Motivatie Flashcards

1
Q

self-efficacy

A

perceptie van/ geloof in eigen mogelijkheden om te leren en tot acties te komen
verwachtingen van de uitkomst kan ermee samenhangen, maar niet hetzelfde

vaak domeinspecifiek
kan wel als bv student denkt dat dezelfde vaardigheid nodig is in ander domein

verschil met self-concept: algemene perceptie (veelal door bekrachtiging anderen), self efficacy perceptie van specifieke mogelijkheden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

self-efficacy

A

kan keuze beïnvloeden
kan inzet en doorzetten beïnvloeden

voornamelijk door prestaties, ook door observeren, sociale overtuigingen en fysieke reacties.
veel vergelijken met anderen.

bronnen leiden niet automatisch tot bijdrage aan self-efficacy. Cognitief proces.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

leerkracht self-efficacy

A

Heeft invloed op hoeveel studenten leren.

high self-efficacy = meer durven, meer proberen, hogere verwachtingen, meer commitment, beter klassenklimaat

hoeft niet samen te hangen met personal efficacy.
bv. door veel gewicht toe te kennen aan zaken waar je als leerkracht geen controle over hebt.

collective efficacy: effect bij scholen die één geheel zijn
zelfde bronnen als voor self-efficacy
samenwerken om succes te behalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

toepassingen instructie sociaal cogn. th.: models en self-efficacy

A

modelen door leerkracht
-> geloof in dat ll dat ook kan (self-efficacy) als je lk dat ziet doen en uitleggen
-> vertrouwen uitspreken
-> voorleven hoe je het wil

peer models
-> vooral over hóe
-> kijken hoe peer het doet geeft vertrouwen in zelf
-> helpt als je gerelateerd voelt aan de peer

Voor self-efficacy nodig dat ll ook zelfstandig oefenen
(alleen met begeleiding lk of top-ll bevordert leren wel, maar niet self-efficacy)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

toepassingen instructie: sociaal cong. th.: worked examples

A

stappenplan probleemoplossen
-> dit eerst bestuderen bevordert leren

demonsteren en uitleggen
-> draagt ook bij aan self-efficacy en motivatie

beter:
- om meerdere vormen van info toe te voegen (bv woorden en plaatjes)
- twee verschillende voorbeelden geven
- mix van model presenteren en oefenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

toepassingen soc. cogn th: tutoring en mentoring

A

tutoring: instructional agents -> modelen door uitleggen en demonsteren
- kan volwassene of peer zijn. Peer die gezien wordt als gelijke, maar dan iets verder in leerproces, draagt bij aan motivatie (‘dan kan ik het ook leren’)
- ook voordelen self-efficacy voor tutor

mentoring: over langere periode en dieper proces.
-> doel is student beter te laten functioneren in professionele en persoonlijke leven.
helpt als student zich herkent in mentor.
Ook hierbij weer voordelen ook voor de mentor.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

historie theorie motivatie om te presteren

A

Atkinson:

hele andere kijk op motivatie dan S -> R
Vooral focus op subjectieve binnenwereld

geen motivatie als uitkomst onhaalbaar of niet van waarde is
wiskundige berekening
-> beste manier om te gaan presteren is veel hoop op succes (met waarde) en weinig angst om te falen.

Dus: positieve verwachtingen en taken zo structureren dat ll met redelijke inzet taak kunnen maken. Ook niet te makkelijk.

differentieren
-> ll met lage motivatie zullen te makkelijke of te moeilijke (‘is toch te moeilijk’) kiezen

Theorie Atkinson niet helemaal te bewijzen. Ws te hoge waarde voor de kracht van motivatie om te presteren. Er spelen ook andere factoren mee om taak wel of niet te kiezen.
Ook: motivatie is domeinspecifiek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

huidige model of motivatie om te presteren

A

combineert de subjectieve binnenwereld met meer cognitieve variabelen. Ook meer aandacht voor de context.

variabele ‘waarde’:
- waarde van het bereiken van doel
- intrinsieke/interesse waarde
- bruikbaarheid waarde
- wat het ‘kost’

variabele ‘verwachting’:
zal ik succes hebben? -> perceptie, dus niet per se gebaseerd op eerdere prestaties.

verwachtingen en waarde voorspellen prestatie-gericht uitkomst.

variabele ‘affectieve reacties en herinneringen’:
gebaseerd op eerdere ervaringen.

variabele ‘doelen en zelf-schema’:
- korte termijn/lange termijn -doelen (cognitieve representaties, gebaseerd op zelf-schema’s)

  • zelf-schema: geloof en zelf-concept (wie je bent of wil zijn, geloof over persoonlijkheid en identiteit, kijk op eigen fysieke, atletische, sociale, academische competenties)

variabele ‘sociale en culturele omgeving’: door wat je meekrijgt, maar ook eigen perceptie daarop

–> dus model legt nadruk op hoe ll eigen motivatie construeert, maar zijn gegrond in sociaal-culturele context.

onderzoek:
- verwachtingen en taak-specifieke zelf-concept = mediator tussen omgeving en presteren.
- verwachtingen spelen grote rol in maken van keuzes

link tussen variabelen zou verder onderzocht moeten worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

taak- en ego-betrokkenheid

A
  • taak betrokkenheid: leren als doel. kunnen = leren. Vergelijken met zichzelf.
  • ego betrokkenheid: om falen te voorkomen. Fixed. Vergelijken met anderen. kunnen = capaciteit.
  • > vorm van betrokkenheid beïnvloed door context. Staat niet vast.

taak-betrokkenheid groter bij:
- niet-competitieve vormen
- vergelijken met zichzelf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

sociaal-cognitieve th & motivatie: doelen en verwachtingen

A

doelen en zelf-evaluatie daarvan belangrijke factor voor motivatie leren

progressie bij doel = self-efficacy = motivatie

verschil tussen doel en performance zet aan tot verandering

behaviorisme: bekrachtiging versterkt reactie
Bandura: bekrachtiging informeert over ws uitkomst van gedrag en motiveert.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

sociaal-cognitieve th & motivatie: sociale vergelijking

A

geen duidelijke objectieve standaard -> vergelijken met anderen

vergelijken meest accuraat als gebeurt met anderen die dezelfde kenmerken hebben.
-> als die het kan, kan ik het ook. Of juist niet…

Vergelijken vooral veel invloed bij moeilijkheden of zelf-twijfel

ontwikkel status van invloed op vergelijken met anderen:
Jongere kinderen, meer egocentrisch en 1-dimensionaal, vergelijken zichzelf niet uit zichzelf.
Als ze ouder zijn steeds meer.

Ll. zijn van zichzelf geneigd te kijken naar alleen laatste uitkomt en dit te vergelijken.
Lk kan stimuleren tot bewust worden eigen groei (temporal vergelijking)

Kan bewust ingezet worden door lk om te motiveren, maar:
- ll moeten zich herkennen in het voorbeeld
- diegene die het voorbeeld is moet succes hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

zelf-concept: dimensies

A

collectieve zelf-perceptie
- door ervaringen met en interpretaties van omgeving
- beïnvloed door belangrijke naasten

elementen: zelfwaarde, zelfvertrouwen in kunnen, zelf-kristallisatie?

stabiliteit zelf-concept: in welke mate het beïnvloedt kan worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

zelf-concept: ontwikkeling

A

zelf-concept ontwikkelt van concreet naar meer abstract. Van losse elementen naar meer georganiseerd en complex

Hiërarchisch georganiseerd: algemeen zelfconcept en daaronder meer op domeingebied

zelf-concept gevormd door persoonlijke acties en door vergelijken. peers met hoge intelligentie = lager zelf-concept
dynamisch proces met intra- en interpersoonlijke elementen -> er ontstaat een zelf-schema -> basis-schema, maar ook in beweging.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

zelf-concept en leren

A

die beïnvloeden elkaar, maar causale verband niet duidelijk (hoe beïnvloeden ze elkaar)
hoogste korrelatie tussen presteren en domeinspecifiek zelf-concept

door hiërarchische opbouw: mogelijk meeste invloed via domeinspecifiek naar algemeen zelf-concept.
en beïnvloed dan self-efficacy = beter presteren

Wat lk kan doen:
–> groei laten zien op specifieke domeinen
–> feedback
–> zelftest/quiz
–> coöperatief voor sociaal vergelijken me similars
–> lesstof opbreken in stukken
–> genoeg uitdaging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

doel oriëntatie

A

goal theorie: ontwikkeld om prestatie gedrag van studenten te voorspellen en uit te leggen.
veel variabelen
-> hoe zijn doelen opgebouwd en tot stand gekomen en rol op gedrag

typen doelen:
- leerdoel (kennis/gedrag/skill/ strategie) (ook wel mastery/taak-gericht)
Hierbij aandacht op proces, gericht op leren.
Meer intrinsieke motivatie en groeimindset.

  • prestatiedoel (taak) (ook wel ego-betrokken, focus op kunnen)
    Hierbij aandacht op taakspecifieke zaken en niet voor proces. Meer vergelijken met anderen. Meer fixed mindset.

procesdoel met daarbij feedback over voortgang verhoogt self-efficacy
(effectiever dan product én procesdoel)
procesdoel leidt tot betere resultaten dan productdoel

Procesdoel én zelf-evaluatie op doel leidt tot hoger self-efficacy, vaardigheid en motivatie.

doel-oriëntatie belangrijk bij zelfregulerend leren
procesdoel zet aan tot langer termijn inzet
inzicht dat leren begrijpen is, leidt tot meer inzetten leerstrategieën.

feedback met nadruk op leerdoel kan zelfregulerend leren bevorderen (motivatie, self-efficacy)

ego-orienterende doelen meer leren op korte termijn en oppervlakkig

productdoelen kunnen wel leiden tot betere cijfers.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

self-determination (zelf beschikking)

A

intrinsieke motivatie is aangeboren
mensen hebben het nodig om zelf te kunnen beschikken (wil)
beïnvloed door: gevoel van competentie, autonomie en relatie

17
Q

personal and situational interest

A

persoonlijk: meer stabiel
situationeel: tijdelijk

interesse duidelijk link met motivatie. Zorgt voor betrokkenheid en volhouden.
interesse bevordert allerlei vormen van leren

model interesse van Hidi en Reneger
getriggerde situationele interesse kan ontwikkelen tot persoonlijke interesse.
Die interesse moet wel vastgehouden worden.
Lk doen dit bv door betekenisvol maken, leuke activiteiten en technologie inzetten.

18
Q

emoties

A

affect: stemming en emoties

emoties bij leren:
- positief/negatief
- voor/tijdens/na leren

creëren en houden van emotioneel positief klimaat draagt bij aan motivatie, betrokkenheid en leren.
Ook beter interactie binnen groep.

veel onderzoek gedaan naar angst voor toets
verstoort aandacht op leren
kan vicieuze cirkel worden
Wat kan helpen:
Lk maakt toets minder belangrijk.
aanleren leerstrategieën
ontspannings techniek aanleren

19
Q

toepassingen doel orientatie

A

doel orientatie kan leiden tot meer self-efficacy en beter leren

voortgangsfeedback geven

wat inzet oplevert

samen laten werken met similars: meer focus op leren en minder op afmaken taak

focus op leren ipv les!

focus van ll op leerdoel
belangrijk maken van inzetten strategieën
minder belangrijk maken van afmaken werk en vergelijken met anderen
belang van oefenen/herhalen

20
Q

artikel: structuur - chaos

A

zie tabel blz 14

  • disciplinair niveau
  • niveau leerproces
21
Q

artikel: autonomieondersteunend - controle

A

bevorderen van autonoom functioneren, zodat ll handelen naar persoonlijke interesses en waarden
-> meer welwillendheid

zie tabel blz 15/16

controlerend: tabel 17/18
is ook motiverend, maar:
korte termijn/ oppervlakkig leren
ll voelen zich eerder onbekwaam

22
Q

componenten autonomie-ondersteunend

A
  • identificeren interesse/ persoonlijke waarden
  • voeden interesse/ persoonlijke waarden
  • opbouwen nieuwe interesse/waarden
22
Q

artikel: beste manier?

A

autonomieondersteunend én structuur
-> zorgt voor autonome motivatie

taken en gedragingen uitvoeren op welwillende, zelfgekozen manier