cognitieve informatieverwerkingstheorie Flashcards

1
Q

aannames informatieverwerkingstheorie

A

lerenden gaan actief aan de slag met zoeken en verwerken van info uit omgeving.

informatieverwerken gaat is fases. vorm van info of hoe het mentaal gerepresenteerd is, verschilt per fase. Ook verschillende visies hierover.

informatieverwerking = computerproces
sommigen: dit is metafoor
anderen: zo werkt het

informatieverwerking zit in alle cognitieve processen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

historische invloed op huidige theorie

verbaal leren: stimulus-respons associaties

A

Van Ebbinghaus
makkelijker leren:
- betekenisvol
- geen overeenkomst
- interval

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

historische invloed: verbal learning

verbaal leren theorie: 3 types leertaken

A

serie leren: opnoemen van verbale stimilu, vaste volgorde.
serial position curve: dingen in midden minder makkelijk onthouden (begin en eind = betere stimili)

paired-associate leren:
eerst simpeler naar gekeken, steeds meer combi’s onthouden.
nu ook: complexer dan dat omdat mensen op bepaalde manier betekenisvoller maken

free-recall learnings:
categorie clusteren: verklaring categorienaam = mediator
eerste en laatste woorden beter onthouden: eersten meer geoefend, laatsten in werkgeheugen

veel van deze ideeën achterhaald: was onderzoek op woordrijen of onzinwoorden.
nu meer gekeken naar complexe/betekenisvolle zaken zoals die in het onderwijs voorkomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

historische invloed

gestalt theorie

A

reactie op behaviorisme
Wertheimer, koffka
Duitsland - begin 20e eeuw
Veel gestalt psychologen gaan naar US.

configuratie is belangrijk, niet losse delen. Dingen en gebeurtenissen worden gezien als geheel/organisatie.
Het brein transformeert losse onderdelen naar betekenisvol geheel.

phi phenomenon: schijnbare beweging
ervaring is niet alleen losse elementen samen

in US ook koppeling met leren.
Leren: reorganiseren ervaringen in andere percepties
Veel leren = inzicht
gaat snel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

verschil behaviorisme en gestalt?

A

gestalt: juist interne proces geeft betekenis en inzicht.

beh.: som losse delen = geheel
gestalt: som is meer, niet nuttig om los te zien

beiden geen introspectie.
beh.: niet te meten/niet objectief
gestalt: je kan beleving niet los zien van wat je ziet. je geeft altijd betekenis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

principes van organisatie (gestalt)

A

figure-ground: ziet figuur en achtergrond

proximity: dichter bij elkaar, brein: hoort bij elkaar

similarity: zelfde vorm/grootte hoort bij elkaar (proximity is sterker)

common direction: patroon/figuur zien (continuiteit)

simplicity: dingen organiseren als simpele vormen

closure: invullen wat er niet is, figuur afmaken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

kritiek gestalt

A

vaag en verklaar niet hoe het komt.
niet alles met onderzoek bewezen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

historische invloed

two-store (dual) memory theorie

A

atkinson en shiffrin (1968)

via zintuigen komt iets binnen (stimulus) in bijbehorende sensorische register -> perceptie (patroonherkenning), dus betekenis geven.
naar korte termijn geheugen (stm)

control process: oefenen/coding, imaging, implementing rules/organize, monitor, retrieval, self-regulation, motivational

kritiek:
- control process belangrijk, maar vaag.
- leren is complexer dan het two-store model
- welke mechanisme spelen er mee? bv welke info wel/niet in sens. geh. en wanneer naar ltg.
- lijkt ook vooral voor verbale info
- en wat met dingen die je geautomatiseerd hebt?

Van daaruit verder ontwikkeld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

verklaren best kunnen ophalen eerste en laatste items

A

eerst (primacy effect): meest geoefend, in ltg

laatste (recency effect) nog in ktg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

historische invloed

levels of processing theorie (crack/lockhart)

A

verschil met two-store: hierin geen stadia (bv van sensorisch naar ktg naar ltg)
ze zien wel verschillende manieren van info verwerken:
fysiek, accoustisch, semantisch
van oppervlakkig naar diep
kan binnen bv semantiek van opp naar diep

hoe dieper verwerkt, hoe beter in geheugen. Geen zin om te blijven herhalen.
(bij two-store wel)

ook wel gebleken uit onderzoek, dat meer aandacht voor betekenis tekst/woord = beter onthouden

kritiek:
- is semantisch altijd dieper? bv rijmen toevoegen verbeterd recall
- herhaling zelfde level, betere recall
- levels/tijd, vaag en niet duidelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

verschil tussen two-store theorie en huidige informatieverwerkings
model

A
  • meer dynamisch dan two-store
  • werkgeheugen ipv ktg
  • rol voor cognitieve en motivatie factoren
  • actievere rol lerenden: zoeken info die hen helpt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

huidige info verw model

A

sensorische input uit geheugen
99% gefilterd
perceptie/waarneming via thalamus naar cortex

wg - meest in prefrontale cortex

(kennis die ik al weet over wg en ltg)

moderne theorie benadrukt rol van lerende

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

perceptie (meest onderzocht en welke processen)

A

geven van betekenis aan omgevingsinput ontvangen door zintuigen

alle zintuigen eigen geheugen, houden input heel kort vast

meest onderzocht:
- iconic (zicht)
- echoic (gehoor)

Sperling: aandacht richten op bepaald stuk = meer onthouden
langer tijd ertussen = meer verval

proces kan van twee kanten komen:

  • bottom-up: vanuit sensorisch naar wg naar ltg
    (bv. letters omzetten in betekenis)
  • top-down: invloed van voorkennis en geloof/motivatie op perceptie
    (bv. onbekend handschrift ontcijferen of voorkennis context gebruiken)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

perceptie theorieen:
template/prototype/
features

A

mensen hebben templates in LTG. Nieuwe stimilu worden vergelijken met templates.
maar…
zou teveel capaciteit in beslag nemen
en zijn veel variaties (bv stoel)

daarom:
prototypes theorie:
prototypes van stimuli in ltg
maar…
in hoeverre moet stimuli lijken op prototype

feature analysis (functie analyse):
input vergelijken met functies
wel wat uitzonderingen nodig
minder abstract dan andere theorieen
empirisch onderzoek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

encoding

A

proces van nieuwe info in infoverwerkingssysteem en klaarmaken voor opslag in ltg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

werkgeheugen

A

waar we nu bewust van zijn, heeft nu onze aandacht

vooral in prefrontale cortex in frontale kwab

functies:
- behouden info
- ophalen info

soms doorgeeffunctie
soms alleen tijdelijke opslag

beperkt in:
- tijd
- capaciteit ( ongev 7)
Chunking helpt

scannen: info ophalen uit actieve geheugen door items achtereenvolgens te scannen

WG kan getraind worden en daardoor beter ontwikkeld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

model wg baddeley

A

phonological loop (auditief) en visuo-spatial sketch pad
in midden central executive (centraal uitvoerende macht): controleert aandacht, switcht waar nodig, selecteert relevante info, info herhaald waar nodig

eposonic buffer: info uit verschillende disciplines worden geïntegreerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

aanbevelingen adhv kennis wg

A

niet teveel info
niet te snel
trainen wg helpt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

wat beinvloedt mate van encoding (/leren)

A

elaboration:
nieuwe info uitbreiden door betekenisvol maken en koppelen aan voorkennis
betere recall dan alleen oefenen/herhalen

zinvoller als ze preciezer zijn

organisatie: encoding is effectiever (bv hiërarchie aanbrengen, ezelsbruggetjes, mentaal plaatje maken.
Als materiaal zelf niet georganiseerd is, doen mensen dat zelf.

schema’s vormen: betekenisvol systeem maken
geven indicatie wat te verwachten
mensen willen info in schema plaatsen

20
Q

proposition ltg

A

kleinste unit van info
kan wel of niet waar zijn
subjectief
waarschijnlijk: niet in zinnen, maar in betekenis
vormgegeven in netwerken, door regels

gerelateerd door overeenkomst: transfer, daardoor probleem oplossen, omgaan met zaken e.d.

sommige dingen in hierarchische opbouw
(bv dier: eten/bewegen en dit zit niet opgeslagen bij vogel)
onderzoek voor: onthouden van kantoor: vooral dingen die al in netwerk daarvoor zaten onthouden, andere dingen minder.
Ook onderzoek dat weerlegt, kan ook bij beide onderdelen opgeslagen zijn.

21
Q

ACT-R theory Anderson

A

adaptive control of thoughts-rational: informatie op samenhangende en logische manier begrijpen en verwerken

verklaart hoe componenten in brein samenwerken (bv voor transfer of probleem oplossen)

subject-predicate link (onderwerp- eigenschap)

relation-argument link

22
Q

declarative knowledge

A

lerende ontvangt nieuwe info, in wg, samenhangende propositions uit ltg worden erbij gehaald, worden met elkaar geassocieerd, eventueel worden nieuwe propositions of uitbreidingen gevormd, samen opgeslagen in ltg

lerenden zetten voorkennis niet altijd spontaan in: lk

wat helpt:
- betekenisvol = makkelijker linken aan voorkennis
- georganiseerd = makkelijker en beter opslaan (zeker bij nieuw netwerk)
- uitwerken/uitbreiden = makkelijker koppelen oude en nieuwe kennis

23
Q

spreading activation theorie (Anderson)

A

Er zijn verschillende levels van hoe actief geheugenstructuren zijn.
meer aandacht = meer actief
activatie kan verspreid worden via netwerkverbindingen: buurknooppunten kunnen elkaar activeren

actieve staat = wg (waar je bewust van bent) + associaties daarbij
Deze info blijft in ltg, maar snel op te roepen in wg

makkelijkere transfer door spreading activation

onderzoek: gelinkte woorden sneller opgeroepen dan minder of niet-gelinkt

theorie verklaart waarom info uit brein minder beschikbaar wordt, namelijk minder actief

vraagtekens:
- dual-store model’s problem
- welke staat van activiteit is nodig

24
Q

naast declaratieve kennis ook procedurele kennis

A

procedurele kennis -> hoe je cognitieve activiteiten moet doen
ACT theorie: opgeslagen als productie systeem: netwerk van regels, geactiveerd door omstandigheden

25
Q

principes toepassen in onderwijs: advance organizers

A

advance organizers: makkelijker koppelen, betere transfer

  • expository (verklarend): voorzien van nieuwe info, ook concept definities en generalisaties
  • comparative (vergelijkend): nieuw koppelen aan al bekend
26
Q

toepassen in onderwijs 2: condities van leren

A

Gagné

twee stappen:
- bepalen leeruitkomst (intellectuele vaardigheden, verbale info, cognitieve strategieën, motorische vaardigheden, attitude) blz 207
- bewust zijn van interne condities (wat kunnen en kennen ze al) en externe condities (wat is nodig voor leeruitkomst)
- leerhierarchie: beginnend met hoofddoel, wat is nodig om dat te kunnen/leren, tot je aankomt bij wat ze kunnen/weten (mogelijke nadelen: tijdrovend en minder eigenaarschap en motivatie ll)
- fases:
1. klaarmaken voor het leren (aandacht, voorkennis, verwachtingen)
2. verwerven (relevante stimulus selecteren, encoding, ophalen, reageren, feedback)
3. transfer (toepassingsmogelijkheden leren, kunnen generaliseren)

27
Q

toepassen in onderwijs 3: cognitive load theorie

A

intrinsieke load
extrinsieke load
germane cognitive load (intrinsiek + noodzakelijke extrinsieke load)

essentiële processen
externe processen (overbodig)
generative processing: make sense

overload voorkomen:
- scaffolding
- van simpel naar complex
- authentieke taak (betekenisvoller)
- meer complex -> samenwerkend leren

28
Q

kritiekpunten

A

onvoldoende duidelijk hoe mechanismen werken,
bv hoe info zich beweegt door het systeem
en hoe associaties gemaakt worden.

29
Q

proces/theorie ophalen kennis

retrieval strategie

A

vraag wordt gesteld
komt binnen in wg
opgedeeld in propositions
associaties propositions opgehaald uit ltg (niet precies duidelijk hoe dat gaat) via spreading activation
gevonden = zin maken en vertellen of opschrijven

veel gaat automatisch, als in andere vorm is opgeslagen dan meer bewust. Kost dan meer tijd, net als bij transfer.

30
Q

proces/theorie ophalen kennis

encoding specificity

A

kennis zo opgeslagen dat makkelijk opgehaald kan worden (zelfde cue)
encoding-retrieval similarity

bv categorie noemen
context hetzelfde als waarin je het leert (context cues)

cues (signalen) -> spreading activation -> retrieval

31
Q

proces/theorie ophalen kennis

ophalen declaratieve kennis

A

betekenisvol = aanhaken voorkennis = beter leren

uitbreiden = rehearsel = beter opslaan ltg (meer alternatieve paden)
kost wel tijd
kijken naar wat belangrijk is

organisatie helpt om effectiever te maken

expliciete instructie -> ll begeleiden naar retrieval, steeds meer zelf, tot inoefenen

32
Q

proces/theorie ophalen kennis

ophalen procedurele kennis

A

zelfde als declaratieve kennis

cue (signaal) triggert associatie in ltg -> spreading activation

vaak (altijd?) ook declaratieve kennis nodig

procedures transformeren/veranderen informatie (decl. kennis niet)

procedurele kennis sneller op te halen, automatisch

voor remedial instructie: duidelijk hebben aan welke vorm van kennis het ligt (decl of proced)

33
Q

proces/theorie ophalen kennis

vals geheugen

A

bij ophalen uit ltg kennis wordt wordt ook gereconstrueerd en getransformeerd in wg. Geassocieerde kennis kan dan deels waar en deels niet zijn.

34
Q

historisch werk op gebied verstoringen

interference theorie

A
  • retroactive storing: nieuw geleerde associaties verstoort eerder geleerde associaties (bv nieuwe spellingregel)
  • proactive storing: oudere associaties storen leren nieuwe associaties (bv bij delen breuken vergeten om te keren door wat geleerd is over vermenigvuldigen)

wat helpt: interleaved practice

vermindert de verbinding na langere tijd? of wordt het lastiger om op te halen?
Bij allebei de theorieën kritiekpunten. Laatste meer aannemelijk.

cue-dependent forgetting: niet de juiste cue om info te bereiken

retrieval-induced forgetting: bepaalde info wordt geremd om de juiste info op te halen.

35
Q

factoren interference

A

blokkage in spreading activation

  • zwakke encoding
  • aantal alternatieve verbindingen
  • aantal aanpassingen/vermengingen in info

verval: lastig te onderbouwen, wel neurologisch
vooral gebleken in geheugen dat tijdgebonden is (wg, sens. g)

36
Q

voorkomen vergeten belangrijke info

A
  • regelmatig terug laten komen
  • bv aan begin nieuwe blok - review
37
Q

relearning

A

lijkt makkelijker dan nieuw leren
dus kennis is niet echt weg?
ook gespreid leren hierbij meer effectiever

38
Q

testing effect

A

meer effectief dan restudy
ws door uitbreiden en organiseren van kennis wat nodig is bij de test

ophalen en oefenen door test

39
Q

types transfer (effect op volgend leren)

A

positive transfer: helpt volgend leren
negative transfer: verstoort volgend leren
zero transfer: geen effect op volgend leren

40
Q

historische kijk op transfer

A
  • overeenkomstige elementen:
    behaviorisme
    vraagtekens: in hoeverre moet het identiek zijn om te kunnen herkennen?
  • mentale discipline:
    leren van bepaalde onderwerpen stimuleert leren in algemeen
    geen bewijs voor
  • generalisatie:
    zelfde respons treedt op bij andere stimulus.
    niet compleet, want neemt cognitieve proces niet mee, terwijl dat een grote rol lijkt te spelen
41
Q

huidige perspectief transfer

A

vanuit infoverwerk. perspectief:
activeren van kennis in geheugen
meer verbindingen, dieper leren = meer kans op koppelen aan nieuwe context (cue)

niet duidelijk hoe transfer precies in z’n werk gaat
ws heeft zingeving en motivatie een rol (bv bij detect, elect, connect-model)

42
Q

types transfer

A
  • near (vooral decl kennis)/far (decl en proc. kennis)
  • literal (vooral decl kennis)/figural (decl en proc. kennis)
  • low road (spontaan, automatisch, decl kennis)/high road (bewust, abstract, afwegen, kan nieuwe verbindingen opleveren, productie,conditiekennis)
    –> forward-reaching (verder denken aan wanneer ook gebruikt kan worden)
    –> backwards-reaching (terugdenken aan wat eerder geholpen heeft, vergelijken)
43
Q

strategie transfer

A

model Phye

transfer: oefenen in verschillende vormen, feedback, motivatie, zelf-regulatie strategieën)

feedback met uitleg, meer self-efficacy, betere transfer

44
Q

toepassingen voor instructie

encoding retrieval similarity

A

overeenkomst tussen de condities van encoding en retrieval helpt geheugen en prestatie
aandacht voor transfer nodig! reminder voor studenten bij encoding.
bv stappen leren niet voor 1 context
bij ophalen van voorkennis kan docent hiervan gebruik maken door ook aandacht te hebben voor dezelfde condities

45
Q

toepassingen voor instructie

retrieval-based leren (direct/indirecte retrieval)

A

direct retrieval: ophalen van kennis en daarmee verstevigen in geheugen

indirecte retrieval: meer leren door het ophalen (succeservaring, self-efficacy?)

naast quiz/test:
studenten leren om tijdens leren na te gaan wat ze weten
studenten concept maps laten maken

ws nodig om studenten retrieval technieken aan te leren (zelf-regulerende strategie)

46
Q
A