College 3 Flashcards

1
Q

Wat is het fundamentele verschil tussen categorische en propositionele logica?

A

Er is geen fundamenteel verschil

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waar staan de A’s en B’s voor bij categorische logica?

A

Groepen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waar staan de A’s en B’s voor bij propositionele logica?

A

A en B zijn proposities die waar of onwaar kunnen zijn.

Let op: A en B hebben geen causaal verband, het gaat erom of ze samen optreden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waar of niet waar:
Nieuwe bevindingen ondervinden weerstand, maar dit heeft altijd alleen te maken met het feit, niet door dingen die er niks mee te maken hebben.

A

Niet waar.
Nieuwe bevindingen ondervinden weerstand, dit kan ook komen door dingen die niks te maken hebben met het feit (vrouw, te jong, etc.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Thomas Kuhn’s “Structure of Scientific Revolutions”

A

Dit boek is niet normatief, maar descriptief.

Hij schrijft niet hoe wetenschap hoort maar hij schrijft over wat er gebeurt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Thomas Kuhn’s “Context of discovery”

A

Beschrijving van het ontstaan van theorieën.

BV. Wetenschapsdynamica, wetenschapssociologie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Context of justification en bij wie hoort het

A

Rechtvaardiging van theorieën op basis van observaties en logica.

Logisch positivisme en Popper.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Postpositivisme

A

Het richt zich op de vraag “Wat is wetenschap en wat niet?”

Het gaat niet over falsificatie maar over de manier waarop wetenschap bedreven is in het verleden en de manier waarop een theorie is ontstaan (context of discovery).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is waar:

Kuhn beargumenteerde dat een theorie klopt afhankelijk van de context en tijd waarin deze plaatsvindt.

Kuhn beargumenteerde dat een theorie klopt onafhankelijk van de context en tijd waarin deze plaatsvindt.

A

Kuhn beargumenteerde dat een theorie klopt afhankelijk van de context en tijd waarin deze plaatsvindt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Paradigma

A

Volgens Kuhn is een paradigma een algemeen begrip: het is een algemene wereldvisie; een algemeen geaccepteerd wereldbeeld.

Heel veel kennis die je niet hoeft te beargumenteren maar voor waar aan kan nemen, behalve de onderzoeksvraag, die kan je niet aannemen.

Paradigma’s zijn incommensurabel.

Theoretische en praktische regels voor het doen van wetenschap.

Referentiekade waarbinnen een wetenschap opereert.

Het heeft een sociologische kant, het geeft ‘opvoedingsrichtlijnen’ voor jonge wetenschappers.

Normal science staat onder de paraplu van een paradigma.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Anomalie

A

Een ‘onopgeloste puzzel’

Resultaat dat niet binnen het paradigma past.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

In welke volgorde hoort het volgende:

Paradigma shift
Crisis
Wetenschappelijke revolutie

A

Crisis > wetenschappelijke revolutie > paradigma shift (‘Gestalt switch’)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn de fases in de cyclus van Kuhn

A

Pre-paradigmatische fase:
Overkoepelend paradigma afwezig

Normale wetenschap:
Vooruitgang binnen paradigma

Crisis:
Aantal anomalieën groeit

Revolutie:
Geen overkoepelend paradigma, fundamenten worden onderzocht

De laatste 3 vormen een cyclus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Pre-paradigmatische fase

A

Dit is de begintoestand van een wetenschap.

Geen vaststaande paradigma’s, deze zijn nog in ontwikkeling.

Meerdere paradigma’s bestaan naast elkaar (onzekerheid, strijd over methoden en principes)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Overgang naar ‘normal science’

A

Als een van de paradigma’s uit de pre-paradigmatische fase duidelijk de overhand krijgt

–> ontwikkeling van een overkoepelend paradigma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Normal science

A

Gestuurd door paradigma.

Wetenschap is probleemoplossend.

Het kader staat, de details moeten worden ingevuld.

Gestuurd door succesvolle wetenschap, niet zozeer door expliciete regels.

Het paradigma schrijft voor wat wordt geaccepteerd als succesvol onderzoek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Problemen normal science

A

Experimentele problemen
- Ook ontwikkeling van nieuwe technieken en instrumenten

Theoretische problemen

Anomalieën: moeilijk probleem wordt soms later opgelost, soms helemaal niet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is nooit een probleem bij normal science?

A

Het paradigma, deze blijft overeind staan, en er is slechts één paradigma (in tegenstelling tot pre-wetenschap)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Er zijn altijd anomalieën. Wanneer lijden die tot een Crisis?

A

Wanneer de anomalie tegen de kern van het paradigma ingaat.

Wanneer te veel anomalieën zich opstapelen.

Wanneer maatschappelijke en economische factoren meedoen.

20
Q

Crisis

A

Periode van onzekerheid.

Discussies over de fundamenten van het vakgebied.

21
Q

Revolutie

A

Verandering van het paradigma

Ander wereldbeeld. Andere feiten en vragen worden relevant geacht.

Oude feiten vallen op een andere manier op hun plek in het nieuwe paradigma
–> Gestalt switch (je ziet opeens wat anders)

22
Q

Aristoteles-Ptolemaeus vs. Copernicus-Galilei

A

Aristoteles-Ptolemaeus:
- Wereld bestaat uit twee rijken
– Het ondermaatse (vergankelijk, imperfect)
– Het bovenmaatse (perfect, onvergankelijk)
- Volmaakte vormen (cirkelbanen, bollen)
- Aarde is het middelpunt

Anomalie: bestaan van kometen

Copernicus-Galilei:
- Eén rijk
- Zon staat in het centrum

Anomalieën (aanvankelijk):
- Maan draait om de aarde
- Mars en Venus zijn schijnbaar altijd even groot (met het blote oog)

23
Q

Paradigma verschuiving Copernicus-Galileo

A

Observaties met telescoop door Galilei:
Jupiter heeft ook manen

Maan heeft bergen en dalen (niet perfect)

Mars en Venus veranderen wel in schijnbare grootte

Venus heeft schijngestalten, zoals de maan (onmogelijk in A-P)

24
Q

Wat is een consequentie van de incommensurabiliteit van paradigma’s?

A

Er is geen accumulatie van kennis.

Geen vooruitgang.

Eerder relativisme dan realisme.

Dit probleem werd later gematigd door Kuhn, maar juist geradicaliseerd door Paul Feyerabend.

25
Q

Wat is de tegen methode (methodisch anarchisme) van Paul Feyerabend?

A

Geen contextvrije rationaliteit of fundament.

Methodologische ‘law-and-order’ staat vooruitgang wetenschap in de weg
- we sturen ze allemaal dezelfde kant op met deze opleiding

Daarom “anything goes”; geen damarcatie
- je kan niet zeggen ‘dit is een goede wetenschap, en dit niet’ of ‘deze wetenschap is beter dan die wetenschap’

25
Q

Science in a Free Society

A

Feyerabend

Radicalisering van Kuhn relativisme.

Wetenschap is gebaat bij wilde ideeën.

Wetenschap is als ideologie en mythen.

Staat moet zich niet bemoeien met de inhoud van wetenschap; scheiding van wetenschap en staat.

26
Q

Wie zei: “There is not a single rule, however plausible and however firmly grounded in logic and general philosophy that is not violated at some time or other.”

A

Feyerabend

27
Q

Feyerabend over wetenschap

A

Methodologische argumenten kunnen niet de kwaliteit van wetenschap onderbouwen.

Er bestaat niet één wetenschappelijke methode. Elk project, elke theorie, elke procedure dient te worden beoordeeld op zijn kwaliteiten binnen het kader dat het project, theorie, etc. heeft ontwikkeld.

Theorieën zijn volledig incommensurabel.

Hij kwam later iets terug op zijn radicale ideeën.

28
Q

Traagheidswet

A

Bewegende voorwerpen blijven bewegen tenzij er een kracht op werkt.

29
Q

Wie zei: “It is not that we propose a theory and nature may shout NO, rather we propose a maze of theories and nature may shout INCONSISTENT.”

A

Lakatos

29
Q

Wat vond Lakatos van Kuhn en Popper?

A

Probleem Kuhn: door het relativisme (incommensurabele paradigma’s) is er geen vooruitgang mogelijk

Probleem Popper: falsificatie werkt alleen voor geïsoleerde theorieën, niet voor complexen van theorieën (Duhem-Quine). Dit kan te snel leiden tot falsificatie van theorieën.

MAAR: Lakatos was niet tegen de ideeën van Kuhn en Popper, hij vond alleen dat hun theorieën te slecht beschreven wat er in de wetenschap gebeurde. Lakatos probeert de elementen van de verschillende ideeën te verenigen in een researchprogramma.

29
Q

Wat is het model van Lakatos?

A

Het perzikmodel van de wetenschap; een researchprogramma

30
Q

Het perzikmodel van de wetenschap

A

Harde kern van theoretische stellingen:
- onveranderlijk
- dogmatisch (wordt niet gefalsifieerd)
- historisch bepaald

Schil van beschermende uitbreidende hypothesen en ‘positieve heurstiek’:
- veranderlijk
- buffer, beschermt de kern

31
Q

Heuristiek volgens Lakatos

A

Stelsel van overtuigingen en methoden.

(o.a. over wat te zoeken en hoe dit te vinden)

32
Q

Negatieve heuristiek volgens Lakatos

A

Verdedigend: bij falsificatie proberen de kern te behouden door aanpassingen te doen aan de schil.

33
Q

Positieve heuristiek volgens Lakatos

A

Het creëren van toestbare voorspellingen en theorieën op basis van de kern; het vermogen om nieuwe onderzoeksvragen te ontwikkelen en nieuwe verschijnselen in de theorie onder te brengen.

Bepaalt de groei van een researchprogramma (perzikmodel).

34
Q

Hoe komen Popper en Kuhn terug in het perzikmodel (Lakatos)?

A

Popper: veranderingen in de schil op basis van falsificatie

Kuhn: paradigmawisseling (revolutie) wanneer de kern niet langer houdbaar is

Volgens Kuhn kan er maar één paradigma tegelijk zijn, bij Lakatos kunnen er wel meerdere paradigma’s tegelijk zijn.

35
Q

Lakatos tegen Kuhn en Feyerabend

A

Er kan onderscheid gemaakt worden tussen ‘goede’ en ‘slechte’ wetenschap. Wetenschapsleer wel normatief.

36
Q

Lakatos tegen Popper

A

Het kan rationeel zijn om aan een onderzoeksprogramma vast te houden wanneer een anomalie zich aandient.

Wetenschappelijke vooruitgang is mogelijk; geen relativisme.

37
Q

Hoe kan je tussen onderzoeksprogramma’s kiezen volgens Lakatos?

A

Onderzoeksprogramma’s kunnen progressief of degenerend zijn.

Progressief: nieuwe vragen, lost nieuwe problemen op, nieuwe voorspellingen (later, voorspellingen die ‘natuurlijk’ uit de kern voorkomen): positieve heurstiek

Degenerend: ad hoc probleem oplossen: negatieve heuristiek

38
Q

Moeilijkheid positieve heuristiek

A

Wanneer is iets een voorspelling en wanneer is het een probleem oplossen?

Het verschil tussen probleem oplossen en voorspellen is afhankelijk van de volgorde van de geschiedenis.

39
Q

Oogst wetenschapsfilosofie (volgens Chalmers)

A

Geen universele methode, maar ook niet ‘anything goes’.

Groei en aanpassingen zijn mogelijk.

Theorieën, feiten en methoden zijn feilbaar, maar kunnen worden verbeterd.

We leren door constante interactie met de werkelijkheid.

40
Q

Evaluatie Lakatos

A

Onderzoeksprogramma’s leveren deels ad hoc verklaring.

Geen normen of demarcatiecriterium.

Erg gericht op natuurwetenschappen.

Maar levert wel verklaring voor waarom onderzoekers vast kunnen blijven houden aan een theorie.

41
Q

Wanneer is een onderzoeksprogramma progressief?

A

Als het groei biedt; als er groei is.

42
Q

Wanneer is een onderzoeksprogramma degenerend?

A

Als het ‘achter de feiten aanloopt’: als er geen nieuwe voorspellingen worden gedaan en als nieuwe verschijnselen niet in de theorie passen.

Er wordt bij degenererende onderzoeksprogramma’s ad hoc gereageerd.

43
Q

Wanneer is een verklaring ‘contrived’?

A

Als een nieuw verschijnsel wordt verklaard met een nieuwe theorie die daar perfect bij past, alsof de theorie verzonnen is om het verschijnsel maar te kunnen verklaren.

Een verklaring moet uit het programma zelf komen en niet erbij zijn gehaald (ad hoc).