MT datacommunicatie Flashcards

1
Q

telecommunicatie + vb

A

overbrengen van gegevens (communicatie) over een afstand (tele)
bv. telefonie, televisie, radio

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

datacommunicatie

A

overdracht van digitale gegevens over een afstand
deeldomein van telecommunicatie
samentrekking van dataprocessing (elektronische verwerking van gegevens) en telecommunicatie (over afstand overbrengen van gegevens)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

twee basiselementen die nodig zijn voor datacommunicatie

A
eindapparatuur (staat in voor dataprocessing)
het kanaal (verantwoordelijk voor telecommunicatie)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

eindapparatuur

A

geheel van hard- en software dat de gebruiker in staat stelt om gegevens zodanig te coderen dat ze geschikt zijn om via een kanaal te worden verzonden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

DTE + voorbeeld

A

data terminal equipment
de apparaten die op een kanaal worden aangesloten en waarmee gegevens kunnen worden ingevoerd, weergegeven en vaak ook verwerkt en opgeslagen
vb. werkstation, server

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

DCE

A

data communication equipment
apparaten de toegang geven tot het kanaal
zorgen voor verbinding tussen DTE en kanaal
zorgen voor het ontvangen, versturen v/d gegevens (bits), omzetten parallel-serieel, controle van de ontvangen bits…
vb. modem, settopbox

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

kanaal

A

fysieke verbinding tussen verzendende en ontvangende eindapparatuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

belangrijke eigenschappen van kanalen zijn:

A

Simplex, half duplex, full duplex
Transmissie- en transportsnelheid
Bandbreedte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

simplex transmissie

A

informatiestroom verloopt in één richting

vb. teletekst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

half-duplex transmissie

A

informatiestroom verloopt in twee richtingen maar niet tegelijkertijd
vb. telefax, walki-talki

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

full-duplex transmissie

A

informatiestroom verloopt in twee richtingen tegelijkertijd

vb. internet, telefonie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

signaliseringssnelheid of transmissiesnelheid + eenheid

A

snelheid waarmee bits aan een apparaat worden aangebonden

eenheid : bits per seconde (Kbps en Mbps)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

transportsnelheid

A

hoeveel karakters die per seconde kunnen worden verzonden en ontvangen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

bandbreedte van een signaal

A

verschil tussen hoogste en laagste frequentie

eenheid : Hertz (KHz en MHz)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

bandbreedte van het kanaal + eenheid

A

maximale hoeveelheid data die per seconde kan worden verstuurd
eenheid : bits per seconde (Kbps en Mbps)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

datadistributie

A

er worden vanuit een centraal computersysteem (server) gegevens gedistribueerd naar op dat systeem aangesloten werkstations
transport is alleen mogelijk in richting van de werkstations

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

datacollectie

A

omgekeerde datadistributie
gegevens worden door een server verzameld en verwerkt
transport is alleen mogelijk in richting van de server

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

inquiry/response-systemen

A

gebruiker stelt de computer vragen (inquiry), de computer verwerkt gegevens en geeft resultaten (response)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

storage and retrievalsysteem + vb

A

consulteren van online databestanden
door commando’s kan gebruiker gegevens, opgeslagen in een computer (storage), via een werkstation opvragen (retrieval)
vb. raadplegen website

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

2 soorten interactie tussen server en werkstation

A

inquiry/response-systeem

storage and retrievalsysteem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

interactie tussen werkstations

A

gebruikers kunnen rechtstreeks via een werkstation in verbinding staan met elkaar aan de hand van een netwerk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

interactie tussen servers

A

gegevenstransport vind plaats tussen servers onderling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

soorten signalen

A

continu (analoog) : alle mogelijke waarden kunnen aannemen
discreet : kan alleen bepaalde waarden aannemen
digitaal : bestaat uit nullen en enen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

modulatie

A
omzetten laagfrequent (gelijkspanning) signaal naar hoogfrequent (wisselstroom) signaal voor transport via het communicatiekanaal
er bestaat amplitude- en frequentiemodulatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

multiplexen

A

techniek waarmee een communicatiekanaal door meerdere bronnen en bestemmingen gedeeld wordt

26
Q

conversie parallel- naar serietranmissie

A

omdat interne datatransport in een pc parallel verloopt en datacommunicatie serieel verloopt is conversie nodig wanneer gegevens uit een pc via een kanaal moeten worden verstuurd
bij ontvangst is de omgekeerde conversie vereist

27
Q

asynchrone en synchrone datatransmissie

A
asynchrone datatransmissie (start-stoptransmissie) : transport van gegevens gebeurd teken voor teken
synchrone datatransmissie : transport van gegevens wordt in blok uitgevoerd
28
Q

foutbeheersing + vb

A

foutdetectie wordt mogelijk door redundante info (extra bits) aan de informatiebits toe te voegen, de zogenaamde controlebits
vb. pariteitscontrole en cyclische methode

29
Q

OSI-model

A

Open System Interconnection
er moeten verschillende hiërarchische lagen onderscheiden worden
er zijn protocollen

30
Q

7 lagen OSI-model

A
Fysieke laag
Datalinklaag
Netwerklaag
Transportlaag
Sessielaag
Presentatielaag
Applicatielaag
31
Q

servergestuurde netwerken

A

een server zal software of hardware ter beschikking stellen aan werkstations en randapparatuur

32
Q

server : geeft netwerkgebruikers toegang tot gemeenschappelijke harde schijven en andere opslagmedia (optische schijven).

A

Netwerkserver

33
Q

server : geeft netwerkgebruikers toegang tot gemeenschappelijke printers.

A

Printserver

34
Q

server : stuurt en ontvangt elektronische berichten. Hij plaatst verzonden en ontvangen berichten op zijn harde schijf in de postbus van de ontvanger.

A

Mailserver

35
Q

server : geeft verschillende pc’s via één internetverbinding toegang tot het internet.

A

Proxyserver

36
Q

server : geeft netwerkgebruikers toegang tot programma’s (Microsoft Office, Photoshop …) die op die manier gemeenschappelijk gebruikt worden.

A

Terminal server

37
Q

peer-to-peer netwerken

A

elke pc neemt servertaken op zich

elke pc kan met eender welke andere pc communiceren

38
Q

zorgt ervoor dat het werkstation kan communiceren via het netwerk

A

netwerkkaart

NIC (Network Interface Card)

39
Q

legt de verbinding met alle op het netwerk aangesloten DTE’s. Het is een “dom” apparaat (laag 1) en stuurt een binnengekomen datapakketje simpelweg door naar alle poorten op het netwerk.

A

Hub

40
Q

heeft dezelfde functie als een hub maar is een “slim” apparaat en stuurt een datapakket alleen naar de specifieke poort waarvoor de data bedoeld zijn.

A

Switch

41
Q

verbindt twee of meer verschillende netwerken met elkaar (bijvoorbeeld het internet en je eigen netwerk thuis).

A

Router

42
Q

een netwerktoestel dat verschillende netwerk(LAN)segmenten met elkaar kan verbinden.

A

Bridge

43
Q

soorten fysieke verbindingen

A

Twisted Pair
Coax
Galsvezel
Radioverbindingen

44
Q

2 soorten twisted pairkabels

A

UTP (Unshielded)

STP (Shielded)

45
Q

voordeel twisted pair

A

goedkoop

makkelijk te installeren

46
Q

coaxkabel + vb

A

geleider is ingekapseld in isolatielaag, vlechtwerk en buitenwand
vb. aansluiting tv op kabel

47
Q

glasvezel of fiber

A

transmissie van data gebeurd via lichtpulsen

48
Q

voordelen glasvezel

A

enorme bandbreedte (400 MHz tot meer dan 2 GHz)
zeer kleine demping (verzwakking)
geen elektromagnetische storing

49
Q

nadelen glasvezel

A

hoge kostprijs

moeilijk te lassen (bij bv kabelbreuk)

50
Q

radioverbindingen + vb

A

elektromagnetische trillingen met zeer hoge frequentie
kunnen zeer grote afstanden afleggen
bv. radio, televisie

51
Q

netwerktopologie

A

verbindingspatroon tussen knooppunten (nodes) in een netwerk

52
Q

belangrijkste netwerktopologiën

A
sternetwerken
ringnetwerken
busnetwerken
boomnetwerken
maasnetwerken
hybride netwerken
53
Q

2 soorten netwerken op basis van verspreidingsgebied

A

outplantnetwerken

inplantnetwerken

54
Q

outplantnetwerken

A

bestrijken een gebied dat groter is dan een gebouw

55
Q

inplantnetwerken

A

bestrijken slecht één gebied of gebouwencomplex

56
Q

soorten outplantnetwerken

A

MAN (metropolitan area network) : bestrijkt vrij beperkt gebied van enkele 10-tallen vierkante kilometer (stedelijke netwerken, campusnetwerken)
WAN (wide area network) : bestrijkt een groot bebied (telefoonnetwerk, kabeldistributienetwerk)

57
Q

soort inplantnetwerken

A

LAN (local area network) : lokaal netwerk

58
Q

vier belangrijke functies van een LAN

A

information sharing
interne communicatie
device sharing
poortfunctie (gateway)

59
Q

firewall

A

de toegang tot delen van het interne netwerk wordt voor buitenstaanders afgeschermd

60
Q

De koppeling van het interne netwerk (LAN) met de buitenwereld (bijvoorbeeld het internet) zal in veel gevallen tot stand komen via een … die verbonden is met een kabelaansluiting of een telefoonaansluiting (ADSL).

A

modem

61
Q

WAP

A

Wireless Access Point
zorgt voor toegang tot draadloze netwerken
verbonden met router