Msamiati somo la Pili Flashcards
1
Q
Thuis
A
Nymba
2
Q
Markt
A
Soko
3
Q
Winkel
A
Duka
4
Q
Jij gaat naar Ali
A
Unakwenda kwa Ali
5
Q
Wij komen bij meneer Hasani vandaag
A
Tunatoka kwa mzee Hasani
6
Q
Hij gaat langs bij zijn vriend
A
Anapita kwa rafiki yake
7
Q
Geef antwoord (mv)
A
Jibuni
8
Q
Klas
A
Darasa
9
Q
Of
A
Au
10
Q
Later
A
Baadaye
11
Q
Fiets
A
Baisekeli
12
Q
Bus
A
Basi (-) (ma-)
13
Q
WInkel
A
Duka (ma-)
14
Q
Gaan
A
-enda (kwenda)
15
Q
Doen, maken
A
-fanya
16
Q
Lesgeven, onderwijzen
A
-fundisha
17
Q
Auto, voertuig
A
gari (ma-)/(-)
18
Q
Trein
A
Gari la moshi
19
Q
eze hier (pl, mens/dier)
A
Hawa
20
Q
Ziekenhuis
A
Hospitali (-)
21
Q
Deze hier (sg, mens/dier)
A
Huyu
22
Q
Noemen, roepen
A
-ita
23
Q
Genoemd worden
A
-itwa
24
Q
Komen
A
-ja
25
Q
Koffie
A
Kahawa
26
Q
Stoel
A
Kiti (vi-)
27
Q
Met, voor, naar, bij
A
Kwa
28
Q
Hoe, op welke manier
A
Kwa nija gani?
29
Q
Eten
A
-la
30
Q
Vandaag
A
Leo