vorm
C. Dit is niet een compleet argument
D. Dit is een niet-valide argument
B. Dit is een argument volgens de ‘modus tollens’ vorm
(Dit is een valide argument)
Logisch Positivisme is …
A. Enkel geïntegreerd in ‘context of discovery’
B. Enkel geïnteresseerd in ‘context of justification’
C. Allebei
D. Geen van beiden
B. Enkel geïnteresseerd in ‘context of justification’
Een demarcatiecriterium voor wetenschappelijke beweringen was belangrijk voor:
A. Feyerabend en Kuhn
B. Feyerabend en Logisch Positivisme
C. Logsich Positivisme en Popper
D. Popper en Kuhn
C. Logisch Positivisme en Popper
Maar D. Popper en Kuhn wordt hier ook goedgerekend
Wie gebruikte de term incommensurabiliteit?
A. Feyerabend
B. Kuhn
C. Popper
D. Logisch Positivisme
B. Kuhn
Lakatos is bekend vanwege zijn:
A. Visie op onderzoeksprogramma (research programme)
B. Historische analyse van wetenschap
C. Visie op het belang van falsificatie in plaats van confirmatie (confirmation)
D. Bewijs van de Duhem-Quine theorie
A. Visie op onderzoeksprogramma (research programme)
In de wetenschapsfilosofie refereert “Anything goes” aan:
A. De overgangsfase tussen twee paradigma’s, waarbij veel onzeker is
B. De afwezigheid van een context loos criterium om wetenschappelijke argumenten te toetsen
C. Het feit dat bij onderzoeksprogramma’s (research programmes) enkel de uitbreidende aannamen getoetst kunnen worden, de kern zelf niet
D. Het feit dat alle antwoorden op deze vraag goed zijn
B. De afwezigheid van een context loos criterium om wetenschappelijke argumenten te toetsen
Welke van de volgende stellingen is een subjectieve of objectieve claim?
I: Als je alle oefenvragen in het boek doet, heb je meer kans om een examen te halen
II: Het openen van een raam maakt de atmosfeer in een hius veel comfortabeler
A. I en II zijn subjectief
B. I is objectief, II is subjectief
C. I is subjectief, II is objectief
D. I en II zijn objectief
B. I is objectief, II is subjectief
Welke van de volgende retorische vormen wordt geassocieerd met het vaststellen van geloofwaardigheid en betrouwbaarheid?
A. Ethos
B. Pathos
C. Logos
D. Geen van de bovenstaande
A. Ethos
Een … is een aangenamer of minder aanstootgevend alternatief voor een over het algemeen onaangenaam woord of concept. De … kan worden gebruikt om te voldoen aan normen van sociale of politieke correctheid om humor of ironische understatements toe te voegen, of om de ernst van een uitspraak te verminderen.
A. Ethos
B. Euphemisme
C. Explanandum
D. Beroep op Emotie
B. Euphemisme
Wat voor soort argumentatiefouten kunnen worden getoetst met een waarheidstabel
A. Formele argumentatiefouten
B. Informele argumentatiefouten
C. Inductiefouten
D. Alle bovenstaande
A. Formele argumentatiefouten
Welke van de onderstaande argumentatiefouten is een typische ‘Rode Haring’?
A. Slippery slope
B. De put vergiftigen
C. Bandwagon fout
D. Verkeerde beroep op autoriteit
B. De put vergiftigen
Wat voor argumentatiefout wordt er gebruikt als iemand beweert: “Het is koud buiten, dus klimaatverandering is niet echt”?
A. Rode haring
B. Vals dilemma
C. Haastige Generalisatie
D. Post Hoc. Ergo Propter Hoc
C. Haastige Generalisatie
Welke crisis in de psychologische wetenschap heeft de recente ontwikkelingen op het gebied van wetenschappelijke integriteit en beloningen gevoed?
A. Het gebrek aan financiering voor psychologisch onderzoek
B. De beperkte generaliseerbaarheid van psychologische theorieën
C. De ethische bezwaren bij het uitvoeren van psychologische experimenten
D. De onbetrouwbaarheid van onderzoeksresultaten en de moeilijkheid om studie te repliceren
D. De onbetrouwbaarheid van onderzoeksresultaten en de moeilijkheid om studie te repliceren
Wat wordt bedoel met “Researcher’s degrees of freedom” (onderzoekers vrijheidsgraden) in de context van onderzoeksmethodologie?
A. De mate van vrijheid die onderzoekers hebben bij het interpreteren van hun bevindingen
B. De flexibiliteit die onderzoekers hebben bij het kiezen van hun academische titels
C. Het scala aan keuzes dat onderzoekers hebben bij het bepalen van hun onderzoeksthema’s
D. Het scala aan beslissingen die onderzoekers tijdens het onderzoeksproces nemen en die de resultaten kunnen beïnvloeden
Twee antwoorden worden goedgerekend:
A. De mate van vrijheid die onderzoekers hebben bij het interpreteren van hun bevindingen
D. Het scala aan beslissingen die onderzoekers tijdens het onderzoeksproces nemen en die de resultaten kunnen beïnvloeden
Wat kan een gebrek aan conceptuele replicaties in een veld veroorzaken?
A. Publicatie bias
B. Confirmation bias
C. Methodologische orthodoxie
D. Alle bovenstaande
D. Alle bovenstaande