Oefentherapie van de wervelzuil Flashcards

1
Q

algemeen oefentherapie wervelzuil

A
  • oefentherapie essentieel voor behandeling en preventie
  • individueel!
  • nog andere middelen om doel te bereiken, dus oefentherapie intgreren in breder behandelprogramma
  1. belang individuele benadering
    - heterogene populatie => veel verschillen
    - hoge vs lage levenskwaliteit en toch beiden rugpijn
    - individuele verschillen identificeren adhv klinisch redeneerproces met parallelle pistes.
  2. studies (meta-analyses, systematische reviews)
    - vooral bij chronische rug of nekpijn
    - matige verbetering door oefentherapie, beter da minimale interventies en niet voor iedere patiënt even goed
    - weinig verschil in effectiviteit tss vss oefentherapeën
    =>door heterogene groep & weinig verschil in types oefeningen
    => elke patiënt specifiek (obv individueel patiëntenprofiel) behandelen & meer types oefeningen = veel beter
    - meestal kiezen voor individuele benadering en combinaties van oefeningen ipv 1 type.
  3. (sub)acute klachten
    - minder studies = minder evidentie
    - voorkomen van recidivere
    - bij acuut meer opteren voor manuele therapie
  4. ICF
    - alle oefeningen zijn op functie niveau
    - alle doelen zijn op activiteiten of participatie niveau
    => buiten pijndemping
    - oefeningen zijn middel naar doel op act/particip. niveau
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

oefeningen ter bevordering van circulatie nut

A
  1. indicatie
    - bij aantoonbaar structureel letsel
    - doorlopen van 3 fasen
    - beginnen op einde van inflammatie fase = na paar dagen van letsel
    –> synoniem = homeostase bevorderende oefeningen
  2. nut
    - verhogen van doorbloeding = weefsel herstel optimaliseren
    - pijndemping
  3. aandachtpunten
    - uitvoering door patiënt
    - therapeut = fixatie en bijsturen
    - lage dosering noodzakelijk = anders mogelijk inflammatoire reactie, vaak gepaard met toegenomen pijn (BELASTBAARHEID)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

modaliteiten bevordering van circulatie

A
  1. behandeldoelen
    - homeostase bevorderen = doorbloeding & weefselherstel
    - pijndemping
  2. progressie
    - van aspecifiek naar specifiek
    - meer herhalingen
  3. modaliteiten
    - dosering: lage intensiteiten <50% 1RM
    –> bij wervelzuil wordt meestal 1RM niet bepaald, we zijn zeker dat we er onder zitten door type oefening
    - herhalingen: veel = 3x30-45
    –> mag lager als te belastend
    - ritme: traag
    - pijn: geen toename toegestaan, indien wel: meer recuperatie en oef / modaliteiten aanpassen
    - frequentie: meermaals per dag
    - specificiteit: specifiek & aspecifiek = richting maakt niet uit
    - eindstandig: niet
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

oefeningen ter bevordering van de mobiliteit

A
  1. nut
    - weefsel in proliferatie fase
    –> mobiliserende oefeningen on functionele belastingsrichtingen initiëren
    - initieel onbelast daarna functionele belaste richtingen
    - liefst in functionele houding => wet v specifiteit
    - op hypomobiele segmenten
    => mobiele segmenten controleren + uitgahngshouding aanpassen: bv. in flexiepositie rug variëren => hoger mobiliseren: onderrug meer in flexie (benen hoger) of laaglumbaal impact: knieën lager dan bekken plaatsen
  2. pijn
    - chronisch = mag licht toenemen
    => pain-monitoring model
    - acuut = best geen toename
    => collageen nog steeds van inferieure kwaliteit = lage belastbaarheid
  3. behandel effect
    - meestal vrij acuut
    - kan ook enkel lange termijn zijn (toename pijnvrije ROM)
    - afhankelijk van soort onderliggend probleem
    - gebruik maken van comparable signs = beperking voor & na interventie meten: KO!
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

modaliteiten bevordering van mobiliteit

A
  1. behandeldoelen = mobiliteit verhogen
  2. progressie
    - verder gaan in beweging
    - beweging langer aanhouden
    - andere type oefening
  3. modaliteiten
    - dosering: laag <50% 1RM (ook hier geen 1RM meten)
    - herhalingen: veel = 3x30-45
    - ritme: traag
    - pijn: lichte pijntoename is toegestaan,zo weet je goed het #reps
    => goede monitoring noodzakelijk
    - frequentie: meermaals per dag
    - specificiteit: in richting van beperking = specifiek, aangedaan weefsels stelselmatig belasten
    - eindstandig: ja
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

painmonitoring model

A

NPRS numerical pain rating scale
–> score van 0-10

  1. zones
    - safe zone = 0-2
    - acceptable zone = 2-5
    - high risk zone = 5-10
  2. toepassing
    - maximale pijn van 5/10
    - tijdens, na & ochtend na oefeningen
    - pijn & stijfheid mag toenemen van week tot week
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

oefeningen ter bevordering van de mobiliteit praktijk

A
  1. uitvoering
    - zowel actief als passief
    - enkel actief in cursus
    - bewegingen in de 3vlakken of 3D
  2. segmentale uitvoering
    - controle van mobiele segmenten & beweging vanuit hypomobiele segmenten
    - door grootte heuphoek & armpositie
    - uitsluiten is nooit mogelijk
  3. uitgangshouding
    - actief met fixatie van therapeut
    - thuisoefenprogramma = automobilisatie
    - belaste positie = zit & stand = funcitoneler
    - onbelast = lig = minder pijnlijk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

oefeningen voor pijndemping

A
  1. manuele pijndempende technieken = heel acute inflammatie fase
  2. circulatoire oefeningen
    - afvoer van inflammatoire stoffen
    - lokale homeostase bevorderen => minder pijngevoelig
  3. mobiliteitsoefeningen
    - pijnlijke beweginsbeperking
    - kan pijnlijk zijn tijdens
    - nadien = toename van pijnvrije ROM (zie comparable signs)

Bekomen via vss types oefeningen, afh van onderliggend probleem, fase v weefselherstel…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

oefeningen voor musculaire flexibiliteit

A
  1. indicatie
    - gedaalde flexibiliteit
    - ROM vd beweging waarbij spier op rek komt moet toenemen
    - herstel van spiervezels na spierletsel
    => door specifieke rekbelasting
    - vooral in maturatie fase, soms proliferatiefase
  2. methodes
    - statische
    - ballistische
    - PNF
    - actieve proximale controle
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

modaliteiten bevordering van flexibiliteit

A
  1. behandeldoelen
    - flexibiliteit verbeteren
    - rekgevoeligheid verminderen
  2. modaliteiten van statisch
    - langzaam mx rek, lang vasthouden
    - makkelijk aan te leren en laag risico op schade
    - binnen pijngrens
    - herhalingen: 3
    - ritme: 20-30seconden
    - frequentie: 3x per week voor vergroten, 1x per week voor onderhoud
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

statische & ballistische methode

A
  1. ballistische
    - verend rekken = korte rek door zwaaimoment van lichaamsegmenten, meerdere reps
    - dynamisch rekken op passieve manier
    - mogelijk weefselschade door myotatische rekreflex
    => geen rekreflex indien: vrijwillige bewuste gecontroleerde beweging
    - sensorimotorische controle van belang = anders rek op ongecontroleerde segmenten
    - vooral voor sportspecifieke bewegingen evidentie
    - in fase van integratie
    - T moet waken dat weefsel belasting aankan
  2. actieve proximale controle
    - voldoende motorische controle van proximale partner noodzakelijk
    - vaak niet mogelijk in initiële fase van revalidatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

PNF methode

A
  1. eigenschappen
    - gebruik van neurologische inhibitie mechanismen om effect te vergroten
    - ontspannen van spier na isometrische contractie
  2. reflexen
    - reciproke inhibitie = ontspanning van antagonist tijdens contractie agonist
    - autogene inhibitie = betere ontspanning van spier net na contractie (Golgi-apparaat geactiveerd bij spierspanning => contractie geïnhibeerd)
  3. nadelen
    - risico myotatische rekreflex
    - moeilijk thuis uit te voeren door belang van anatomische kennis = therapeut vereist
    - controle moeilijk per segment
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

PNF modaliteiten

A
  1. CR-methode = contract-relax
    - passieve submaximale rek voor 20-30sec
    - contractie van te rekken spier voor 6sec
    - korte relaxatie voor stretchreflex te vermijden
    - 20-30sec statische stretch
  2. CRAC-methode = contract-relax-antagonisch-contract
    - passieve submaximale rek voor 20-30sec
    - contractie van te rekken spier voor 6sec
    - korte relaxatie voor stretchreflex te vermijden
    - 20-30sec contractie antagonist = enige verschillend
    => door reciproke inhibitie betere stretch en meer winst in ROM
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

oefeningen ter bevordering van sensorimotorische controle

A
  1. samenspel
    - neurosensorische input = proprioceptie
    - neuromotorische output
  2. soorten activiteiten
    - lage belasting = input & output van belang voor vlotte beweging (goede propric. input + goede musculaire coördinatie (= output) nodig)
    - hoge belasting = naast goede input en output voldoende kracht & uithouding ook nodig
  3. moment van oefeningen
    - goede SMC nodig om over te gaan naar kracht & uithoudingsoefeningen => KO
    - KO: propricoceptie niet te meten, enkel motorische output. => geen geïsoleerde behandeling voor prorpioceptie. Wel houding- bewegingscontrole trainen, neuromusculaire controle trainen…
    - indien SMC verstoord: hierop werken
    - focus op correcte activatie van diepe spieren & inhibitie van oppervlakkige
    => juiste spiercontrole & goede timing, daarna pas kracht trainen
    - hoog actueel = geen nut door compensatoire spierstrategiën
    - MC oefeningen daarom pas in proliferatiefase
    - chronisch = compensatie wordt mal-adaptief process
    - eerst kwaliteit dan kwantiteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

modaliteiten bevordering van motorische controle

A
  1. behandeldoelen
    - verbeteren houding & beweginscontrole
    - aanleren van correcte motorische patronen
  2. progressie = steeds grotere fout maken
  3. modaliteiten
    - bevorderen van houdings & bewegingscontrole
    - bevorderen van neuromusculaire controle: perceptie, precisie, repetitie & integratie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

stappen van verbetering motorische controle

A
  1. perceptie
  2. precisie
  3. repetitie = automatisatie
  4. integratie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

perceptie voor motorische controle training

A
  1. inhoud
    - begrijpen & aanvoelen welke houding verwacht wordt
    - gebruik van technieken & hulpmiddelen als facilitatie
  2. hulpmiddelen
    - uitleg
    - illustraties & visuele voorbeelden
    - beweging inbeeling & blinde uitvoering
    - tactiele prikkel
    - taping feedback
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

precisie voor motorische controle training

A
  1. inhoud
    - actie met bepaalde precisie uitvoeren
    - in bepaalde uitgangshoudingen
    - controleren van spierrekruteringspatroon met ideale spiercontractie, met facilitatie (instructie, tactiel) => perfectioneren van beweging
    - ook buiten praktijk laten oefenen
    - motivatie en engagement P belangrijk
    - voor optimale precisie: P technieken aanleren waarbij hij zichzelf kan bijsturen en controleren + eigen compensaties en substitutiepatronen herkennen (bv. opp nekbuigers gebruiken bij oefenen diepe nekbuigers).
  2. concentratie
    - kwaliteit belangerijkst
    => veel concentratie voor nodig
    - rap fysiek & mentaal vermoeid + afgeleid
    - korte periodes van oefening
    - vaak vlotte ademhaling verliezen door focus
  3. oefeningen
    - dagelijks voor korte periodes
    –> buiten kine praktijk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

repetitie/automatisatie voor motorische controle training

A
  1. inhoud
    - herhalen & automatiseren van coördinatie patronen
    - flexibele automatisatie noodzakelijk
    - oefenen in verschillende uitgangshoudingen & variëren
  2. automatisatie
    - vlotter & efficiënter
    - minder aandacht & energie
    - minder feedback nodig
    - minder vatbaar voor storende variabelen vb: externe pertuberatie
  3. aandachtpunten???
    - duur van contractie
    - vermoeiing & verveling van patiënt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

integratie voor motorische controle training

A
  1. inhoud
    - evenwichtige samenwerking diepe & opp. spieren
    - shift van focus: diepe spieren -> opp.
    - diepe spieren zijn geautomatiseerd door vorige fases + neuromusculaire controle is voldoende
  2. oefeningen
    - van statische naar dynamische controle, niet alleen maar neutraal
    - minder analystische oefeningen
    - toename complexiteit & functionaliteit
    - meer integreerbaar in ADL
    - kracht & uithouding wordt verder getraind
    - niet telkens weer gaan vragen om eerst diepe musculatuur te gaan gebruiken => geautomatiseerd, we kunnen gwn kracht en uithouding / functionele oef doen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

spiercontrole vs bewegingscontrole

A

Gerelateerd, maar niet hetzelfde

  1. gestoorde spiercontrole
    - inhibitie van diepe musculatuur bij lage rugpijn (diepe MF, tr. abd.), opp meer actief
    - training door specifiek op te spannen
  2. gestoorde bewegingscontrole
    - dissociatie testen (lumajoki, obers’ buiging, …)
    - bewegingen romp & bekken moeilijk controleren
  3. interactie
    - goede spiercontrole nodig voor bewegingscontrole
    - tijdens bewegingscontrole testen ook spierrekruteringspatroon testen
    - weinig transfer op training van specifieke aanspanningspatroon naar goede bewegingscontrole
    => specifiek multifidus kunnen opspannen zal weinig invloed hebben op vb: obers buiging
    - beide verbeteren: spiercontrole en bewegingscontrole, typisch evolueren van bewuste (perceptie-precisie) naar onbewuste /automatische fase waarbij zowel spierrecruteringspatroon en bewegingspatronen worden geautomatiseerd.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

bewegingsvariabiliteit

A
  1. interindividueel
    - veel verschil tss iedereen = natuurlijke variatie in manier v bewegen
    - in beweging & houding
    - snelheid, gewrichten & segmenten van wervelkolom
    - geen ideale manier van bewegen & houding
  2. intraindividueel (binnen de persoon)
    - andere beweginsstrategiën voor zelfde bewegingen
    - goede SMC => adequate bewegingsstrategie voor doel te bekomen
    - vb: verschil licht of zwaar gewricht oprapen
    - bij zwaar gewicht veel meer co-contractie van rompspieren (indien te weinig = te weinig bescherming, evt overbelastingsrisico!)
    => als ook bij licht gewicht = vermoeiing, verminderde circulatie & verzuring (pH daling), dus niet persé goed om dit te doen met licht voorwerp
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

bewegingsvariabiliteit: beweging aanpassen aan context

A

Lang aanhouden positie/beweging: bewegingsstratege verandert => minder snel vermoeid, vermijden v constante belasting zelfde structuur, minder overbelasting

  1. experiment
    - 2 minuten lang doos van grond halen, op schap zetten & terug op grond
    - meting van lumbale extensoren op EMG-grid (heel duidelijk beeld van kleine delen van spier => goed zichtbaar welk deel van spier actief is)
  2. resultaten
    - begin = mediaal & hoog lumbaal
    - later = caudaal & lateraal verschuiving
    - bij patiënten met pijn gebeurde dit niet, gebruikt doorheen de taak dezelfde gebieden => minder variabiliteit!
    => kan ook juist toegenomen zijn (tegenstrijdige literatuur)
  3. algemeen principe
    - minder snel vermoeid zijn
    - structuren niet continu op zelfde manier belasten
    - overbelastingsletsels vermijden
  4. SMC training om bewegingsvariabiliteit te optimaliseren
    - kan ook om variablitieit te verlagen
24
Q

spectrum van bewegingsvariabiliteit

A
  1. spectrum
    - van weinig tot veel variabiliteit
    - algemeen = spinale klachten zitten aan uiteinden van spectrum
    - variabiliteit verhogen/verlagen is mogelijk met training
  2. spierkracht
    - spinale klachten = uiteinden
    - gemiddeld = minder kracht in lumbale extensoren
25
Q

kinesiopathologisch model

A
  1. modellen
    - pathokinesiologisch model = door pijn/pathologie anders bewegingsgedrag
    - kinesiopathologisch model = door weinig variabiliteit pijn/pathologie ontstaan
  2. kinesiopathologisch model
    - pijnvrije beweging met weinig bewegingsvariabiliteit
    - overbelasting leidt tot pathologie
    - bepaalde regio meer eindstandig bewegen
  3. regio van pijn = meest beweging in
    - grootste flexibiliteit
    - minst goede bewegingscontrole
    - minste weerstand tegen beweging
26
Q

evidentie voor kinesiopathologisch model

A
  1. houding is oorzaak van pijn
    - niet alle afwijkende houdingen zorgen voor pijn
    - weinig & slechte studies
    - pijn kan wel komen door afwijkende houding
  2. actief/neuromusculair onderzoek
    - als houding ≈ klachten dan:
    - minder goede controle op plaats van pijn & in richting van last
    - pijn reductie bij tegenovergestelde beweging
27
Q

bevordering van spierkracht & spierkracht uithouding

A
  1. doelgroepen
    - specifieke spierkracht gedaald in toegevoed onderzoek
    - patiënten = basiskracht & uithouding vergroten
    - sporters & fysiek beroep = explosieve, maximale & snelkracht & hypertrofie
  2. oefeningen
    - kracht & krachtuithouding
    - pas uitvoeren bij goede motorische controle
28
Q

modaliteiten ter bevordering van spierkracht & uithouding

A
  1. behandeldoelen
    - opbouwen van kracht
    - herstellen van onevenwichten
    - opbouwen van uithouding = opdrijven van herhalingen
  2. modaliteiten basiskracht
    - dosering: 60-75% 1RM
    - herhalingen: 8-12reps & 3sets
    - ritme: 3-5min rust
  3. modaliteiten krachtuithouding
    - dosering: 20-60% 1RM
    - herhalingen: 20-30 tot 100reps voor 2-3sets
    - ritme: 1-2min rust
29
Q

gebruik progressie & regressie binnen oefentherapie

A

= mogelijk bij elk type oefeningen: ook motorische controle

  1. effecten van progressie
    - moeilijkere oefening
    - extra prikkel voor proprioceptie
    - toename van metabole belasting
    - andere spieren/bewegingen binnen zelfde beweging
  2. redenen voor progressie
    - uitlokken van foutieve bewegingspatronen
    - motivatie verhogen door gemaakte vooruitgang
    - genoeg variatie in beweging & belasting = voorkomen overbelasting
    - stimuleren van leereffect & transfer
  3. gebruik van regressie
    - terug stappen van te moeilijke oefeningen
    - beperkte mogelijkheden van patiënt
    - terugval van toestand patiënt
30
Q

algemeen progressie

A
  1. begin niveau = afh van
    - leeftijd
    - belastbaarheid & fase van weefsel hersel
    - activiteiten niveau & basisconditie
    –> dagelijksleven, sport, werk
    - pathologie & comorbiditeiten
  2. progressie
    - van eenvoudig naar complex
    - beginnen met meer analytische oefeningen
    - zo snel mogelijk funcitonele oefeningen
    –> hogere transfer
    - vb: controle-oefeningen -> grotere fout uitlokken
  3. soorten
    - veranderen van uitganshouding
    - veranderen van steunbasis
    - veranderen van visuele input = sluiten voor proprioceptie
    - toevoegen van dubbeltaken
    - gebruik van hefbomen
    - veranderen van snelheid
    - segmentatie & combinatie
    - statisch & dynamisch
    - fouten uitlokken
    - materiaal
31
Q

progressie door veranderingen van uitgangshoudig & steunbasis

A
  1. uitgangshouding
    - proprioceptief: lig -> zit -> stand -> unipodaal
    - functionaliteit: afunctioneel in lig naar functioneel in stand = hogere transfer
    - ≈ ADL-verwachtingen
    - andere werking van Fz
  2. veranderen van steunbasis
    - verminderen van contact opp.
    - meer vertrouwen op proprioceptie
    - voorbeeld = plank met benen op bal
    –> harder/zachter opblazen van pal
    –> verder/dichter naar bovenbenen
32
Q

progressie door dubbeltaken, hefbomen & snelheid

A
  1. dubbeltaken
    - grotere input = afleiding
    - goed voor eindfase van revalidatie = voorbereiding op meer uitdagende situaties
    –> automatisering
    - meer cognitief belastend zijn
    - in spinale revalidatie vaak door geassocieerde bewegingen
  2. hefbomen
    - gewicht toevoegen
    - van assymetrisch met ledenmaten naar symmetrisch vb: leg raise
  3. snelheid
    - eerst correct aanleren = traag uitvoeren
    - daarna progressief snelheid verhogen naar ADL
    - sporters = explosieve bewegingen trainen
33
Q

progressie door taaksegmentatie & combinatie

A
  1. taaksegmentatie
    - vaak bij motorische controle oefeningen
    - geheel is complex
    - beginnen met delen appart te oefenen
    - progressie door te combineren
  2. combinatie oefeningen
    - vb: bridging x serratus punch
    - vb: planking x push up plus
34
Q

progressie door statisch -> dynamisch

A
  1. verschil
    - statische controle = te controleren regio beweegt niet
    - dynamische controle = te controleren regio beweegt
    –> vaak doel van therapie
  2. nut dynamische controle
    - beweging toelaten
    - eindstandige belasting specifiek verminderen
    - belasting mag wel nog
35
Q

progressie door fouten uit te lokken, materiaal & parameters

A
  1. fouten uit lokken
    - bij last in bepaalde richting of te lage variabiliteit van beweging
    - fouten uitlokken = actief corrigeren
    - aanpassen van motorische controle strategie
  2. voeg materiaal toe
    - weerstand toevoegen
    - uitdagend vlak van controle = ondergrond of contactopp.
  3. trainingsgerelateerde parameters = reps, rust, frequentie, …
36
Q

algemeen oefenmateriaal

A
  1. nut
    - vorm van progressie
    - nieuwe stimulatie & succeservaring
    –> patiënt blijft meer gemotiveerd & betrokken
    - ADL-situaties nabootsen = betere voorbereiding
    - halen van bepaalde (sub)doelstellingen
  2. nadelen
    - patiënt heeft materiaal thuis niet
    - materiaal is duur of heeft geen/slecht alternatief voor thuis
    - materiaal kan niet meegenomen worden voor oefenignen doorheen de dag
    - opstellingstijd kan barrière zijn
37
Q

functionele oefeningen

A
  1. hulpvraag
    - vaak in functie van activiteiten & participatie niveau
    –> werk/sport/alledaagse bewegingen
    - goede anamnese
    - patiënt laten voortonen & zeggen specifiek waar pijn
  2. oefeningen
    - nabootsen van alledaagse bewegingen
    - vanaf begin: circulatoire oefeningen in stand/zit
    - verder integreren bij elk niveau
38
Q

thuisoefeningen algemeen

A
  1. doel
    - kinesitherapeutische interventie aanvullen
    - sneller bereiken van doelen
    - doel bereiken binnen het beperkt aantal terugbetaalde oefensessies
  2. patiënt
    - meer voorantwoordelijkheid
    - grote tijdsinvestering
    - goede adherence nodig
39
Q

instructie van thuisoefeningen

A
  1. uitleg & kadering
    - belang van oefentherapie uitleggen
    - modaliteiten van oefeningen meegeven
    - shared desicion making
    –> oefeningen aanpassen voor mogelijkheden van patiënten binnen vrije tijd
    - verhogen van betrokkenheid = grotere kans van slagen
  2. voortonen
    - belangerijkste aandachtspunten
    - soms voor patiënten moeilijk om oefeningen voor te stellen
    - mogelijkheid van filmen/andere programma’s
  3. laten uitvoeren
    - bijsturen & klemtonen leggen
    - bevragen of alles begrepen is
40
Q

aandachtspunten voor thuisoefeningen

A
  1. eenvoudige oefeningen ≠ gemakkelijk
    - geen complexe opstellingen
    - voorwerpen die patiënten hebben als oefenmateriaal
    –> anders kleine dingen meegeven
    - beperkt aantal = 2 of 3
    –> mensen met hoge motivatie kunnen nog naar meer vragen
    - passen in alledaagse gang van patiënten
  2. variatie van oefeningen
    - eentonige oefeningen = minder adherence
    - meer variatie = ook betere transfer
    - niet TE veel variaties
    - geïndividualiseerde aanpak = meer geloofwaardig & betere adherence
  3. bevragen van eventuele moeilijkeheden
    - tijd
    - materiaal
    - plaats
    - motivatie
41
Q

checklist van oefentherapie deel 1

A

= voor oefeningen

  1. veiligheid
    - controle van opstelling vb: gewicht & matje
    - geen materiaal in de weg
    - haalbare oefening
  2. communicatie
    - oefening kaderen binnen behandelplan & -doelen
    - algemen uitleg van oefening
  3. voortonen
    - volledig voortonen
    - aandachtspunten & veel gemaakte fouten benadrukken
  4. uitvoeren
    - begeleiden van oefening = intens beginnen & progressief afnemen
    - elke herhaling observeren = vermoeidheid
  5. feedback = bepaald pro- & regressie
  6. (her)evaluatie
42
Q

Belang kwaliteitsvolle oefentherapie

A
  1. SMC sensorimotorisch controle
    - zorgt voor kwaliteit van bewegingen
    - essentieel bij preventie & revalidatie
    - bij te belastende oefeningen is SMC onvoldoende waardoor belasting > belastbaarheid
  2. onderdelen oefentherapie
    - principes vb: belasting & belastbaarheid
    - inzichten
    - progressie
  3. toepassen
    - richten voor patiënten groepen = richtlijken KCG & meta-analyses
    - specificiëren door principes & inzichten voor patiënt
    - eerst SMC trainen indien versoort
    - afh van beperking kan doelstelling veranderen
43
Q

Algemeen oefenschema & def SM systeem

A

interactie van SMC
- proprioceptie = input
- coördinatie = output
- vormen basis voor reconditioinering van kracht & uithouding
- als te vroeg beginnen = ontverantwoord trainen

definitie SM systeem = mechanismen betrokken bij
1. vergaren van sensorische stimulie
2. conversie tot neuronaal signaal
3. transmissie van signaal via afferente banen naar CZS
4. verwerking & integratie van signaal door centra van CZS
5. centra voor generatie van responsen = motorische responsen
6. spieractivatie
geheel is sensorimotorische controle

44
Q

nut SM systeem

A
  1. nut van SM systeem
    - fijne motoriek door hoge nood aan stabilisatie
    - functionele taken = hogere kwaliteit is meer functioneel
    - gewrichtsstabilisatie = core stability
    - -> stabiliteit & controle van romp
  2. doelen
    - verschillende doelen voor kwaliteit aansturing van beweging
    - vb: stabilisatie van schouder & precieze beweging van hand waar ook schouder stabiliteit voor nodig is
45
Q

proprioceptie

A
  1. algemeen
    - verwerven van info door proprioceptoren
    - verzenden via afferente banen naar CZS
    - erg verstoord door pijnprikkels
  2. informatie
    - gewrichtspositie = positiezin
    - kineshtesie = bewegingszin
    - kracht = gevoel van weerstand & zwaarte
  3. receptoren
    - diepe huid receptoren
    - gewrichtsreceptoren
    - musculo-tendineuze receptoren
  4. testen
    - enkel positie testen is niet goed
    - ook andere onderdelen meenemen
    - actief = positie-repositie test
    - passief = blinde positie
46
Q

Neuromusculaire controle (is) als onderdeel van sensorimotorisch systeem

A
  1. infoafgeven voor motorische controle
    - spinaal
    - HS
    - corticaal = beuwst & onbewust niveaus
  2. modulatie van motorische commando’s
    - cerebellum
    - basale ganglia
  3. kracht & uithouding
    - uithouding = capaciteit van een spier om een dynamische of statische activiteit over een langere tijd uit te voeren
    - kracht = mogelijkheid om de beweging in goede stabiliteit tegen een hogere belasting te kunnen volhouden
47
Q

coördinatie

A
  • Timing + musculaire controle
  • def: vaardigheid om vloeiend en beheerst een doelgerichte motorische acitviteit uit te kunnen voeren.
48
Q

posturale controle

A
  • neuromusculaire controle
  • visuele controle
  • vestibulaire controle
  • musculaire eigenschappen
  • mechanische eigenschappen
49
Q

functionele stabiliteit van passieve structuren

A
  1. Passieve structuren: pathologisch
    - hypomobiliteit = verlies normale beweglijkheid in 1 of meer richtingen
    - hypermobiliteit = overdreven beweeglijkheid in 1 of meer richtingen
    –> te grote amplitudo
    - instabiliteit = abnormale beweeglijkheid in mid-range positie
    - laatste 2 gaan soms samen vb: ACL letsel
  2. functionele stabiliteit nog in orde
    - door compensatie strategiën
    - voldoende bij submaximale belastingen
    - maximale belastbaarheid zal lager liggen
    - gebruik maken van externe stabilisatie vb: braces
50
Q

globaal vs lokaal lumbaal

A
  1. musculaire & SMC spectrum
    - globale spieren = vooral beweging
    - kan ook stabiliseren maar co-contractie nodig door mover functie
    - lokale functie = allemaal stabiliserende functie
    - in elke positie zelfde stabiliteit
    - dysfunctie van diepe spieren = overname door oppervlakkige spieren
    - leidt tot hogere belasting voor zelfde beweging
  2. globaal
    - stabilisatie door druk verhoging
    - diafragma & co-contractie van rompspieren
    - valsalva bij grote inspanning
  3. lokaal
    - meer proprioceptief actief
    - gevoeliger & meer bijsturen
    - multifidus, erector spinae, longissimus & iliocostalis
51
Q

lumbale spieren

A
  1. longissimus & iliocostalis
    - thoracaal deel = oppervlakkig
    - lumbaal deel = diep
  2. bekkenbodem spieren
    - achterste = oppervlakkig
    - voorste = diep
  3. facia thoracolumbalis
    - verbinding van grote spieren tussen thorax & bekken
    - lordose vormen
    - hier onder diepe spieren = ruit van multifidus
  4. multifidus
    - ruit in intervertebrale ruimte
    - segmentaal geïnnerveerd
    - apparte bundels = opp & diep
    - ideaal voor controle
52
Q

Stabilisatiemechanisme

A
  1. afh van
    - gewrichtsvorm
    - compressie & spanning/tension rong gewrichtsopp
    - spieren belangerijk
    - elleboog > schouder
    - goede vormsluiting, middelmatige compresse & dynamische spanning is ideaal
  2. form closure
    - stabiliteit door vorm
    - sacrum als wig in bekken
    - afwijking van vorm zorgt voor instabiliteit
  3. force closure
    - afwijkingen stabieler maken door rkacht
    - stabilisatie training
53
Q

Trainen van SMC

A
  1. proproceptie reëducatie
    - oefenvormen ter verbetering van houding & bewegingsdetectie
    - vb: bekkenkanteling & invloed op lage rug
    - positie-repositie training
    - ergonomische tips geen invloed als nog geen voeling van lichaam
  2. voorwaarden
    - pijnvrije training
    - minimale ROM nodig voor ideale houding te kunnen aannemen
    - kan belemmerd zijn door spierverkortingen of spierverzwakking
54
Q

proprioceptieve therapie motorische controle

A
  1. werking
    - feedbackmechanisme
    - door gespecialiseerde zenuwuiteinden & mechanoreceptoren
    - controleren van houdingen & sturen van bewegingen
  2. bekken kanteling
    - normale fysiologische lordose leren aanvoelen
    - juiste bekkenkanteling kunnen uitvoeren
    - in verschillende houdingen: stand, zit, handen & knieën stand
    - van belang bij zware last & (sub)acute problemen!
  3. fouten
    - thoracale beweging -> schouders tegen muur
    - benen bewegen -> bovenbenen tegen tafel
  4. facilitaties
    - grotere heuphoek = halfzit op tafel of benen onder stoel
    - tactiele stuwing door therapeut
    - feedback door therapeut
    - andere houding = stand moeilijkst
    - rollen over zitknobbels
55
Q

coördinatie training motorische controle

A

coördinatie = timing + musculaire controle

  1. neuromusculaire controle
    - selectief spier(groepen) te contraheren
    - wakker maken van diepe/segmentale spieren bij dysfunctie
    - tonische spieren bewust & selectief recruteren
    - geen compensatie van oppervlakkige spiern
  2. timing & recrutering
    - zachte tonische contractie
    - steeds behoud van spontane ademhaling
56
Q

Bekken algemeen

A
  1. lumbopelvische regio
    - schakel tussen OL & BL
    - minimale speling in SI-gewrichten & symphise
    - beweging die effectief plaatsvindt = heup & wervels
    - sturing vanuit bekken = lokaal
    - sturing vanuit rug = globaal
    - therapeutisch heup altijd meenemen
  2. functionele stabiliteit
    - passieve structuren
    - musculaire structuren
    - posturale controle
    - SMC