constructivisme Flashcards

1
Q

constructivisme

A

Een verzameling verschillende theorieën die de focus hebben op hoe mensen kennis construeren (welke bijdrage levert het individu)

cognitieve constructivisten (piaget, bruner)

sociale constructivisten (vygotsky)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

waarom is het constructivisme eerder een filosofische uitleg dan een theorie?

A

eerder een filosofische uitleg over kennis en leren.
(theorie is een wetenschappelijke, valide verklaring voor leren van waaruit hypotheses ontstaan die getest kunnen worden)
Toch maakt constructivisme wel algemene voorspellingen die getest kunnen worden.

constr: er bestaat niet één waarheid, geen wetenschappelijke waarheid.
Kennis is een werkhypothese.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

uitgangspunten constructivisme

A
  • leren in interactie met personen en omgeving
  • mensen leren actief
  • leerkrachten: structuur zo dat studenten betrokken raken dmv materialen en interactie.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke perspectieven zijn er binnen het constructivisme?

A
  • exogenous (exogeen: buiten): verwerven van kennis door reconstructie van de buitenwereld. Kennis is accuraat als het de externe waarheid weerspiegelt.
  • endogenous (endogeen = van binnenuit): kennis komt vanuit de voorkennis. Geen weerspiegeling van de buitenwereld, maar ontwikkelt door cognitieve proces.
  • dialectical: kennis komt door interactie tussen persoon en omgeving. Mentale tegenstellingen door interactie.

De verschillende perspectieven zijn helpend bij verschillende soorten onderzoek. (ext. -> hoe ontvangen ll info vanuit domein./ end. -> hoe ontwikkelen ll in fases/ dia. -> welke interventies om denken uit te dagen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

belangrijke stelling constr:
situated cognition

A

ook wel: situated learning

cognitieve processen komen voor in fysieke en sociale contexten: leren heeft betrekking op de relatie tussen persoon en situatie. Actieve rol voor ll.

bv motivatie (niet alleen afhankelijk van omgeving of alleen van binnen)

maakt dat onderzoek vooral in de authentieke omgeving moet gebeuren

mogelijk effectief
toch ook bewijs dat leren snel contextafhankelijk wordt: meer onderzoek nodig

gebruik bij instructie:
nagaan wat de leeruitkomst moet zijn -> methode en content op afstemmen

(voorbeeld pompoenen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

theorie van Piaget

A

aanvulling op infoverwerk. theorie: complexiteit cognitieve processen neemt toe bij cognitieve ontwikkeling (geen leertheorie)

Nu geen leidende theorie, maar blijft belangrijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

ontwikkelingsproces Piaget: belangrijkste factor

A

Evenwicht: biologische drive om evenwicht te vinden tussen cognitie en omgeving -> centrale factor in ontwikkeling
andere drie: biologische rijping, ontdekken fysieke omgeving, ontdekken sociale omgeving.

conflict:
- assimilatie: nieuws aanpassen om in te passen in bestaand schema
- accomodatie: nieuw intern schema ontstaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Ontwikkelingsproces Piaget: fases

A

Hoe kinderen de wereld zien.
aannames fases-theorie:
- verschillend in kwaliteit en gescheiden (geen blending)
- ontwikkeling cognitieve structuren is afhankelijk van voorafgaande ontwikkeling
- doorlopen fases niet op leeftijd, kan verschil in zitten

4 fases:
- sensomotorische fase (0-2):
wereld ontdekken door zintuigen/motorische vaardigheden. Snel. Interne motivatie. Objectpermanentie. Naar conceptueel-symbolisch denken.
- preoperationele fase (2-7):
kunnen terug- en vooruitkijken, maar vooral in het nu. Kunnen maar op 1 dimensie focussen. Onomkeerbaarheid. Fantasie/werkelijkheid door elkaar. Snelle taalontwikkeling. Naar minder egocentrisch.
- concreet operationele fase (7 - 11):
cognitieve groei. meer abstract denken. minder egoïstische. taal meer sociaal. omkeerbaarheid. classificatie, concept. Niet alleen waarnemen, ook eigen ervaringen meenemen.
- formeel-operationele fase (11 - volwassen):
ook hypothetisch denken. beredeneren. denken aan verschillende dimensies. vergelijken ideale situatie/realiteit (egocentrisch)

fases blijken niet zo gescheiden van elkaar te zijn.
Toch geeft het handvatten omdat we weten wat gaat ontstaan qua denkpatronen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

ontwikkelproces Piaget: mechanismen van leren

A

drijfveer is intern.
omgevingsfactoren hebben invloed op de ontwikkeling, maar kunnen niet bepalen.

leren = cognitieve verandering.
door cognitief conflict: meest effectief als het klein is en bij de overgang naar nieuwe fase.
weinig zin om te stimuleren als niet past bij ontwikkelfase -> niet ondersteund door onderzoek: als kinderen de juiste cognitieve processen leren, kunnen ze het mogelijk wel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

hoe past Piaget bij constructivisme

A

kennis niet aangeboren, maar kinderen doen kennis op door ervaringen in fysieke en sociale wereld.
wordt niet automatisch ontvangen, maar kinderen construeren werkelijkheid a.d.h.v. wat ze meemaken gebaseerd op wat ze op dat moment kunnen.
Basisconcepten ontwikkelen tot meer ontwikkelde kijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Piagets toepassingen voor onderwijs

A

Eigenlijk is hij van mening dat cognitieve ontwikkeling vanzelf gaat.

  • Ken de fase van cognitieve ontwikkeling: daarbij aansluiten en bij kantelpunt meer aanbieden
  • hou studenten actief: rijke leeromgeving, hands-on activiteiten
  • creëer cognitieve conflicten: niet te groot, kan ook door probleemoplossen. fouten maken niet erg, feedback leerkracht helpt balans te krijgen.
  • bevorder sociale interactie: verschillende kijk op dingen, helpt kinderen minder egocentrisch denken.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

neo-piagetian theorie

A

basis van Piaget, aangevuld met informatieverw. proces.

Uit onderzoek blijkt nl dat de fases niet zo strikt gescheiden zijn en dat instructie kan bijdragen.

aannames:
- breinontwikkeling beperkt manier van denken en redeneren van kinderen. (bv beperkt capaciteit wg en volhouden aandacht)
- fase waar kind inzit kan per domein verschillen.
- skills leert kind per domein, niet automatisch transfer.
- onderwijs kan cognitieve ontwikkeling bevorderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

neo-piagetian: instructiemodel Case

A

fases voor ontwikkeling cognitieve vaardigheden: dan minder belasting van wg
instructie helpt: in kleine stappen

fases van Case:
- sensomotorisch (0-1,5):
mentale voorstellingen gelinkt aan fysieke gebeurtenissen
- relationeel (1,5 - 5):
relaties gecoordineerd via 1 dimensie
- dimensional (5 - 11):
relaties gecoördineerd via 2 dimensies
- abstract (11 - 18,5):
abstract redeneren

effectief, maar wel tijdrovend. Meest zinvol bij remedial teaching

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Bruner: theorie van cognitieve groei (1964)

A

verschillende manieren waarop ll kennis representeren

ontwikkeling intellectueel functioneren door technologische verbeteringen in mind: door meer taal en instructie

cognitieve processen als bemiddelaar tussen stimulus en response

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

bruner: 3 manieren van representatie kennis

A
  • enactive: door actie en ervaring
  • iconic: door beelden en visuele representaties (mental images)
  • symbolic: gebruik van symbolen voor encoding kennis. abstract. Maakt mogelijk om flexiber en krachtiger kennis weer te geven en transformeren.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe kijkt Bruner naar lesgeven?

A

= middel om cognitieve ontwikkeling aan te zetten

instructie moet gedifferentieerd op basis van cognitieve capaciteit

alle stof kan aangeboden worden op elke leeftijd, maar:
niet snappen = niet op juiste manier aangeboden

leren: zelfde concepten komen terug, maar dan complexer/genuanceerder.

spiral curriculum:
- content op verschillende manieren laten terugkomen
- content terug laten komen, meer complex
- maak content betekenisvol voor alle leeftijden zodat ze het begrijpen

17
Q

waarom Bruner constructivist?

A

lerenden van alle leeftijden kunnen betekenis geven aan stimuli op basis van cognitieve capaciteit en ervaringen uit sociale en fysieke omgeving

verschil Piaget: geen fases
verschillende manieren van weergeven kennis kan ook tegelijk

18
Q

vygotsky

A

hoofdpunten blz 332

sociale constructivist: geeft meer betekenis aan de sociale omgeving voor het faciliteren van ontwikkeling

kritiek op pavlov/ behaviorisme
mensen kunnen meer dan dieren: rol van bewustzijn

in de tijd van russische revolutie: verandering van culturelen en sociale systeem. V. was marxist (arbeidersklasse, alles voor iedereen)
daarna zijn ideeën weer verbannen.

verwerpt introspectie en ook behaviorisme:
ertussenin rol van omgeving op het bewustzijn.
lerenden transformeren ervaringen tot hun mentale structuren.
leren en ontwikkelen kan niet los van omgeving gezien worden.

3 belangrijkste invloeden op ontwikkeling: interpersoonlijke, culturele-historische en individuele factoren

sociale omgeving beïnvloedt via culturele objecten, via taal en sociale instituties

19
Q

waarom Vygotsky vorm van dialectical social constructivisme

A

benadrukt interactie tussen personen en hun omgeving.

cognitieve verandering: door gebruiken van cultureel gereedschap in sociale interactie en van internalisering en transformeren van deze interacties.

20
Q

mediation (theorie vygotsky)

A

psychologische tools zoals taal, tekens, symbolen.
geleerd door volwassenen bij gezamenlijk activiteiten.
als ze geinternaliseerd zijn, bemiddelen deze bij verder ontwikkelde psychologische processen: self-regulation

21
Q

kritiek Vyg.

A

kinderen leren ook al voor ze gebruik kunnen maken van de culturele omgeving

ook lijken ze biologisch voorbereid om bepaalde concepten te verkrijgen

22
Q

vygotsky: zone van naaste ontwikkeling

A

stof die leerling niet alleen kan doen, maar wel met juiste instructie/begeleiding of in samenwerking met peers.

tot geïnternaliseerd is (door culturele mediated interactie)

lerende verwerkt ervaringen zelf, geeft zelf betekenis aan

past binnen marxisme (je deelt je kennis met degene die de kennis nog niet hebben)

23
Q

misvattingen van de theorie van V.?

A

wordt vaak te simpel beschouwd als dat iemand die meer weet het kind begeleidt.
maar is complexer: ook kind brengt dingen in bij de interactie en de cultureel-historische setting waarin het plaatstvindt.
De cultuur-historische context is relevant voor al het leren, want gebeurt niet in isolatie.

cultureel-historisch: bv V vond school belangrijk omdat kinderen zich zo meer bewust worden van zichzelf, hun taal en hun rol in de wereld.
Deelnemen aan de culturele wereld beïnvloedt mentaal functioneren.

24
Q

toepassingen van theorie Vyg.

A

theorie in onderwijs benadrukt/gebruikt waar de sociaal-culturele invloeden belangrijk worden gevonden.
bv zelfregulerend leren

  • scaffolding: houdt lerenden in zpd (zone proximal development)
    Geen officiele term van Vyg.
  • reciprocal (wederkerig) teaching:
    eerst lk doet voor, daarna omstebeurt ll - lk
  • peer samenwerking:
    meest effectief bij gedeelde verantwoordelijkheid en wederzijdse afhankelijkheid (ook ondersteund door onderzoek)
  • stage:
    leren in culturele instituut
    werken met experts
25
Q

biologically primary en secondary abilities

A

primary: al in aanvang in neurobiologische systeem (gerelateerd aan overleven of reproduceren). cross-cultureel.

secondary: meer cultuur specifiek

26
Q

socially mediated learning

A

leren door sociale interactie, bv buddies om te leren over in invloed van culturen op school

27
Q

peer-assisted leren

A

bv
- peer tutoring
beiden actief, durft meer te vragen, specifieker afstemmen op individu. Wel geschikte tutor en zo concreet mogelijke opdracht.

  • reciprocal teaching
  • cooperatief leren
    moet een taak zijn die individueel niet te doen is.
    ook geschikt om iedereen verantwoordelijk te maken voor iets. Wederzijdse afhankelijkheid.
    Groepen vormen die ws goed kunnen samenwerken. Niet per se heterogeen
    duidelijk wat van ze verwacht wordt (qua taak en qua gedrag)
    bv Jigsaw methode of STAD (samen studeren, individueel toetsen, gezamenlijke score)

onderzoek ondersteund dat effectief is, qua leren en motivatie. Vooral jonge kinderen, minderheden, low-income.

28
Q

leeromgeving constructivisme

A

omgeving moet rijke ervaringen creëren en leren aanmoedigen

grote concepten (thematisch, alles omvattend/holistisch)
primaire bronnen, concreet materiaal om te gebruiken

interactie

geen toetsen, maar authentieker, observaties, portfolio’s

samenwerken

principes:
- aan de slag met relevante problemen voor de ll.
- leren gestructureerd vanuit primaire concept. Holistisch, dus niet geisoleerd. Anders organiseren van dezelfde stof.
- point of view van studenten zoeken en waarderen.
uitgangspunt is begrijpen wat perspectief van student is. Hoe komen studenten tot een antwoord?
- uitgaan voor vooronderstellingen/ voorkennis van ll.
bij verkeerde voorkennis: niet vertellen, maar uitdagen om te ontdekken
- leren constant evalueren in de context. Op authentieke wijze (bv schrijven, praten over, demonsteren) en niet bv fout/goed of multiplechoice

29
Q

uitdaging toepassen constructivisme

A

ruimte voor leerlingen om het geleerde te construeren -> uitdaging om dit toe te passen in omgevingen waar standaard curriculum is met bijpassende toetsen.

30
Q

toepassen: discovery learning

A

construeren en testen hypotheses/ probleem oplossend

inductief, want gaat van specifieke vb naar algemene regels/concepten

wel begeleid en gepland en gestructureerd. Voorkennis nodig.
lk geeft vragen/puzzels

vooral geschikt voor stof waarbij het proces van belang is. Ook kijken naar tijd en capaciteit van ll.

kritiek: expliciete instructie werkt beter.
Maar: begeleid ontdekkingsleren wel beter.

31
Q

toepassen: inquiry teaching

A

vorm van ontdekkend leren
lk/tutor stel vragen,
die vragen moeten voldoen aan bepaalde vaststaande regels/opbouw.

ll formuleren hierdoor uiteindelijk algemene principes, die ze kunnen toepassen bij bepaalde problemen.

Wel: voorkennis nodig en afhankelijk van leeftijd/capaciteit ll

32
Q

toepassen: discussies/debatten

A

Geschikt voor complexere materie, als doel is om meer begrip te krijgen of van verschillende kanten te bekijken

juiste klassenklimaat van belang, afspraken

debat: voorbereiden in groepen nodig voor argumenten