De toekomende tijd Flashcards

1
Q

Toekomende tijd vervoeging

A

S-ta-stam-a

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Ik zal leren

A

Nitajifunza

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Jij zal leren

A

Utajifunza

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hij/zij zal leren

A

Atajifunza

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wij zullen leren

A

Tutajifunza

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Jullie zullen leren

A

Mtajifunza

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Zij zullen leren

A

Watajifunza

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Ik zal niet leren

A

Sitajifunza

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Jij zal niet leren

A

Hutajifunza

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hij/zij zal niet leren

A

Hatajifunza

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wij zullen niet leren

A

Hatutajifunza

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Jullie zullen niet leren

A

Hamtajifunza

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Zij zullen niet leren

A

Hawatajifunza

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Zij zullen komen

A

Watakuja (een lettergrepig)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wij zullen drinken

A

Tutakunywa (wij zullen drinken)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Zijn

A

Kuwa

17
Q

Hebben

A

Kuwa na

18
Q

Zijn (locatie)

A

Kuwapo

19
Q

Ik zal leraar zijn/worden

A

Nitakuwa mwalimu

20
Q

Zij zullen leraren worden

A

Watakuwa walimu

21
Q

Ik zal een fiets hebben

A

Nitakuwa na baisekeli

22
Q

Zij zullen problemen hebben

A

Watakuwa na shida

23
Q

Ik zal thuis zijn

A

Nitakuwapo nyumbani

24
Q

Hij zal op school zijn

A

Atakuwapo shuleni

25
Q

Ik zal komen/ik zal niet komen

A

Ninakuja/sitakuja

26
Q

Hij zal eten/hij zal niet eten

A

Atakula/hatakula

27
Q

Wij zullen drinken/wij zullen niet drinken

A

Tutakunywa/hatutakunywa

28
Q

Ik zal leraar worden/zijn, ik zal geen leraar worden/zijn

A

Nitakuwa walimu/sitakuwa walimu

29
Q

Zij zullen geen leraren worden

A

Watakuwa walimu/hawatakuwa walimu

30
Q

Ik zal een fiets hebben/ik zal geen fiets hebben

A

Nitakuwa na baisekeli/sitakuwa na baisekeli

31
Q

Zij zal problemen hebben/zij zal geen problemen hebben

A

Atakuwa na shida/hatakuwa na shida

32
Q

Ik zal thuis zijn/ik zal niet thuis zijn

A

Nitakuwapo nyumbani/sitakuwapo nyumbani

33
Q

Hij zal niet op school zijn

A

Atakuwapo shuleni/Hatakuwapo shuleni