LESWEEK 6: Strategiebepaling en inrichting (deel 2) Flashcards

1
Q

Waar gaat het OCAI-model van uit?

A

Het model gaat uit van vier concurrerende waarden die overeenkomen met vier types organisatieculturen.

Het OCAI-model is gericht op bewustwording en biedt handvaten tot verandering.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe wordt de organisatiecultuur bepaald?

A

Aan de hand van een vragenlijst waarbij 100 punten verdeeld moeten worden over een aantal uitspraken, zowel voor de huidige stand van zaken als de gewenste toekomst.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke 6 factoren van een organisatie worden beoordeeld?

A
  • Kenmerken van de organisatie
  • Stijl van leidinggeven
  • Personeelsmanagement
  • Het ‘bindmiddel’
  • Strategische accenten
  • Succescriteria
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat kan er op basis van de uitslagen van de OCAI-scores gezien worden?

A
  • Welk cultuurtype dominant is
  • Hoe sterk deze is
  • Het verschil tussen de huidige en de gewenste cultuur
  • Overeenkomsten tussen de verschillende aspecten en verschillende afdelingen

Daarnaast kunnen de cultuurtype vergeleken worden met andere bedrijven uit dezelfde branche en algemene trends.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn de 4 cultuurtypen van het OCAI-model?

A
  • Familiecultuur
  • Adhocratiecultuur
  • Marktcultuur
  • Hiërarchie cultuur
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

De familiecultuur gaat uit van :

A
  • Vriendelijke werkomgeving
  • Leiders worden gezien als mentoren.
  • Loyaliteit, traditie, samenwerking, vrijheid van handelen, moreel en overeenstemming zijn erg belangrijk.
  • Hoge betrokkenheid
  • HR- ontwikkeling richt zich op de lange termijn voordelen.

Managementtheorie: participatie bevordert inzet en betrokkenheid.
Structuur: professionele bureaucratie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

De adhocratiecultuur gaat uit van :

A
  • Dynamische, ondernemende en creatieve werkomgeving
  • Leiders gezien als innovators/risiconemers
  • Op lange termijn wil de organisatie groeien en nieuwe mogelijkheden creëren.
  • Vooruitstrevend, voortdurend opzoek naar verbetering en creatieve oplossingen.

Managementtheorie: vernieuwingsgezindheid bevordert het creëren van nieuwe mogelijkheden/bronnen.
Structuur: innovatieve organisatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

De marktcultuur gaat uit van :

A
  • Resultaatgerichte organisatie
  • Mensen zijn er competitief ingesteld en doelgericht.
  • De leiders zijn opjagers, producenten en concurrenten, hard en veeleisend.
  • Reputatie en succes erg van belang voor de organisatie.

Voor de lange termijn richten zich op concurrerende activiteiten en het bereiken van meetbare doelen.

Managementtheorie: concurrentie bevordert de productiviteit. Werkt goed in een bedreigende omgeving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

De hiërarchie cultuur gaat uit van :

A
  • Zeer formele en gestructureerde werkomgeving.
  • Nadruk ligt op procedures, efficiëntie, betrouwbare levering, soepele planning, lage kosten en het in stand houden van een soepel draaiende organisatie.

De lange termijn focus gaat uit naar stabiliteit en resultaten.

Managementtheorie: beheersbaarheid verhoogd de efficiëntie.
Structuur: machinebureaucratie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waar ligt de focus op bij performancemanagement?

A

Op de achterliggende factoren (drivers) van succes, zoals innovatie, klanttevredenheid en een goede bedrijfsvorming.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat wordt er gedaan om drivers aan te tonen?

A

Strategische doelen worden vertaald in kritische succesfactoren (KSF) en kritische prestatie indicatoren (KPI) per perspectief.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat geeft een KSF aan?

A

Men geeft aan welke activiteiten in een organisatie nodig zijn voor het boeken van succes.

  • De KSF is globaler dan de KPI
  • Ook is een KSF vaak niet direct meetbaar
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat geeft een KPI aan?

A

KPI’s zijn specifieker en worden gebruikt om succes te meten (SMART).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn tangible assets?

A

(Tastbare middelen, kapitaal goederen)

Relatief makkelijk aan te tonen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn intangible assets?

A

(Minder/ niet tastbaar, niet materiaal)

Moeilijk tot niet in geld te vertalen vanuit de organisatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly