College 7 (samenvatting) Flashcards

1
Q

Wat is wetenschap?

A

Het begon met logica en observaties (logisch positivisme en Popper)

Hierna werd wetenschap als een soort instituut beschouwd. Een soort cultureel fenomeen met eigen dynamica, met eigen wetten en eigen gewoonten (Kuhn en Lakatos hadden hier een visie op).

We hebben ook gekeken naar afwijkingen van de wetenschappelijke methode, fallacies, biases, maar ook malpractices.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat voor soort wetenschap is Psychologie?

A

Het is een bijzondere wetenschap in het hele spectrum, mede doordat:

Het een complex onderwerp heeft.
- Open systeem: alles in de omgeving heeft invloed op jou
- Geen neutrale toestand
- Manipulaties zijn lastig

Veel ad hoc verklaringen, minder voorspellingen

Door de vele problemen in de psychologie en hoe we hier bovenop zijn gekomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Argument

A

In de vorm van een syllogisme, bevat het altijd ten minste twee premissen en een conclusie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Valide/geldig

A

De conclusie volgt logisch uit de premissen (onafhankelijk van of de premissen waar zijn!).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Consistent/sound

A

De conclusie is waar en alle premissen zijn waar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waar

A

Een premisse of conclusie is waar als het ‘in overeenstemming met de werkelijkheid’ is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Deductie bestaat uit

A

Categorische en propositionele logica

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

A B …..
1 1 1
1 0 0
0 1 0
0 0 0

A

A en B

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

A B …..
1 1 1
1 0 1
0 1 1
0 0 0

A

A of B

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

A B …..
1 1 1
1 0 0
0 1 1
0 0 1

A

Als A dan B (en A en niet B)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

A ….
1 0
0 1

A

Niet A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Affirming the consequent

A

B, dus A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn twee logische redeneerfouten bij deductie?

A

Affirming the consequent
Denying the antecedent

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Denying the antecedent

A

Niet A, dus niet B

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Logisch Positivisme

A

Demarcatiecriterium tussen goede en slechte verklaringen

Wetenschap: Hypothesen generen en deze empirisch toetsen

Wetenschappelijke kennis groeit

(Wiener Kreis): Deductief Nomologisch Model

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Karl Popper

A

Kritiek op het Logisch Positivisme

Inductieprobleem: Pas als je alle zwanen op de aarde gecheckt hebt, kan je stellen dat alle zwanen wit zijn.

Gebruik logica is niet correct: Je kunt niet verifiëren op basis van logica, je kan alleen falsificeren.

LP maakt wetenschap dogmatisch
- Je kan wetenschap niet bewijzen, alleen proberen te weerleggen.
- Als je iets wel kan weerleggen kan je het idee weggooien en door naar het volgende. Je moet altijd proberen het idee te weerleggen.
- Wetenschap zou niet dogmatisch moeten zijn maar vrij.

Wetenschap draait om weerleggingen
- Een theorie is wetenschappelijk als zij kan worden weerlegd.
- Doe wilde voorspellingen en probeer die te weerleggen.
- Hoe meer falsificatiepogingen een theorie overleeft, hoe sterker zij is.

16
Q

Probleem Popper

A

Duhem-Quine

Wetenschappelijke theorieën kunnen niet afhankelijk worden getoetst. Omdat je al zo veel aannamen hebt moeten doen voordat je een experiment kan doen om de theorie te toetsen.

Als je niet de uitslag krijgt die je wilt kan je altijd een van de aannames de schuld geven.

17
Q

Thomas Kuhn

A

Structuur van wetenschappelijke revoluties:
- Wetenschap vindt plaats in paradigma’s.
- Normale wetenschap is probleemoplossend.
- Paradigma verschaft een demarcatiecriterium (in tegenstelling tot Feyerabend “Anything goes”).

Crisis en Revolutie wanneer de anomalieën onoverkomelijk worden –> Nieuw Paradigma

Paradigma’s zijn incommensurabel
- Het nieuwe paradigma is heel moeilijk te vergelijken met vorige paradigma’s. Want je hebt je eigen verklaring al in je achterhoofd.

18
Q

Paul Feyerabend

A

“Anything goes”
- Geen contextloze rationaliteit.
- Geen demarcatiecriterium.
- Radicalisatie van Kuhn’s ideeën.
- Volgens hem is astrologie en sterrenkunde even wetenschappelijk.

19
Q

Imre Lakatos

A

Onderzoeksprogramma’s
- ‘Perzikmodel’ van wetenschap
- Harde, stabiele kern; beshermende laag van uitbreidende hypothesen
– Je test de schil waar de aannames inzitten, als er te veel onduidelijkheid is in de schil is het misschien tijd om een nieuw model te maken.

Positieve en negatieve heuristiek

Progressieve en degenerende onderzoeksprogramma’s
- Progressieve onderzoeksprogramma’s hebben vooral een positieve heuristiek.
- Degenererende onderzoeksprogramma’s hebben vooral een negatieve heuristiek.

20
Q

Kritisch denken

A

Intuïtie vaak niet voldoende, dus kritisch denken (redeneren en logcia) is nodig om tot correcte conclusies te komen.

Conclusie = geloof = claim; kan waar of onwaar zijn (‘propositioneel’)

21
Q

Oorzaken van problemen in kritisch denken

A

Retoriek: overredingstechniek om een discussie te winnen.

Biases (vooroordelen): onbewuste neigingen die overtuigingen en daarme redneringen beïnvloeden.

Argumentatiefouten (fallacies): logische fouten die de argumentatie ondermijnen.
- Formele fouten hebben betrekking op logica en kunnen met Venndiagrammen waarheidstabellen gecontroleerd worden. De argumenten zijn per definitie niet valide.
- Informele fouten zijn gebaseerd op incorrecte of irrelevante informatie.

Vaagheid: wanneer de reikwijdte van een concept niet duidelijk is, en grensgevallen kunnen niet duidelijk worden gedefinieerd.

Ambiguïteit: een concept met meerdere correcte interpretaties
- Syntactisch: de zin is op twee manieren op te vatten.
- Sematnisch: een woord heeft twee betekenissen
- Groepsambiguïteit

22
Q

Retorische driehoek

A

Bestaat uit:
- Ethos: communicator
- Pathos: publiek
- Logos: inhoud

23
Q

Logica vs. Retoriek

A

Logica
Bewijzen
Argumentatief middel
Validiteit, correct

Retoriek
Overtuigen
Psychologisch middel
Heuristiek, bias, emoties

24
Q

Mogelijke bronnen van vooroordelen

A

Heuristiek: mentale shortcuts
- Te veel informatie –> we zien patronen waar er geen zijn.
- Te weinig informatie –> we vullen de ontbrekende data in; we verzinnen data.
- Te veel nadruk op snelheid –> vasthouden aan opvattingen die weerlegd zijn (de ‘gemakkelijke weg’ kiezen)

Emoties

Sociale druk

25
Q

Argumentatiefouten

A

Nauw verwant aan (en veroorzaakt door) onbewuste biases.

Lijken een correct argument te vormen, maar doen dat niet door:
- Fouten in logica
- Aannamen
- Misleidend taalgebruikt (vaag, ambigu, etc.)

Blijf kritisch: een redeneerfout in een argument betekent niet automatisch dat de conclusie fout is.

26
Q

Replicatie

A

Operationalisme werd steeds belangrijker in de psychologie.
- Gebruik van gestandaardiseerde taken, proefopstellingen om realiseerbaarheid te vergroten.

Directe replicatie: je vraagt of iemand alles precies zo kan doen als jij, alles hetzelfde.

Conceptuele replicatie: je wil het fenomeen repliceren, maar dat kan net iets anders, je hoeft niet exact dezelfde instrumenten te gebruiken.

27
Q

Replicatiecrisis

A

Gebrekkige repliceerbaarheid van psychologische bevinden.

Meerdere oorzaken in tweede helft 20e eeuw:
- Methodologische orthodoxie: waarde en betrouwbaarheid van bevinding wordt afgemeten aan de match met bestaande kaders en wetenschappelijke logica.

  • Publicatiebias: nieuwe en interessante resultaten gaan voor ‘saaie’ negatieve resultaten.
  • Bedenkelijke onderzoekspraktijken: waarschijnlijk meestal onbewust, door biases gestuurd.
  • Fraudegevallen: bewuste schoffering van wetenschappelijke integriteit.
28
Q

Waardoor raakte de replicatiecrisis in een stroomversnelling?

A

Het ‘precognitie’ onderzoek van Bem

Diederik Stapel’s fraudezaak

Verschillende papers, o.a. door Simmons et al., over ‘Researchers degrees of freedom’

29
Q

Gebruik en misbruik van de empirische cyclus.

Empirische cyclus:
Generate and specify hypotheses –> Design study –> Collect data –> Analyse data & test hypotheses –> Interpret data –> Publish –> Generate and specify hypotheses –> …

A

Bij Generate and specify hypotheses is er sprake van:
- Lack of replication

Bij ‘Design study’ is er sprake van:
- Low statistical power

Er vindt ‘p-hacking’ plaats tussen:
- Collect data en Analyse data & test hypotheses
- Analyse data & test hypotheses en Interpret data

P-hacking: als je maar genoeg data verzameld vind je altijd wel iets significants

Er vindt ‘HARKing’ plaats tussen:
- Generate and specify hypotheses en Interpret data

Bij Publish is er sprake van:
- Publication bias
- Lack of data sharing

30
Q

Positieve ontwikkelingen in de wetenschap

A

Belangrijke ontwikkelingen in onze benadering van wetenschap (vooral methodologisch):
- Hernieuwde focus op methodologie en statistiek.

  • Nieuwe initiatieven om psychologie een betere, transparantere wetenschap te maken
    – delen van data, pregregistratie (je meldt van tevoren wat je hypothese is)

Psychologie en sociale wetenschap lopen voorop

31
Q

Objectieve vs. subjectieve beweringen

A

Het is een objectieve claim als je kan verwijzen naar bv. een onderzoek

In principe kan iets een objectieve bewering zijn als je het kan toetsen