Menselijke ontwikkelingen Flashcards

1
Q

Teratogens

A

Omstandigheden slecht voor ongeboren baby, drugs bacteriën etc

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Synaptische Pruning

A

Synaptische connecties die niet gebruikt worden gaan verloren, die wel gebruikt worden blijven bestaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Snuffelreflex

A

Al mond open en zuigen van baby als iets in de buurt van de mond aangeraakt wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Dynamisch systeem theorie

A

interactie tussen genetica en omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Infantile amnesia

A

Herinneringen voor 3 a 4 jaar oud komen praktisch niet voor. Reden hiertoe is nog niet volledig bekend.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Strange Situation Test

A

Test hechting stijl.

  • 65% zeker gehecht (Speelt alleen bij aanwezigheid verzorgen, wordt onrustig bij verlaten maar laat zich troosten wanneer verzorger terug komt)
  • 35% onzeker gehecht. Twee soorten: Contact vermijden en laat zich niet troosten (ondanks huilen als verzorger kamer verlaat).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Piaget

A

Verschillende leeftijdsfasen. Deze theorie is op een aantal punten weerlegt. Het is meer een geleidelijk proces, kinderen kunnen enigszins schommelen en de jongste groep kan meer dan Piaget dacht.

De fases:

Sensomotorische fase (0-2)
>8 maanden. Niet zichtbaar = niet bestaan (objectpermanentie)
<8 maanden. Nog op oude plek zoeken, ondanks verplaatsing gezien. (a-niet-b-effect)
Preoperationele fase (2-7)
Kind kan wel representaties maken maar deze niet met elkaar verbinden. Neemt moeilijk ander perspectief aan dan eigen.

Concrete operationele fase (7-12)
Tijd, ruimte en snelheid begrijpen. Perspectief kunnen nemen. Alleen in werkelijke situaties

Formele operationeel fase (12+)
Kunnen ook ingebeelde situaties goed begrijpen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Theory of Mind

A

Begrijpen waarom andere hun gedrag veranderen wanneer hun doel veranderd. Aan elkaar gerelateerde concepten om gedachten, gevoelens en gedragingen van zelf en anderen te begrijpen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Moreel redeneren

A

Piaget: Dankzij ontwikkeling cognitieve vaardigheden

Kohlberg:
Preconventioneel redeneren: Ik mag niet slaan want straf
Conventioneel redeneren: Ik mag niet slaan want pijn/regels
Postconventioneel: Idealen en brede principes, eigen overtuigingen, “ik mag haar niet slaan want het mag niet, maar bijv. wel te rechtvaardigen als ze mij slaat”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Social Intuitionist Model

A

Morele beoordelingen gebaseerd op iemands automatische eerste emotionele reacties zijn, emotie beïnvloed namelijk gedachtes. Emotie zorgt voor bias in morele beoordelingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hersenactiviteiten betrokken bij theory of mind, morele redenering en emoties

A

(pre)frontale cortex, amygdala en insula

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly