Behaviorisme Flashcards

1
Q

Wie was de grondlegger van het behaviorisme? En wat was zijn idee?

A

Watson, 1878
onderzoeksmethoden niet wetenschappelijk. Meer meetbaar en daarmee betrouwbaar.
meer naar gedrag kijken, dat is te observeren
Pavlov bv
Watson had grote invloed op psychologie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Kenmerk behaviorisme?

A

ze verklaren leren in termen van omgevingservaringen.
mentale elementen zijn niet nodig om leren uit te leggen
gewenst gedrag koppelen aan positieve consequentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

connectionism

A

Thorndike, meer aandacht voor onderwijs en leren
basis: vormen van connecties tussen stimuli (sensorische ervaring) en neurale respons, die zich uit in gedrag.
trial and error (selecting and connecting): positief gevolg = vaker doen

wetten:
law of use: bekrachtiging van reactie versterkt connectie ertussen
law of disuse: langer tijd voor reactie -> connectie minder
law of effect: fijne consequentie maakt dat je leert, anders niet -> aanpassen aan omgeving
law of readiness: je moet klaar zijn om te leren (anders vervelend en verspilling)
assiociative shifting: mogelijk om in kleine stappen te koppelen aan vergelijkbare stimilu
overeenkomstige elementen maakt transfer makkelijker, maar wel training nodig, niet automatisch
betekenisvol = makkelijker leren
thorndike heeft twee wetten herzien: alleen stampen zonder feedback werkt niet. En straffen maakt connectie niet minder sterk, alternatief gedrag doet dat wel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

principes van lesgeven - Thorndike

A

vorm goede gewoontes, gebeurt niet vanzelf
vorm geen gewoontes die later afgebroken moeten worden
niet twee gewoontes als 1 voldoet
zoveel mogelijk vormen zoals het gebruikt gaat worden
leer ze hoe kennis toegepast moet worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

volgorde curriculum - thorndike

A

vaardigheid aanleren:
snel kunnen inzetten
betekenisvol, geïntegreerd
passend bij niveau, gemoedstoestand en leerdoel ervoor en erna.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Pavlov - klassiek conditioneren

A

US -> UR
CS + US -> UR
CS -> CR (= primary signals, taal kan second signal system zijn)
Laatste stap leidt uiteindelijk tot verdwijnen CR (extintion)
kan spontaan herstellen als CS weer verschijnt. UCS versterkt dan.
Generalisatie: ook reageren op dingen die lijkten op CS
Discriminatie: leren niet te reageren op vergelijkbare stimuli
higher order conditioneren: CS kan functioneren als UCS. Nieuwe CS kan gekoppeld. (tweede orde) Ook derde orde kan.
voorbeeld: faalangst. Ook angst bij binnenlopen kamer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

variabelen/kritiek op conditioneren mensen

A

CR kan snel ontstaan
dooft niet gemakkelijk uit
of ontstaat bij variatie.
Niet met alle variabelen is conditionering mogelijk.
Mogelijk niet nodig om CS en UCS te koppelen. Alleen vertellen dat CS -> US is genoeg
speelt bij mensen ook een cognitief proces mee (verwachtingen), weegt vaak zwaarder mee voor response

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Emotional conditioning

A

Watson: kleine albert met angst witte rat
omstreden
kritiek op gekomen. Niet valide.

Wel: systematic desensitization
counter effect. Bv bij faalangst voor toets.
1 schaallijn situaties angst
2 plaatje koppelen aan relaxen
3 beginnend bij minste angst: relaxen bij denken aan situatie. opbouwen tot moeilijker.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

skinner

A

operant conditioneren
eerst dieren
zag als oplossing voor maatschappelijke problemen
was schrijver
grote invloed op opvoeding en onderwijs
complexe zaken lastiger met operant conditioneren

verschil met klassiek conditioneren: gaat hierbij echt om gevolg. Daar wil je iets bereiken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

uitgangspunten operant conditioneren

A

wetenschappelijk: leren zie je door gedrag, je leert gedrag dat nodig is in de situatie
interne processen alleen te zien in gedrag, dan kunnen ze meegenomen worden

functioneel: operant gedrag -> werk in op omgeving om effect te produceren
In tegenstelling bij klassieke conditionering: gedrag vindt niet spontaan plaats (respondent behavior)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

basis operant conditioneren

A

reïnforcement:
effect alleen bepaald door te observeren
situatie-afhankelijk
wel te voorspellen
positief/negatief bekrachtigen

Sd -> R -> Sr = reinforcement stimulus
Sr:
belonen:
geven van positieve
onthouden van negatieve
straffen:
geven van negatieve
onthouden van positieve

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

extinction

A

uitdoven door uitblijvende bekrachtiging
(niet hetzelfde als vergeten)
Hoe snel dit gaat is afhankelijk van hoe vaak de bekrachtiging is geweest.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

primary and secondary reinforcers

A

primary: eerst levensbehoeften
secondary: ontstaan door koppeling met primary
generalized: gekoppeld aan meerdere primary (bv aandacht, geld verdienen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

premack principe

A

dat je hoogfrequent gedrag of een hoger
gewaardeerde activiteit afhankelijk maakt van laagfrequent gedrag of een lager
gewaardeerde activiteit, om zo het laagfrequente gedrag te versterken.

manier om te kunnen voorspellen welke bekrachtiging werkt,
kijken naar wat degene hoog in het vaandel heeft en dat gebruiken als bekrachtiging
niet vaststaand: kan verzadigd raken (satiation)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

nadelen straffen

A

onderdrukt reactie, maar haalt het niet weg
leert geen beter gedrag
onvoorspelbaarheid kan angst opleveren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

alternatieven voor straf dat wel kan leiden tot ander gedrag?

A

verander Sd (bv niet bij ander met wie hij kletst in de buurt)

gedrag laten doen tot het verzadigd is

negeren ongewenst gedrag

ander gewenst gedrag bekrachtigen

17
Q

schema’s van bekrachtiging

A

continu (dus geen schema)

met tussenpozen:

interval schedule
fixed-interval (bv FI5) vaste momenten
variable (bv VI5) ongeveer

ratio schedule
fixed-ratio (FR10) na vast aantal
variable (VR5)

variabele schema’s -> respons houdt langer aan als bekrachtiging stopt
(denk aan gokken/vissen)

18
Q

generalisatie response

A

gedrag ontstaat ook in vergelijkbare situaties

skinner: stukjes van complex gedrag komen overeen met nieuwe situatie

generalisatie gebeurt niet automatisch. wat kan helpen:
ouders betrekken, studenten hoge verwachtingen meegeven
leren zelf-evalueren
uitleggen aan studenten
in andere situaties ook bekrachtigen

19
Q

discriminatie

A

op sommige vlakken moeten studenten juist geleerd worden verschil te zien, kunnen discrimineren.
lk kan ongewenste antwoorden niet bekrachtigen. Ook inzicht geven in overeenkomsten en verschillen.

20
Q

shaping

A

als het gewenste gedrag er nog niet is
in deelstappen, kijken wat dan wel lukt, dat bekrachtigen met potentiele werkende reinforcers

21
Q

chaining

A

menselijk acties bestaan uit meerdere responses die gekoppeld zijn
Sr wordt Sd in volgende stap

22
Q

gedragsveranderingen in stappen

A

doel in meetbaar gedrag (objectief)
wat bekrachtigt het ongewenste gedrag?

daarna 5 stappen shaping:
wat lukt nu al?
wat is gewenste gedrag?
potentiele bekrachtigers?
stapjes gewenst gedrag
stap voor stap naar gewenst gedrag door bekrachtigen

23
Q

gewenst gedrag stimuleren

A

probleem beschrijven + context + bekrachtigers

daarna plan bedenken om gewenst gedrag aan te leren

primary: preventief, schoolbreed

secondary: meer nodig, bv individueel of in groepje

tertiary: bv interventie plan

24
Q

cognitieve gedragsverandering

A

leerlingen leren om zichzelf te sturen met gedachten

25
Q

moderne kijk op operant conditioneren

A

kan ook ingezet worden in combinatie met cognitieve theorie-elementen

bij voorspellen van bekrachtigers wordt cognitief proces meegenomen, namelijk verwachtingen

wel erg mechanisch, maar er is ook de vrije wil.

Niet al het gedrag wordt bekrachtigd

Neuringer en Jensen:
als variabelen worden bekrachtigd, zullen die variabelen ook terugkomen als respons
(cognitief tintje)
wenselijk in onderwijs bij bv probleemoplossen

26
Q

skinner voor onderwijs

A

ziet valkuilen:
-dat te vaak ll werken om straf te ontwijken
-dat ll te laat bekrachtiging/feedback krijgen en misschien verkeerde leren
-dat lk doorgaan terwijl niet alle ll geleerd hebben

zijn oplossing: instructietijd beter gebruiken:
-kleine stapjes
-ll actief betrokken
-feedback tijdens leren
-ll eigen tempo

basis van instructie: shaping, aanleren gewenste gedrag

differentiatie door andere beginsituatie (zie 5 stappen)
lastig door onderwijs in groepen, maar haalbaarder door technologie

27
Q

toepassingen voor instructie

doel (gedrag)

A

te vaag: onduidelijk
te specifiek: tijdrovend

criteria:
1 specifieke doelgroep
2 meetbaar gedrag
3 in welke context
4 hoe gemeten

doel delen met ll:
beter verwerken info
nadeel: ze leren minder dingen die niet met het doel te maken hebben.

vooral belangrijk als ze zelf niet weten wat belangrijk is

28
Q

toepassingen instructie

benodigde tijd om te leren

A

Carroll

benodigde tijd
afhankelijk van
1 geschiktheid van de taak (voor doel en voor student)
2 vaardigheid om instructie te begrijpen
3 kwaliteit van de instructie

bestede tijd
1 opzet van school
2 inzet student

degree of learning = tijd besteed aan leren/ tijd nodig voor leren

benadrukt tijd voor leren, gaat niet diepgaand erop in.

scholen: meer blokuren
onvoldoende inzicht in effect nog

brede schooldag ws ook effect

adaptief werken geeft meer mogelijkheden voor tijd besteden aan leren (technologie)

29
Q

mastery learning

A

carrolls ideeen

instructie aanpassen qua hoeveelheid en vorm op wat student nodig heeft, geeft iedereen de mogelijkheid tot mastery

(vooral behaviorisme, maar ook cognitieve elementen)

-definieren mastery, doelen, worden opgedeeld
- planning, instructie/feedback, test, verlengde instructie bij uitval
- lesgeven volgens planning, formatief toetsen
- grading mastery, summatieve toets

bloom: nadruk ook op veranderlijke cognitieve processen.

onderzoek: meer tijd aan leren met mastery l.
lijkt effectief
ook andere uitkomsten
afhankelijk van hoe goed uitgevoerd.

30
Q

kritiek behaviorisme

A

basisprincipe vanuit onderzoek met dieren
mensen veel complexer met taal en cognitieve processen, kun je onmogelijk weglaten bij verklaren leren.
zeker bij meer complexe stof

fouten maken en daarmee omgaan draagt juist bij aan doorzetten en geloof in jezelf

mensen leren ook zonder zelf actief te zijn

eerste helft 20ste eeuw: dominant.
nu meer cognitieve theorie en structuralisme.
wel nog elementen, want bekrachtiging op gedrag werkt.