LESWEEK 3: Outside-in benadering Flashcards

1
Q

Wat is strategisch management?

A

Het bedenken van manieren om gestelde organisatiedoelen te bereiken en bedachte manieren toe te passen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat vormt altijd de basis voor strategie?

A

Doelstellingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Strategievorming is gericht op …… termijn.

A

Lange termijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat moet er gebeurd worden om de doelstellingen van de organisatie te behalen?

A

De huidige stand van zaken wordt vergeleken met de toekomstige situatie en wat hierbij gewenst is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe wordt het hoogste strategische doel van de onderneming genoemd?

A

De missie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat doet een missie?

A

De missie doet uitspraak over het globale doel van de onderneming, haar waarden en haar plaats in de wereld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waar helpen de strategische doelstellingen bij?

A
  • Geven een strategische richting aan
  • Bundelen de inspanningen
  • Sturen de plannen
  • Helpen vooruitgang te evalueren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat kan je terugvinden in het strategisch plan?

A
  • De manier van aanpak
  • De beschikbare middelen
  • Tijd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Door wie wordt het strategisch plan opgesteld?

A

Het topmanagement

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke actie onderneemt het middenmanagement met betrekking tot het strategisch plan?

A

Het middenmanagement vertaald de plannen naar meer gedetailleerde tactische plannen. (gericht op middellange termijn)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke actie onderneemt het operationele management met betrekking tot het strategisch plan?

A

Het operationeel management vertaald de tactische plannen naar operationele plannen en doelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

De strategie van het strategisch plan is ….

A

de uitgedachte weg bestaande uit meerdere tactische plannen, die op verschillende momenten en op verschillende plaatsen, met verschillende middelen tot uitvoering gebracht worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is het gevolg van het op papier zetten van strategische doelen en strategieën van de organisatie?

A
  • Het dwingt ondernemingen tot het onderbouwen van gemeenschappelijke uitgangspunten
  • Stemt tot nadenken
  • De schriftelijke plannen kunnen gebruikt worden voor promotie, public relations en communicatie binnen de organisatie en naar buiten.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn de 4 strategiecomponenten?

A
  • Scope
  • Gerichte inzet van middelen
  • Synergie
  • Onderscheidend vermogen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat houdt scope in?

A

Op hoeveel markten wil de onderneming actief zijn?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat wordt er bedoeld met gerichte inzet van middelen?

A

Een onderneming heeft een beperkt aantal middelen beschikbaar. Hierbij moet de onderneming kiezen welke middelen hij voor welk doel gaat inzetten. Hij kan niet overal aan meedoen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat betekent synergie in strategisch opzicht?

A

Synergie betekent in strategisch opzicht dat men de individuele strategieën van verschillende bedrijfsonderdelen op elkaar afstemt om synergie te bereiken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat wordt er bedoeld met het hebben van een onderscheidend vermogen?

A

De mate waarin het de onderneming lukt zich te onderscheiden van zijn concurrenten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat wordt er gedaan met het ROB ( raming bij ongewijzigd beleid ) tactiek?

A

Hierbij word het te verwachten resultaat bij een ongewijzigd beleid vastgesteld en de benodigde ontwikkeling voor gewenste resultaat wordt vastgesteld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat wordt het verschil tussen de verwachte en de gewenste winst genoemd?

A

De strategische kloof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Waarom blijkt het moeilijk te zijn om te voorspellen bij de ROB-methode?

A
  • Veel ontwikkelingen ziet men niet op tijd aankomen
  • Sommige voorspellers zijn altijd pessimistisch, andere weer te optimistisch

(Daarom geeft men meestal een bandbreedte aan waarbinnen de verwachte winst zich zal ontwikkelen.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Waaruit worden strategische plannen afgeleid / welke twee doelstellingen zijn belangrijk bij het formuleren van doelen?

A

De missie van de organisatie en de specifieke strategische doelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is meestal gedetailleerder en concreter?

De strategische doelstellingen of de missie?

A

De strategische doelstellingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Waarom kan een organisatie bij gerichte inzet van middelen niet overal aan meedoen?

A

De organisatie heeft daarvoor te weinig geld en productiecapaciteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Waar kijken we naar bij de analyse van de interne organisatie?

A

Naar de sterke en zwakke punten binnen de organisatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Waar kijken we naar bij de omgevingsanalyse?

A

Naar de externe kansen en bedreigingen waarop de organisatie kan anticiperen om beter voor de dag te komen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat is de outside-in benadering?

A

Om als organisatie tot een nieuwe strategie te komen kan een organisatie bepalen hoe hij zich het best kan aanpassen aan veranderingen in de omgeving.
Te beginnen met een analyse van zowel de externe omgeving als de interne organisatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Om zicht op de algemene organistieomgeving te krijgen kijken we naar:

A
  • De ‘what business are we in?’ benadering van de omgeving
  • De begrippen transactionele en contextuele omgeving
  • De omgeving opgedeeld in lagen
  • Het prestatieprisma
  • Een eenvoudige classificatie van de omgeving
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Bij beantwoording van de vraag ‘What business are we in?’, kan men drie wegen bewandelen.

Welke 3 wegen zijn dit?

A

Via de beschouwing van het product, de markt en de gebruikte technologieën of processen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat is de contextuele omgeving?

A

De contextuele omgeving van een organisatie bestaat uit situaties die van invloed zijn op de onderneming.
(indirecte omgeving)

Het gaat hierbij om situaties die zorgen voor ontwikkelingen op gebied van economie, politiek, wetenschap, technologie, arbeidsmarkt, bedrijfstak en sociaal-maatschappelijke ontwikkelingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat is de transactionele omgeving?

A

Organisatieomgeving, gedefineerd als de partijen waarmee de organisatie relaties mee heeft.
(interne en externe belanghebbenden)

Partijen, zoals banken, overheid, afnemers, arbeidsmarkt, leveranciers, concurrenten en belangengroepen (vakbonden, consumentenorganisaties, milieugroeperingen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

De omgeving van een onderneming heeft volgens Stoner en Freeman drie lagen.
Licht toe welke drie lagen er aanwezig zijn.

A
  • De interne belanghebbenden: werknemer, raad van bestuur en aandeelhouders.
  • De externe belanghebbenden: De externe belanghebbende (stakeholders) zijn partijen die geen onderdeel van de organisatie zijn, maar wel belang hebben bij de onderneming. –> Concurrenten, klanten, leveranciers, overheden, pressiegroepen, media, vakbonden en financiële instellingen.
  • De indirecte omgeving: bestaat niet uit partijen, maar uit situaties uit de sociale, technologische, economische en politieke variabele waar een organisatie mee te maken heeft. STEP- of PEST- variabele.
33
Q

Wat geeft het presentieprisma aan?

A

Het presentieprisma geeft aan hoeveel invloed de verschillende stakeholders hebben op de te volgen strategie van de onderneming. Er moet dus stilgestaan worden bij de wensen en behoeften van de stakeholders en ook omgekeerd. Wat de organisatie wil en verwacht van zijn stakeholders.

34
Q

Wat is een voordeel van het presentieprisma?

A

Dat het alle belanghebbenden in ogenschouw neemt en weergeeft hoe belangrijk deze zijn voor de te volgen strategie.

35
Q

Voor de analyse van de indirecte omgeving kunnen twee methoden gebruikt worden om de indirecte omgevingsfactoren in kaart te brengen.
Welke twee methoden zijn dit?

A
  • (DE)STEP-analyse (demografisch, ecologisch, sociaal-cultureel, technologisch, economisch, politiek)
  • Scenariomethode: hierbij worden verschillende plannen opgesteld voor verschillende scenario’s. Als het scenario zich voordoet, wordt het plan in werking gesteld.
36
Q

Bedrijfstakken kunnen we indelen op marktvorm, op basis van het aantal ondernemingen welke deel uitmaken van de bedrijfstak.
Welke drie marktvormen zijn er?

A
  • Bij een monopolie is er slechts 1 aanbieder binnen de bedrijfstak. (Prorail)
  • Bij een oligopolie zijn er slechts enkele aanbieders. (BMW)
  • Bij een polypolie zijn er veel aanbieders. (buurtsupermarkten)
37
Q

Wat is het vijfkrachtenmodel van Porter?

A

Het vijfkrachtenmodel is erop gericht de concurrentie binnen een bedrijfstak weer te geven.

38
Q

Wat zijn de vijfkrachten die volgens Porter de concurrentie binnen een bedrijfstak bepalen?

A
  • Dreiging van toetreding tot de bedrijfstak door nieuwkomers
  • Onderhandelingsmacht van leveranciers
  • Onderhandelingsmacht van kopers
  • Dreiging van substituten voor de producten en diensten die een bedrijfstak levert
  • Onderlinge rivaliteit tussen concurrenten binnen een bedrijfstak
39
Q

Wat zijn uittredingsbarrieres?

A

Hindernissen die men als bedrijf moet overwinnen als men wil toetreden tot een bepaalde markt of bedrijfstak.

40
Q

Wat is relatieve concurrentiepositie?

A

De positie ten opzichte van de concurrenten uit de directe omgeving.

41
Q

Wat zijn strategische groepen?

A

Groeperingen van strategisch gelijkwaardige en overeenkomstige organisaties.

42
Q

Bij marktonderzoek worden verschillende eigenschappen van de markt waar de onderneming onderdeel van is in kaart gebracht.
Wat wordt hiermee gedaan?

A
  • De attractiviteit (aantrekkelijkheid) van de markt wordt bepaald
  • De verschillende eigenschappen van de onderneming worden in kaart gebracht
43
Q

Hoe wordt de individuele concurrentiepositie van het bedrijf vastgesteld?

A

Door de markt en de onderneming met elkaar te vergelijken.

44
Q

De interne omgevingsanalyse bestaat uit de volgende onderdelen:

A
  • Analyse van de individuele producten of diensten die het bedrijf levert
  • Analyse van het totale productenpakket van de onderneming
  • Vergelijking van de eigen interne situatie met meet- en ijkpunten
  • Analyse van de waardeketen waar het bedrijf in zit
45
Q

Wat is de productlevenscyclus?

A

Levenscyclus van een product dat verloopt via een vast patroon

46
Q

Een bedrijf wat alleen producten in de introductiefase heeft zal failliet gaan.
Wat is een oplossing hiervoor?

A

Het productpakket (productportfolio) van een onderneming moet verspreid zijn over de verschillende levenscyclussen. Zo kunnen de ontwikkelingen van de nieuwe generatie producten betaald worden uit de opbrengsten van de ‘volwassen’ producten.

47
Q

Wat is de BCG-Matrix?

A

Hulpmiddel om het evenwicht in de productportfolio van een bedrijf inzichtelijk te maken.

48
Q

Wat is het doel van de BCG-Matrix?

A
  • Om de positie van het productportfolio in verhouding tot de concurrenten te meten
  • Voor het ontwikkelen van groeistrategieën en het toevoegen van nieuwe producten
  • Om beslissingen te nemen in het afbouwen of stoppen van producten.
49
Q

Wat houdt de positie ‘vraagteken’ (questionmark) in?

A

Als een product zich in een snel groeiende markt bevindt terwijl het product zelf een laag marktaandeel heeft.

50
Q

Als de marktaandeel kan stijgen en meer omzet kan genereren, lukt het om vanuit de vraagtekenpositie naar de positie ….. te gaan.

A

‘Ster’ (star)

51
Q

Als het niet lukt om het marktaandeel te vergroten terwijl de groei van de markt stagneert, gaat het product over van de vraagtekenpositie naar de positie …..

A

‘De gebeten hond’ (dog)

52
Q

Als de markt minder groeit en het product aanvankelijk wel de sterpositie had verworven, zal het van ‘Ster’ overgaan naar …..

A

‘Melkkoe’

53
Q

Wat houdt de positie ‘ster’ (star) in?

A

De ster heeft een hoog marktaandeel in een snel groeiende markt.

54
Q

Wat houdt de positie ‘de gebeten hond’ (dog) in?

A

De gebeten hond heeft een laag marktaandeel in een niet groeiende markt.

55
Q

Wat houdt de positie ‘melkkoe’ (cash cow) in?

A

De melkkoe heeft een hoog marktaandeel, maar de tijd van een groeiende markt is voorbij.

56
Q

Waarom is het meestal niet verstandig om de melkkoe verder te ontwikkelen?

A

Het geld wat hij oplevert kan gebruikt worden voor de ontwikkeling van sterren en vraagtekens.

57
Q

De vergelijking van de eigen interne situatie met meet- en ijkpunten kan op 4 manieren.
Wat zijn deze 4 methoden?

A
  • Best-practicemethode
  • Benchmarkingmethode
  • Vergelijken met eigen prestaties uit het verleden
  • Vergelijken op basis van financiële kengetallen
58
Q

Wat is de best-practicemethode?

A

Hierbij gaat men op zoek naar de best denkbare methode om de ondernemingsactiviteiten uit te voeren. Vervolgens wordt er gekeken hoe ver men verwijderd is van de ideale situatie.

59
Q

Wat is de benchmarkingmethode?

A

Dit hangt samen met de best-practicemethode. Benchmarking is het voortdurende proces van meten van producten, diensten en werkwijzen in vergelijking met de sterkste concurrenten of met die bedrijven die erkend worden als marktleider.

60
Q

Wat zijn de nadelen van de benchmarkingmethode?

A
  • Het faalt als men in de industrie als geheel slecht presteert
  • Informatie die men nodig heeft is moeilijk te verkrijgen
61
Q

Het concurrentievoordeel is volgens Porter op twee manieren te bereiken. Welke manieren zijn dit?

A
  • Onderscheiden van de concurrent door het productieproces zo goedkoop mogelijk uit te voeren en de producten tegen relatief lage prijzen aan te bieden
  • Iets extra’s aan het product toevoegen waardoor de koper het product meer waard vinden
62
Q

Wat houdt het concept van de waardeketenmodel (value chain) in?

A

Alle activiteiten die nodig zijn om de waarde van het te produceren product te verhogen.

63
Q

Wat moet er gedaan worden bij het waardeketenmodel voor een optimaal resultaat?

A

De ondernemer moet kijken naar de gehele waardeketen van het product.

64
Q

In het waardeketenmodel wordt onderscheid gemaakt tussen primaire en ondersteunende processen.
Wat komt ter sprake bij deze processen?

A

Primaire processen:
Ingaande logistiek, Operations, Uitgaande logistiek, Marketing & Sales en Service

Ondersteunende processen:
Infrastructuur, Management van menselijk kapitaal, Technologieontwikkeling, Inkoop/verwerving

65
Q

Wat vindt er plaats bij de Ingaande logistiek in de primaire processen?

A

Ontvangen van goederen, opslag in het magazijn, controle van voorraden en planning van transport.

66
Q

Wat vindt er plaats bij Operations in de primaire processen?

A

Kernactiviteiten van de organisatie

67
Q

Wat vindt er plaats bij de Uitgaande logistiek in de primaire processen?

A

Activiteiten die ervoor zorgen dat de dienst of order bij de klant komt en wordt afgehandeld. (transport)

68
Q

Wat vindt er plaats bij Marketing & Sales in de primaire processen?

A

Werven en behouden van klanten

69
Q

Wat vindt er plaats bij de Service in de primaire processen?

A

Ondersteuning van klanten bij gebruik van het product of dienst. (klachten-, retourafhandeling en reparaties)

70
Q

Wat vindt er plaats bij de Infrastructuur in de ondersteunende processen?

A

Managen en beheersen van de organisatie

71
Q

Wat vindt er plaats bij de Management van menselijk kapitaal in de ondersteunende processen?

A

Alle HR-gerelateerde activiteiten

72
Q

Wat vindt er plaats bij de Technologieontwikkeling in de ondersteunende processen?

A

Ontwikkelen of verbeteren van producten of diensten

73
Q

Wat vindt er plaats bij de Inkoop/verwerving in de ondersteunende processen?

A

Inkoop van grondstoffen, van inventaris en energievoorziening

74
Q

Wat is de SWOT-analyse?

A

Het kijken naar de sterke en zwakke punten van en de kansen en bedreigingen voor een onderneming.

75
Q

Hoe kan een SWOT-analyse gemaakt worden?

A

Op basis van de verzamelde gegevens over de interne en externe omgeving van de organisatie.

76
Q

De sterke en zwakke punten bevinden zich in de organisatie. Hoe worden deze achterhaald?

A

Middels de interne omgevingsanalyse

77
Q

De kansen en bedreigen ontstaan vanuit de externe omgeving van de organisatie. Hoe worden deze achterhaald?

A

Middels een externe omgevingsanalyse

78
Q

Wat houdt concentratie in het bedrijfstak in?

A

Het verschijnsel dat een bedrijfstak uit steeds minder concurrenten bestaat die steeds groter worden.