Behaviorisme Flashcards
Wie was de grondlegger van het behaviorisme? En wat was zijn idee?
Watson, 1878
onderzoeksmethoden niet wetenschappelijk. Meer meetbaar en daarmee betrouwbaar.
meer naar gedrag kijken, dat is te observeren
Pavlov bv
Watson had grote invloed op psychologie
Kenmerk behaviorisme?
ze verklaren leren in termen van omgevingservaringen.
mentale elementen zijn niet nodig om leren uit te leggen
gewenst gedrag koppelen aan positieve consequentie
connectionism
Thorndike, meer aandacht voor onderwijs en leren
basis: vormen van connecties tussen stimuli (sensorische ervaring) en neurale respons, die zich uit in gedrag.
trial and error (selecting and connecting): positief gevolg = vaker doen
wetten:
law of use: bekrachtiging van reactie versterkt connectie ertussen
law of disuse: langer tijd voor reactie -> connectie minder
law of effect: fijne consequentie maakt dat je leert, anders niet -> aanpassen aan omgeving
law of readiness: je moet klaar zijn om te leren (anders vervelend en verspilling)
assiociative shifting: mogelijk om in kleine stappen te koppelen aan vergelijkbare stimilu
overeenkomstige elementen maakt transfer makkelijker, maar wel training nodig, niet automatisch
betekenisvol = makkelijker leren
thorndike heeft twee wetten herzien: alleen stampen zonder feedback werkt niet. En straffen maakt connectie niet minder sterk, alternatief gedrag doet dat wel.
principes van lesgeven - Thorndike
vorm goede gewoontes, gebeurt niet vanzelf
vorm geen gewoontes die later afgebroken moeten worden
niet twee gewoontes als 1 voldoet
zoveel mogelijk vormen zoals het gebruikt gaat worden
leer ze hoe kennis toegepast moet worden
volgorde curriculum - thorndike
vaardigheid aanleren:
snel kunnen inzetten
betekenisvol, geïntegreerd
passend bij niveau, gemoedstoestand en leerdoel ervoor en erna.
Pavlov - klassiek conditioneren
US -> UR
CS + US -> UR
CS -> CR (= primary signals, taal kan second signal system zijn)
Laatste stap leidt uiteindelijk tot verdwijnen CR (extintion)
kan spontaan herstellen als CS weer verschijnt. UCS versterkt dan.
Generalisatie: ook reageren op dingen die lijkten op CS
Discriminatie: leren niet te reageren op vergelijkbare stimuli
higher order conditioneren: CS kan functioneren als UCS. Nieuwe CS kan gekoppeld. (tweede orde) Ook derde orde kan.
voorbeeld: faalangst. Ook angst bij binnenlopen kamer.
variabelen/kritiek op conditioneren mensen
CR kan snel ontstaan
dooft niet gemakkelijk uit
of ontstaat bij variatie.
Niet met alle variabelen is conditionering mogelijk.
Mogelijk niet nodig om CS en UCS te koppelen. Alleen vertellen dat CS -> US is genoeg
speelt bij mensen ook een cognitief proces mee (verwachtingen), weegt vaak zwaarder mee voor response
Emotional conditioning
Watson: kleine albert met angst witte rat
omstreden
kritiek op gekomen. Niet valide.
Wel: systematic desensitization
counter effect. Bv bij faalangst voor toets.
1 schaallijn situaties angst
2 plaatje koppelen aan relaxen
3 beginnend bij minste angst: relaxen bij denken aan situatie. opbouwen tot moeilijker.
skinner
operant conditioneren
eerst dieren
zag als oplossing voor maatschappelijke problemen
was schrijver
grote invloed op opvoeding en onderwijs
complexe zaken lastiger met operant conditioneren
verschil met klassiek conditioneren: gaat hierbij echt om gevolg. Daar wil je iets bereiken.
uitgangspunten operant conditioneren
wetenschappelijk: leren zie je door gedrag, je leert gedrag dat nodig is in de situatie
interne processen alleen te zien in gedrag, dan kunnen ze meegenomen worden
functioneel: operant gedrag -> werk in op omgeving om effect te produceren
In tegenstelling bij klassieke conditionering: gedrag vindt niet spontaan plaats (respondent behavior)
basis operant conditioneren
reïnforcement:
effect alleen bepaald door te observeren
situatie-afhankelijk
wel te voorspellen
positief/negatief bekrachtigen
Sd -> R -> Sr = reinforcement stimulus
Sr:
belonen:
geven van positieve
onthouden van negatieve
straffen:
geven van negatieve
onthouden van positieve
extinction
uitdoven door uitblijvende bekrachtiging
(niet hetzelfde als vergeten)
Hoe snel dit gaat is afhankelijk van hoe vaak de bekrachtiging is geweest.
primary and secondary reinforcers
primary: eerst levensbehoeften
secondary: ontstaan door koppeling met primary
generalized: gekoppeld aan meerdere primary (bv aandacht, geld verdienen)
premack principe
dat je hoogfrequent gedrag of een hoger
gewaardeerde activiteit afhankelijk maakt van laagfrequent gedrag of een lager
gewaardeerde activiteit, om zo het laagfrequente gedrag te versterken.
manier om te kunnen voorspellen welke bekrachtiging werkt,
kijken naar wat degene hoog in het vaandel heeft en dat gebruiken als bekrachtiging
niet vaststaand: kan verzadigd raken (satiation)
nadelen straffen
onderdrukt reactie, maar haalt het niet weg
leert geen beter gedrag
onvoorspelbaarheid kan angst opleveren
alternatieven voor straf dat wel kan leiden tot ander gedrag?
verander Sd (bv niet bij ander met wie hij kletst in de buurt)
gedrag laten doen tot het verzadigd is
negeren ongewenst gedrag
ander gewenst gedrag bekrachtigen
schema’s van bekrachtiging
continu (dus geen schema)
met tussenpozen:
interval schedule
fixed-interval (bv FI5) vaste momenten
variable (bv VI5) ongeveer
ratio schedule
fixed-ratio (FR10) na vast aantal
variable (VR5)
variabele schema’s -> respons houdt langer aan als bekrachtiging stopt
(denk aan gokken/vissen)
generalisatie response
gedrag ontstaat ook in vergelijkbare situaties
skinner: stukjes van complex gedrag komen overeen met nieuwe situatie
generalisatie gebeurt niet automatisch. wat kan helpen:
ouders betrekken, studenten hoge verwachtingen meegeven
leren zelf-evalueren
uitleggen aan studenten
in andere situaties ook bekrachtigen
discriminatie
op sommige vlakken moeten studenten juist geleerd worden verschil te zien, kunnen discrimineren.
lk kan ongewenste antwoorden niet bekrachtigen. Ook inzicht geven in overeenkomsten en verschillen.
shaping
als het gewenste gedrag er nog niet is
in deelstappen, kijken wat dan wel lukt, dat bekrachtigen met potentiele werkende reinforcers
chaining
menselijk acties bestaan uit meerdere responses die gekoppeld zijn
Sr wordt Sd in volgende stap
gedragsveranderingen in stappen
doel in meetbaar gedrag (objectief)
wat bekrachtigt het ongewenste gedrag?
daarna 5 stappen shaping:
wat lukt nu al?
wat is gewenste gedrag?
potentiele bekrachtigers?
stapjes gewenst gedrag
stap voor stap naar gewenst gedrag door bekrachtigen
gewenst gedrag stimuleren
probleem beschrijven + context + bekrachtigers
daarna plan bedenken om gewenst gedrag aan te leren
primary: preventief, schoolbreed
secondary: meer nodig, bv individueel of in groepje
tertiary: bv interventie plan
cognitieve gedragsverandering
leerlingen leren om zichzelf te sturen met gedachten
moderne kijk op operant conditioneren
kan ook ingezet worden in combinatie met cognitieve theorie-elementen
bij voorspellen van bekrachtigers wordt cognitief proces meegenomen, namelijk verwachtingen
wel erg mechanisch, maar er is ook de vrije wil.
Niet al het gedrag wordt bekrachtigd
Neuringer en Jensen:
als variabelen worden bekrachtigd, zullen die variabelen ook terugkomen als respons
(cognitief tintje)
wenselijk in onderwijs bij bv probleemoplossen
skinner voor onderwijs
ziet valkuilen:
-dat te vaak ll werken om straf te ontwijken
-dat ll te laat bekrachtiging/feedback krijgen en misschien verkeerde leren
-dat lk doorgaan terwijl niet alle ll geleerd hebben
zijn oplossing: instructietijd beter gebruiken:
-kleine stapjes
-ll actief betrokken
-feedback tijdens leren
-ll eigen tempo
basis van instructie: shaping, aanleren gewenste gedrag
differentiatie door andere beginsituatie (zie 5 stappen)
lastig door onderwijs in groepen, maar haalbaarder door technologie
toepassingen voor instructie
doel (gedrag)
te vaag: onduidelijk
te specifiek: tijdrovend
criteria:
1 specifieke doelgroep
2 meetbaar gedrag
3 in welke context
4 hoe gemeten
doel delen met ll:
beter verwerken info
nadeel: ze leren minder dingen die niet met het doel te maken hebben.
vooral belangrijk als ze zelf niet weten wat belangrijk is
toepassingen instructie
benodigde tijd om te leren
Carroll
benodigde tijd
afhankelijk van
1 geschiktheid van de taak (voor doel en voor student)
2 vaardigheid om instructie te begrijpen
3 kwaliteit van de instructie
bestede tijd
1 opzet van school
2 inzet student
degree of learning = tijd besteed aan leren/ tijd nodig voor leren
benadrukt tijd voor leren, gaat niet diepgaand erop in.
scholen: meer blokuren
onvoldoende inzicht in effect nog
brede schooldag ws ook effect
adaptief werken geeft meer mogelijkheden voor tijd besteden aan leren (technologie)
mastery learning
carrolls ideeen
instructie aanpassen qua hoeveelheid en vorm op wat student nodig heeft, geeft iedereen de mogelijkheid tot mastery
(vooral behaviorisme, maar ook cognitieve elementen)
-definieren mastery, doelen, worden opgedeeld
- planning, instructie/feedback, test, verlengde instructie bij uitval
- lesgeven volgens planning, formatief toetsen
- grading mastery, summatieve toets
bloom: nadruk ook op veranderlijke cognitieve processen.
onderzoek: meer tijd aan leren met mastery l.
lijkt effectief
ook andere uitkomsten
afhankelijk van hoe goed uitgevoerd.
kritiek behaviorisme
basisprincipe vanuit onderzoek met dieren
mensen veel complexer met taal en cognitieve processen, kun je onmogelijk weglaten bij verklaren leren.
zeker bij meer complexe stof
fouten maken en daarmee omgaan draagt juist bij aan doorzetten en geloof in jezelf
mensen leren ook zonder zelf actief te zijn
eerste helft 20ste eeuw: dominant.
nu meer cognitieve theorie en structuralisme.
wel nog elementen, want bekrachtiging op gedrag werkt.