leertheorieën, leren en kennisopvattingen Flashcards
Welke criteria horen bij leren?
-Er ontstaat verandering of de mogelijkheid om het anders te doen. (Gedrag, omdat daadwerkelijk leren niet te zien is)
- De verandering is niet tijdelijk, maar voor langer tijd.
- Het ontstaat door ervaring (bijvoorbeeld oefenen, denken over of observeren)
rationalisme
(aangeboren) kennis ontstaat door de geest
plato
nadenken over en zingeven aan wat binnenkomt via zintuigen
descartes
door twijfelen/denken
dualisme (onderscheid) tussen geest en lichaam
wel interactie, lichaam doet dmv geest. Lichaam beinvloed geeft door zintuigelijke info.
aangeboren ideeën?
Kant
neemt rol van ervaren mee
Verschil Plato en Descartes/Kant?
Plato: kennis alleen door betekenisgeven van geest
Descartes/Kant: kennis ook beïnvloed door de ervaring van de buitenwereld.
empirisme
ervaringen zijn de bron van kennis
Aristoteles
ervaringen worden omgezet in kennis
Als je iets wil weten, moet je kijken
ideeën niet onafhankelijk van de omgeving
ideeën/voorwerpen roepen andere ideeën op die een associatie hebben
Locke
geen aangeboren ideeën, maar ontstaan door:
- zintuigelijke indrukken
- persoonlijke reflecties hierop
geest: ideeën die op verschillende manieren verbonden zijn. Complexe ideeën bestaan uit een verzameling eenvoudige ideeën
berkeley: geest is enige waarheid
hume: nooit zeker van eigen waarheid, je creeërt je eigen waarheid door ervaring te koppelen aan eigen ideeën
Mill: som van simpele ideeën bij elkaar wordt meer. gestalt psychology
Wundt
begin psychologisch onderzoek voor leren
18e eeuw
Ebbinghause
pionier in doen van experimenten op gebied van mentale processen
Door vooral zichzelf te testen en nonsense te leren discutabel, maar dit is later verder onderzocht.
Structuralisme
Titchener
focus op systemen
bestudeerden de opbouw van mentale processen
geest opdelen in simpele ideeën
methode: introspection
alleen benoemen wat je ziet, niet koppelen of betekenis geven
probleem:
onrealistisch om dat te vragen
onduidelijk hoe associaties zijn in brein
meer empirisme
functionalisme
Dewey, Angell, James
mentale proces en gedrag van wezens helpt om aan te passen aan de omgeving
James:
proces en geen verzameling losse onderdelen(holistische bekijken)
darwins evolutietheorie
geest en lichaam: interactie
Dewey: resultaat onderzoek moet toepasbaar zijn in dagelijks leven. Maar onderzoek was te breed
meer rationalisme
correlational research
onderzoeken van relatie tussen variabelen
beperking: geeft geen inzicht in oorzaak en effect
experimental research
onderzoeken verandert 1 variabel en houdt de rest hetzelfde. controlegroep.
beperking: klein domein en onrealistisch gezien de complexiteit van de onderwijsomgeving
qualitative research
intensiever, grondiger
zinvol bij specifieke interesse naar structuur, individuele bevindingen belangrijk zijn, op zoek naar nieuwe potentiele links, andere manieren onethisch of onpraktisch
beperking: door klein aantal deelnemers mogelijke niet representatief
tijdrovend, lastig met willen afstuderen
laboratorium/ veld onderzoek
In het lab meer controleerbaar, minder makkelijk overdraagbaar op andere settings
voor- nadelen van directe observatie
directe observatie gedrag: geschikt voor eenvoudige en concrete doelen
nadeel:
focust alleen op wat te zien is (geen gedachten, emotie…)
bovendien hoeft het zien van het gedrag niet te betekenen dat echt geleerd is
voor- en nadelen van written response
makkelijk in gebruik
veel middelen
Maar:
studenten laten niet altijd zien wat ze kunnen en dan is het niet representatief
oral responses
vaak gebruikt
antwoord is niet altijd representatief voor wat een student weet (misschien niet de juiste woordenschat of angst om te spreken)